3.4.Bewijsoverwegingen
Beoordelingsmaatstaf “afkomstig uit enig misdrijf”
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid (bijvoorbeeld op basis van zogenoemde ‘witwastypologieën’) die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn, teneinde het vermoeden van witwassen te ontzenuwen.
Indien verdachte een dergelijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaring van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van dit onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en of een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Daarbij merkt de rechtbank op dat het onderzoek naar verdachte weliswaar is gestart naar aanleiding van de bevindingen tijdens de controle van verdachte op Schiphol op 28 maart 2015, maar dat zij het voor een juiste beoordeling van de zaak van belang acht de feiten in chronologische volgorde te bezien.
Uit onderzoek aan de ABN-AMRO privérekening van verdachte is gebleken dat in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 maart 2015 een aanzienlijke hoeveelheid contante stortingen op deze rekening is gedaan voor een totaalbedrag van 78.340,- euro. De onder verdachte aangetroffen stortingsbewijzen van 16 januari 2015 en 12 februari 2015 laten zien dat het bij die stortingen ging om bedragen van 2.000,- respectievelijk 3.500,- euro en dat toen enkel coupures van 500,- euro zijn gestort. Voorts is uit dit onderzoek gebleken dat nadat geld contant op de bankrekening was gestort, dit (al dan niet in gedeelten) in de dagen daarna – soms meteen de volgende dag – weer contant werd opgenomen.
Uit onder andere de aangifte inkomstenbelasting over 2013 is gebleken dat verdachte in dat jaar geen andere (legale) inkomsten heeft gehad dan het inkomen uit zijn eigen onderneming, te weten [bedrijf] . Dit inkomen is bepaald op een negatief inkomen. Ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over 2014 had verdachte uitstel aangevraagd.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het in de jaren 2013-2015 financieel slecht met zijn onderneming ging en dat hij in die jaren niet of nauwelijks (legale) inkomsten had. Verdachte heeft verklaard dat hij in deze jaren veel schulden had.
Uit onderzoek aan (de stempels in) het paspoort van verdachte is evenwel naar voren gekomen dat verdachte in de periode van 14 maart 2012 tot en met 12 maart 2015 tenminste twaalf reizen naar Kaapverdië heeft gemaakt.
Toen verdachte aan het eind van eerstgenoemde periode (waarbinnen de contante stortingen plaatsvonden) vanuit Kaapverdië, via Portugal, naar Nederland reisde, is op 28 maart 2015 bij een douanecontrole op Schiphol onder verdachte een contant geldbedrag van in totaal 26.635,- euro aangetroffen. Dit geldbedrag bestond onder meer uit enkele grote coupures van 500,- (2x), 200,- (2x) en 100,- (25x) euro en voor het merendeel uit vele kleine(re) coupures van 20,- (654x) en 10,- (640x) euro. Dit geld zat verborgen in de broekzak van verdachte, in een plastic tas en een boek in zijn schoudertas, in een plastic tas en opgerolde sokken in zijn koffer en onder de binnenvoering van zijn koffer. Bij binnenkomst van de Europese Unie heeft verdachte noch in Portugal noch in Nederland aangifte van het geldbedrag gedaan. Integendeel, verdachte heeft tijdens de controle op Schiphol aangegeven dat hij 9.000,- euro bij zich had. Kennelijk om onder de aangiftegrens van 10.000,- euro te blijven en, naar de rechtbank aanneemt, (verder) onderzoek te voorkomen.
De geldbedragen van in totaal 78.340,- euro respectievelijk 26.635,- euro (in totaal meer dan 100.000,- euro) zijn niet te verklaren uit bekende legale inkomsten van verdachte.
Het is een feit van algemene bekendheid dat vele vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Grote coupures van met name 500,- euro zijn in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid en worden voornamelijk gebruikt in het criminele circuit. Omvangrijke hoeveelheden kleine(re) coupures van 20,- en 10,- euro worden regelmatig aangetroffen in onderzoeken naar de handel in verdovende middelen als cocaïne en/of heroïne (‘dealen’).
Ten aanzien van het geldbedrag van 26.635,- euro komt daar bij dat het fysiek vervoeren van een dergelijk groot geldbedrag van legale herkomst in contanten hoogst ongebruikelijk is, gelet op het risico waarmee dit gepaard gaat. Daarnaast wordt de luchthaven Schiphol niet zelden gebruikt voor de in-, uit- en doorvoer van grote geldbedragen in contanten die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn. Tot slot draagt ook het door verdachte bewust negeren van de aangifteverplichting bij het binnenkomen van de Europese Unie bij aan een vermoeden van witwassen.
Deze feiten en omstandigheden zijn, in onderling verband en samenhang bezien, naar het oordeel van de rechtbank van dien aard dat zij het gegronde vermoeden van een criminele herkomst van de geldbedragen zonder meer rechtvaardigen. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de, volgens verdachte legale, herkomst van deze bedragen.
Verklaring van verdachte
Ten aanzien van de contante stortingen op de ABN-AMRO privérekening van verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 maart 2015 heeft verdachte verklaard dat de 78.340,- euro afkomstig is van leningen bij verschillende familieleden, vrienden en kennissen. Verdachte wil echter noch bij de FIOD noch tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaren over de identiteit van deze personen. Verdachte heeft als reden daarvoor aangegeven dat hij dit een privékwestie vindt en dat hij deze mensen niet bij een zaak als de onderhavige wil betrekken.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring onvoldoende concreet en niet verifieerbaar is. Het vermoeden van witwassen van het geldbedrag van 78.340,- euro is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet ontzenuwd. Daarbij betrekt de rechtbank dat als verdachte inderdaad leningen van legaal verkregen, niet-crimineel, geld zou hebben ontvangen, de rechtbank niet vermag in te zien waarom verdachte de namen van de geldleners niet wil noemen.
