ECLI:NL:RBNHO:2018:6400

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
15/870590-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen aangetroffen op Schiphol en overschrijding van de redelijke termijn

Op 19 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De zaak kwam voort uit de ontdekking van een geldbedrag van 26.635 euro bij de verdachte op Schiphol op 28 maart 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 maart 2015 in Nederland geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte een aannemelijke verklaring had voor de herkomst van het geld. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet voldoende concreet en verifieerbaar was, en dat er sterke aanwijzingen waren voor witwassen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan witwassen en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag van 26.635 euro verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870590-15 (P)
Uitspraakdatum: 19 juli 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 juli 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.M. Lemmers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Mesland, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 maart 2015 te Rotterdam en/of Schiphol, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer) euro 26.635,00 en/of euro 75.440,00 heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt
en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit geldbedrag voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe, kort en zakelijk, aangevoerd dat bij aankomst op Schiphol bij verdachte een geldbedrag van 26.635,- euro is aangetroffen. Tevens is gebleken dat er op de bankrekening van verdachte contante stortingen hebben plaatsgevonden voor in totaal een geldbedrag van 78.340,- euro, welk bedrag dus ook het ten laste gelegde geldbedrag van 75.440,- euro, een kennelijke verschrijving, omvat. Gelet op de aanwezige typologieën is een vermoeden van witwassen ontstaan en verdachte heeft geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen. Het feit kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een concrete, controleerbare en aannemelijke verklaring over de herkomst van de geldbedragen heeft afgelegd. Ten aanzien van het geldbedrag van 26.635,- euro heeft verdachte, onderbouwd met stukken, aangegeven dat dit voor een deel spaargeld van hem zelf is, afkomstig uit de verkoop van (uit Nederland geëxporteerde) auto’s in Kaapverdië, en voor een deel spaargeld van de vader (en overleden moeder) van verdachte, welk geld hij met goedvinden van zijn vader mocht gebruiken voor zijn autobedrijf. Ten aanzien van de contante stortingen op zijn bankrekening heeft verdachte aangegeven dat hij indertijd veel schulden had en ook vaak rood stond en dat hij daarom bij verschillende familieleden, vrienden en kennissen geld leende, welk geld hij op zijn bankrekening stortte, deels om schulden te kunnen betalen en deels om niet rood te staan. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte handelingen heeft verricht die gericht waren op het verbergen of verhullen van de herkomst van de geldbedragen. Het dossier bevat, gelet op het voorgaande, onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn, aldus de raadsman.
Mocht de rechtbank aan deze verweren voorbij gaan dan ontbreekt volgens de raadsman in ieder geval de overtuiging dat verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt. De raadsman heeft gewaarschuwd voor het te lichtvaardig aannemen van witwassen op grond van enkel algemene typologieën.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Beoordelingsmaatstaf “afkomstig uit enig misdrijf”
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid (bijvoorbeeld op basis van zogenoemde ‘witwastypologieën’) die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn, teneinde het vermoeden van witwassen te ontzenuwen.
Indien verdachte een dergelijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaring van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van dit onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en of een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Daarbij merkt de rechtbank op dat het onderzoek naar verdachte weliswaar is gestart naar aanleiding van de bevindingen tijdens de controle van verdachte op Schiphol op 28 maart 2015, maar dat zij het voor een juiste beoordeling van de zaak van belang acht de feiten in chronologische volgorde te bezien.
Uit onderzoek aan de ABN-AMRO privérekening van verdachte is gebleken dat in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 maart 2015 een aanzienlijke hoeveelheid contante stortingen op deze rekening is gedaan voor een totaalbedrag van 78.340,- euro. De onder verdachte aangetroffen stortingsbewijzen van 16 januari 2015 en 12 februari 2015 laten zien dat het bij die stortingen ging om bedragen van 2.000,- respectievelijk 3.500,- euro en dat toen enkel coupures van 500,- euro zijn gestort. Voorts is uit dit onderzoek gebleken dat nadat geld contant op de bankrekening was gestort, dit (al dan niet in gedeelten) in de dagen daarna – soms meteen de volgende dag – weer contant werd opgenomen.
Uit onder andere de aangifte inkomstenbelasting over 2013 is gebleken dat verdachte in dat jaar geen andere (legale) inkomsten heeft gehad dan het inkomen uit zijn eigen onderneming, te weten [bedrijf] . Dit inkomen is bepaald op een negatief inkomen. Ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over 2014 had verdachte uitstel aangevraagd.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het in de jaren 2013-2015 financieel slecht met zijn onderneming ging en dat hij in die jaren niet of nauwelijks (legale) inkomsten had. Verdachte heeft verklaard dat hij in deze jaren veel schulden had.
Uit onderzoek aan (de stempels in) het paspoort van verdachte is evenwel naar voren gekomen dat verdachte in de periode van 14 maart 2012 tot en met 12 maart 2015 tenminste twaalf reizen naar Kaapverdië heeft gemaakt.
Toen verdachte aan het eind van eerstgenoemde periode (waarbinnen de contante stortingen plaatsvonden) vanuit Kaapverdië, via Portugal, naar Nederland reisde, is op 28 maart 2015 bij een douanecontrole op Schiphol onder verdachte een contant geldbedrag van in totaal 26.635,- euro aangetroffen. Dit geldbedrag bestond onder meer uit enkele grote coupures van 500,- (2x), 200,- (2x) en 100,- (25x) euro en voor het merendeel uit vele kleine(re) coupures van 20,- (654x) en 10,- (640x) euro. Dit geld zat verborgen in de broekzak van verdachte, in een plastic tas en een boek in zijn schoudertas, in een plastic tas en opgerolde sokken in zijn koffer en onder de binnenvoering van zijn koffer. Bij binnenkomst van de Europese Unie heeft verdachte noch in Portugal noch in Nederland aangifte van het geldbedrag gedaan. Integendeel, verdachte heeft tijdens de controle op Schiphol aangegeven dat hij 9.000,- euro bij zich had. Kennelijk om onder de aangiftegrens van 10.000,- euro te blijven en, naar de rechtbank aanneemt, (verder) onderzoek te voorkomen.
De geldbedragen van in totaal 78.340,- euro respectievelijk 26.635,- euro (in totaal meer dan 100.000,- euro) zijn niet te verklaren uit bekende legale inkomsten van verdachte.
Het is een feit van algemene bekendheid dat vele vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Grote coupures van met name 500,- euro zijn in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid en worden voornamelijk gebruikt in het criminele circuit. Omvangrijke hoeveelheden kleine(re) coupures van 20,- en 10,- euro worden regelmatig aangetroffen in onderzoeken naar de handel in verdovende middelen als cocaïne en/of heroïne (‘dealen’).
Ten aanzien van het geldbedrag van 26.635,- euro komt daar bij dat het fysiek vervoeren van een dergelijk groot geldbedrag van legale herkomst in contanten hoogst ongebruikelijk is, gelet op het risico waarmee dit gepaard gaat. Daarnaast wordt de luchthaven Schiphol niet zelden gebruikt voor de in-, uit- en doorvoer van grote geldbedragen in contanten die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn. Tot slot draagt ook het door verdachte bewust negeren van de aangifteverplichting bij het binnenkomen van de Europese Unie bij aan een vermoeden van witwassen.
Deze feiten en omstandigheden zijn, in onderling verband en samenhang bezien, naar het oordeel van de rechtbank van dien aard dat zij het gegronde vermoeden van een criminele herkomst van de geldbedragen zonder meer rechtvaardigen. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de, volgens verdachte legale, herkomst van deze bedragen.
Verklaring van verdachte
Ten aanzien van de contante stortingen op de ABN-AMRO privérekening van verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 maart 2015 heeft verdachte verklaard dat de 78.340,- euro afkomstig is van leningen bij verschillende familieleden, vrienden en kennissen. Verdachte wil echter noch bij de FIOD noch tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaren over de identiteit van deze personen. Verdachte heeft als reden daarvoor aangegeven dat hij dit een privékwestie vindt en dat hij deze mensen niet bij een zaak als de onderhavige wil betrekken.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring onvoldoende concreet en niet verifieerbaar is. Het vermoeden van witwassen van het geldbedrag van 78.340,- euro is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet ontzenuwd. Daarbij betrekt de rechtbank dat als verdachte inderdaad leningen van legaal verkregen, niet-crimineel, geld zou hebben ontvangen, de rechtbank niet vermag in te zien waarom verdachte de namen van de geldleners niet wil noemen.
Ten aanzien van het geldbedrag van 26.635,- euro geldt het volgende. Op 28 maart 2015 heeft verdachte in eerste instantie bij de douane verklaard dat hij (slechts) 9.000,- euro bij zich had. Verdachte is hier vervolgens op teruggekomen en heeft aangegeven dat hij met een bedrag van 32.000,- euro van Kaapverdië naar Lissabon is gevlogen. Het bedrag van 32.000,- euro zou voor 9.000,- euro eigen spaargeld zijn en 23.000,- euro zou afkomstig zijn van de (AOW van de) ouders van verdachte. Het in beslag genomen geldbedrag van 26.635,- euro is het bedrag dat over was van de 32.000,- euro die verdachte bij zich had toen hij uit Kaapverdië vertrok. Het verschil is in Lissabon opgegaan aan (onder meer) ziekenhuiskosten en kleren voor zijn vader, autohuur en boodschappen, aldus verdachte. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat het geldbedrag van 9.000,- euro afkomstig is uit de verkoop in Kaapverdië van door hem uit Nederland naar Kaapverdië geëxporteerde auto’s, omstreeks 2010. Verdachte heeft verklaard dat hij in de plaatselijke valuta, escudo’s, betaald heeft gekregen, maar dat hij in de afgelopen jaren op de markt in Kaapverdië heeft gewisseld van escudo’s naar euro’s. Volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting heeft hij gewisseld naar grote coupures en zijn de grote euro-coupures die op 28 maart 2015 onder hem zijn aangetroffen, onderdeel van zijn geld. Het geldbedrag van 9.000,- euro had verdachte in een koffertje in de (afgesloten) slaapkamer van zijn ouders in Kaapverdië gedaan. Volgens verdachte zat in dat koffertje ook het spaargeld van zijn ouders, het bedrag van 23.000,- euro maar dan in escudo’s. Volgens verdachte had hij toestemming van zijn vader om dit bedrag in 2015 mee naar Nederland te nemen voor zijn autobedrijf. Hij heeft het geldbedrag toen gewisseld op de markt in Kaapverdië en kreeg toen heel veel briefjes van 20,- euro en 10,- euro, het merendeel waarvan op 28 maart 2015 in beslag is genomen, aldus verdachte. Aangezien zijn vader sinds het overlijden van zijn moeder in 2014 feitelijk niet meer in het huis in Kaapverdië verbleef, was de slaapkamer steeds afgesloten en had verdachte dan wel zijn vader steeds de beschikking over de sleutel van deze kamer.
De rechtbank schuift deze verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het geldbedrag van 26.635,- euro als hoogst onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig terzijde. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat er sprake is van een niet-ontzenuwd vermoeden van witwassen door verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 maart 2015. De rechtbank zal bewezen verklaren dat verdachte zich in deze periode aan witwassen heeft schuldig gemaakt. De verdenking ten aanzien van het geldbedrag van 26.635,- euro moet in dit perspectief worden bezien.
Als de verklaring van verdachte over de 9.000,- euro juist is, is het zeer opmerkelijk dat verdachte naar zijn eigen zeggen geld moest lenen van familieleden, vrienden en kennissen, terwijl hij vanaf omstreeks 2010 in Kaapverdië kon beschikken over 9.000,- euro aan eigen spaargeld. Gelet op de vele reizen die verdachte in de periode van 14 maart 2012 tot en met 12 maart 2015 naar Kaapverdië heeft gemaakt, hetgeen op zichzelf reeds opvalt gezien de gestelde financiële situatie van verdachte, had hij dit geld ook al eerder mee kunnen nemen. Voorts is het zeer opmerkelijk en naar het oordeel van de rechtbank ook niet geloofwaardig dat in een koffertje in een (afgesloten) slaapkamer in Kaapverdië een contant geldbedrag van (omgerekend) 32.000,- euro zit terwijl de rechthebbenden op dat geld zich niet in Kaapverdië bevinden en dat geld in die zin onbeheerd is. Bovendien acht de rechtbank het onaannemelijk dat het volgens verdachte eerder wel is gelukt om escudo’s naar grote coupures van de euro te wisselen, maar dat dit wat betreft het door verdachte genoemde geldbedrag van 23.000,- euro niet zou zijn gelukt. Daarbij komt, nogmaals, dat sprake is van verschillende, naar het oordeel van de rechtbank sterke witwastypologieën.
De door de verdediging overgelegde bankafschriften van de rekeningen van de ouders van verdachte – die de FIOD heeft onderzocht – en de door verdediging overgelegde verklaring van de vader van verdachte, die op 2 juni 2015 (na het gebeuren) is afgelegd, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Weliswaar staat vast dat er giraal AOW aan de beide ouders van verdachte in Kaapverdië is uitgekeerd en dat dit in Kaapverdië (geheel of gedeeltelijk) contant is opgenomen, maar het kan niet anders dan dat van dit geld de zogenoemde vaste lasten zijn betaald. Op de beide bankrekeningen van de ouders van verdachte zijn geen afschrijvingen te zien die hierop betrekking hebben. Voorts doet het niets af aan hetgeen de rechtbank hiervoor omtrent verdachtes verklaring heeft overwogen.
Ondanks dat verdachte een deels verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geldbedrag van 26.635,- euro – de rechtbank heeft, zoals aangegeven, wel degelijk kennis genomen van de door de verdediging overgelegde stukken – is de rechtbank, gelet op alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat ook ten aanzien van dit geldbedrag het vermoeden van witwassen niet is ontzenuwd.
Het kan, gelet op al het voorgaande, niet anders zijn dan dat de beide ten laste gelegde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 maart 2015 in Nederland voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal 78.340,00 euro, heeft verworven, voorhanden gehad en/of omgezet, terwijl hij wist dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en
hij op 28 maart 2015 te Schiphol een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal 26.635,00 euro, voorhanden heeft gehad en de vindplaats en de verplaatsing heeft verborgen, terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. In de tenlastelegging is een geldbedrag van
euro 75.440,00vermeld. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is echter direct gebleken dat het gaat om een geldbedrag van
euro 78.340,00. De rechtbank ziet dit als een kennelijke verschrijving en heeft de bewezenverklaring op dit punt verbeterd. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4.
Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Witwassen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat als deze termijn wel is overschreden, deze overschrijding voor rekening van de verdediging komt, nu de verdediging pas in een laat stadium met een vertaling in de Spaanse taal van de overgelegde documenten is gekomen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van 26.635,- euro zal worden verbeurd verklaard.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn – die naar de mening van de raadsman, de verdediging niet kan worden verweten – en de LOVS-oriëntatiepunten. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht de eis van de officier van justitie te matigen en aan verdachte hoogstens een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf op te leggen.
Gelet op de door hem bepleite vrijspraak heeft de raadsman verzocht om het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van 26.635,- euro terug te geven aan verdachte dan wel de vader van verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
6.3.1.
Hoofdstraf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van diverse geldbedragen, te weten geldbedragen van in totaal 78.340,- euro in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 maart 2015 en een geldbedrag van 26.635,- euro op 28 maart 2015. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie en de fiscus te onttrekken wordt het plegen van criminele activiteiten in stand gehouden en indirect ook bevorderd. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, met name veroorzaakt door de hoogte van de geldbedragen en de omstandigheid dat verdachte zich ruim twee jaar lang structureel heeft schuldig gemaakt aan het witwassen, is naar het oordeel van de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf passend en geboden. Aan het verzoek van de raadsman om een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf op te leggen wordt om die reden – uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding – voorbijgegaan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 mei 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet echter in het tijdsverloop in deze zaak aanleiding om ten voordele van verdachte af te wijken van deze eis. Verdachte is op 28 maart 2015 aangehouden en in verzekering gesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578). De redelijke termijn is aangevangen op 28 maart 2015. Omdat het eindvonnis thans op 19 juli 2018 wordt gewezen en de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel is dat deze overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op één jaar en vier maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578). De rechtbank zal dit doen en de eis van de officier van justitie, die de rechtbank passend voorkomt, met één maand verminderen.
Voor een verdere matiging ziet de rechtbank noch in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan noch in de persoon van verdachte, die geen openheid van zaken heeft gegeven, aanleiding.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.3.2.
Bijkomende straf van verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van in totaal 26.635,- euro dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met betrekking tot dit geldbedrag is begaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Verklaart
verbeurdhet onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van in totaal
26.635,- euro.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.I. de Jong, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. D.G.M. van den Hoogen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.C. Kramer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
19 juli 2018.
mr. D.G.M. van den Hoogen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen