ECLI:NL:RBNHO:2018:6348

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5678
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagen en huurtoeslag: beoordeling van verworven recht en proceskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had een aanvraag voor huurtoeslag ingediend, maar de Belastingdienst had het voorschot huurtoeslag over 2017 vastgesteld op nihil. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 juli 2018 in Alkmaar is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde M. van Willigen, terwijl de Belastingdienst werd vertegenwoordigd door A. Koullali.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Eiseres stelde dat zij recht had op huurtoeslag omdat zij in juni 2015 huurtoeslag ontving, en dat haar recht op huurtoeslag niet doorbroken was, ondanks dat haar rekenhuur per 1 juli 2015 te hoog was. De Belastingdienst betwistte dit en stelde dat eiseres in 2016 een te groot vermogen had om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. De rechtbank oordeelde dat eiseres inderdaad recht had op huurtoeslag, omdat zij in de maand voorafgaand aan de overschrijding van de huurgrens huurtoeslag ontving en er geen sprake was van een verhuizing.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar van de Belastingdienst en droeg hen op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.002, en moest het griffierecht van € 46 aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/5678

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2018 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres

(gemachtigde: M. van Willigen),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2017 heeft verweerder het aan eiseres toegekende voorschot huurtoeslag over 2017 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 4 december 2017 heeft verweerder het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018 te Alkmaar.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Koullali.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft een aanvraag huurtoeslag ingediend, die op 20 december 2016 door verweerder is ontvangen.
2. Bij besluit van 31 december 2016 heeft verweerder het voorschot huurtoeslag voor 2017 vastgesteld op nihil.
3. Eiseres heeft op 23 mei 2017 een verzoek bijzondere situatie per 1 januari 2017 huurtoeslag ingediend.
4. Bij brief van 15 juni 2017 heeft verweerder het verzoek gehonoreerd en toegezegd het inkomen van de medebewoner [A] (de zoon van eiseres) buiten beschouwing te laten. Bij besluit van 21 augustus 2017 heeft verweerder het voorschot huurtoeslag vastgesteld op € 4.269. Bij het in geding zijnde primaire besluit van 21 november 2017 is dit besluit herzien.
Geschil
5. In geschil is of verweerder bij besluit van 21 november 2017 het voorschot huurtoeslag over 2017 terecht heeft vastgesteld op nihil.
6. Eiseres beroept zich op een verworven recht. Daartoe stelt eiseres dat de rekenhuur van haar woning vanaf 1 juli 2015 te hoog was om voor huurtoeslag in aanmerking te komen, maar dat zij over de maand juni 2015 nog huurtoeslag ontving, waardoor het recht op huurtoeslag blijft bestaan.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rekenhuur van de door eiseres bewoonde woning hoger is dan de maximale huur waarmee eiseres toeslag kan krijgen. Er is geen sprake van een situatie van verworven recht, nu dat is doorbroken doordat eiseres in 2016 – zo blijkt uit informatie van de inspecteur van de belastingdienst – een te groot vermogen had om in aanmerking te kunnen komen voor huurtoeslag. Aan eiseres is dus over de maand december 2016 geen huurtoeslag toegekend.
Beoordeling van het geschil8. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen onder rekenhuur verstaan: de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht, zoals luidend ten tijde van belang, wordt geen huurtoeslag toegekend als - kort samengevat - de rekenhuur
hoger is dan € 710,68 per maand.
Op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht is het eerste lid niet van toepassing na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.
9. Niet in geschil is dat de rekenhuur van de woning in 2017 de in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag vermelde maximale rekenhuur van € 710,68 om voor huurtoeslag in aanmerking te komen, overschrijdt. Evenmin is in geschil dat die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.
10. De rechtbank overweegt dat onweersproken vaststaat dat eiseres in juni 2015 huurtoeslag ontving en dat de huur van eiseres per 1 juli 2015 de maximale toegestane rekenhuur voor dat jaar overschreed. Eiseres had derhalve huurtoeslag in de maand die onmiddellijk voorafging aan de overschrijding van de huurtoeslaggrens en die overschrijding is niet het gevolg is van een verhuizing van eiseres naar een andere woning. Dit betekent dat eiseres voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht, op grond waarvan het recht op huurtoeslag blijft bestaan.
11. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht het recht op huurtoeslag in de maand december 2016 en niet in de maand juni 2015 dient te worden bekeken. Van belang is volgens hem dus niet de maand voorafgaand aan de huurgrensoverschrijding, maar de maand voorafgaand aan het tijdvak waarover opnieuw huurtoeslag wordt aangevraagd vanwege het opnieuw voldoen aan de eisen met uitzondering van de huurgrens. De rechtbank ziet in dit gestelde echter geen aanleiding af te wijken van de letterlijke tekst van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht. Voor zover al de bedoeling van de wetgever zou zijn om af te wijken van die tekst, prevaleert niet aanstonds de bedoeling. Bovendien is niet duidelijk geworden dat de bedoeling van de wetgever afwijkt van de tekst van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht. Verweerder heeft ook nog gesteld dat eiseres een geheel nieuwe aanvraag heeft moeten indienen en dat uit dien hoofde het verworven recht niet meer geldt. Ook hierin volgt de rechtbank verweerder niet. Dit volgt niet uit de Wht, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen of de Algemene wet bestuursrecht. Bij het beoordelen van de aanvraag wordt immers beoordeeld of is voldaan aan de voorwaarden voor huurtoeslag. Gelet op artikel 13 van de Wht geldt dan de huurgrens als voorwaarde, tenzij (voor zover van belang) sprake is van één van de in het tweede lid genoemde situaties. Geen reden is er om aan te nemen dat dan die laatstgenoemde bepaling geen gelding heeft.
12. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat met ingang van
1 januari 2017 geen sprake is van een verworven recht op huurtoeslag. Het beroep dient gegrond te worden verklaard en verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Proceskosten
13. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 501 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van
deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.002;
- gelast dat verweerder door eiseres betaalde griffierecht van € 46 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.J. Graanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.