Ten aanzien van het geldbedrag van 26.635,- euro geldt het volgende. Op 28 maart 2015 heeft verdachte in eerste instantie bij de douane verklaard dat hij (slechts) 9.000,- euro bij zich had. Verdachte is hier vervolgens op teruggekomen en heeft aangegeven dat hij met een bedrag van 32.000,- euro van Kaapverdië naar Lissabon is gevlogen. Het bedrag van 32.000,- euro zou voor 9.000,- euro eigen spaargeld zijn en 23.000,- euro zou afkomstig zijn van de (AOW van de) ouders van verdachte. Het in beslag genomen geldbedrag van 26.635,- euro is het bedrag dat over was van de 32.000,- euro die verdachte bij zich had toen hij uit Kaapverdië vertrok. Het verschil is in Lissabon opgegaan aan (onder meer) ziekenhuiskosten en kleren voor zijn vader, autohuur en boodschappen, aldus verdachte. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat het geldbedrag van 9.000,- euro afkomstig is uit de verkoop in Kaapverdië van door hem uit Nederland naar Kaapverdië geëxporteerde auto’s, omstreeks 2010. Verdachte heeft verklaard dat hij in de plaatselijke valuta, escudo’s, betaald heeft gekregen, maar dat hij in de afgelopen jaren op de markt in Kaapverdië heeft gewisseld van escudo’s naar euro’s. Volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting heeft hij gewisseld naar grote coupures en zijn de grote euro-coupures die op 28 maart 2015 onder hem zijn aangetroffen, onderdeel van zijn geld. Het geldbedrag van 9.000,- euro had verdachte in een koffertje in de (afgesloten) slaapkamer van zijn ouders in Kaapverdië gedaan. Volgens verdachte zat in dat koffertje ook het spaargeld van zijn ouders, het bedrag van 23.000,- euro maar dan in escudo’s. Volgens verdachte had hij toestemming van zijn vader om dit bedrag in 2015 mee naar Nederland te nemen voor zijn autobedrijf. Hij heeft het geldbedrag toen gewisseld op de markt in Kaapverdië en kreeg toen heel veel briefjes van 20,- euro en 10,- euro, het merendeel waarvan op 28 maart 2015 in beslag is genomen, aldus verdachte. Aangezien zijn vader sinds het overlijden van zijn moeder in 2014 feitelijk niet meer in het huis in Kaapverdië verbleef, was de slaapkamer steeds afgesloten en had verdachte dan wel zijn vader steeds de beschikking over de sleutel van deze kamer.
De rechtbank schuift deze verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het geldbedrag van 26.635,- euro als hoogst onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig terzijde. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat er sprake is van een niet-ontzenuwd vermoeden van witwassen door verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 maart 2015. De rechtbank zal bewezen verklaren dat verdachte zich in deze periode aan witwassen heeft schuldig gemaakt. De verdenking ten aanzien van het geldbedrag van 26.635,- euro moet in dit perspectief worden bezien.
Als de verklaring van verdachte over de 9.000,- euro juist is, is het zeer opmerkelijk dat verdachte naar zijn eigen zeggen geld moest lenen van familieleden, vrienden en kennissen, terwijl hij vanaf omstreeks 2010 in Kaapverdië kon beschikken over 9.000,- euro aan eigen spaargeld. Gelet op de vele reizen die verdachte in de periode van 14 maart 2012 tot en met 12 maart 2015 naar Kaapverdië heeft gemaakt, hetgeen op zichzelf reeds opvalt gezien de gestelde financiële situatie van verdachte, had hij dit geld ook al eerder mee kunnen nemen. Voorts is het zeer opmerkelijk en naar het oordeel van de rechtbank ook niet geloofwaardig dat in een koffertje in een (afgesloten) slaapkamer in Kaapverdië een contant geldbedrag van (omgerekend) 32.000,- euro zit terwijl de rechthebbenden op dat geld zich niet in Kaapverdië bevinden en dat geld in die zin onbeheerd is. Bovendien acht de rechtbank het onaannemelijk dat het volgens verdachte eerder wel is gelukt om escudo’s naar grote coupures van de euro te wisselen, maar dat dit wat betreft het door verdachte genoemde geldbedrag van 23.000,- euro niet zou zijn gelukt. Daarbij komt, nogmaals, dat sprake is van verschillende, naar het oordeel van de rechtbank sterke witwastypologieën.
De door de verdediging overgelegde bankafschriften van de rekeningen van de ouders van verdachte – die de FIOD heeft onderzocht – en de door verdediging overgelegde verklaring van de vader van verdachte, die op 2 juni 2015 (na het gebeuren) is afgelegd, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Weliswaar staat vast dat er giraal AOW aan de beide ouders van verdachte in Kaapverdië is uitgekeerd en dat dit in Kaapverdië (geheel of gedeeltelijk) contant is opgenomen, maar het kan niet anders dan dat van dit geld de zogenoemde vaste lasten zijn betaald. Op de beide bankrekeningen van de ouders van verdachte zijn geen afschrijvingen te zien die hierop betrekking hebben. Voorts doet het niets af aan hetgeen de rechtbank hiervoor omtrent verdachtes verklaring heeft overwogen.
Ondanks dat verdachte een deels verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geldbedrag van 26.635,- euro – de rechtbank heeft, zoals aangegeven, wel degelijk kennis genomen van de door de verdediging overgelegde stukken – is de rechtbank, gelet op alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat ook ten aanzien van dit geldbedrag het vermoeden van witwassen niet is ontzenuwd.
Het kan, gelet op al het voorgaande, niet anders zijn dan dat de beide ten laste gelegde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist.