4.2De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van eiseres, zoals blijkt uit de brief en het bijbehorende kaartje, voldoende concreet en ondubbelzinnig is om als aanvraag te worden aangemerkt. Daarvoor is bepalend dat uit de brief duidelijk blijkt om welke locatie, vloeroppervlak en voorgenomen gebruik het gaat. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat geen sprake is van een ondubbelzinnige aanvraag omdat de tekst van de brief afwijkt van de bijgevoegde tekening, nu het gearceerde deel van de tekening niet gelijk is aan 1500 m². Evident is namelijk dat de aanvraag – blijkens de bewoordingen daarvan – ziet op de bestaande bebouwing waarvan het oppervlak, zoals niet is bestreden en ter zitting door verweerder ook is aangegeven, overeenkomt met de genoemde 1500 m². Het betoog van verweerder dat eiseres gelet op de aard van haar werkzaamheden (ontwikkelen, kopen, verkopen en verhuren van onroerend goed) bekend moet worden geacht met het feit dat aanvragen voor omgevingsvergunning via het omgevingsloket dienen te worden ingediend, doet aan het voorgaande niet af. Ook de rechtbank neemt aan dat eiseres genoegzaam bekend is met de gebruikelijke werkwijze om via het omgevingsloket omgevingsvergunning aan te vragen. Dat neemt echter niet weg dat, gelet ook op de eerdergenoemde jurisprudentie van de Afdeling, een verzoek op een andere wijze gedaan – mits voldoende concreet – ook als aanvraag dient worden aangemerkt. Indien de intentie van verweerder was de brief niet als aanvraag in behandeling te nemen nu deze niet via het omgevingsloket was ingediend, had verweerder hierop adequaat dienen te reageren door dit schriftelijk aan te geven aan eiseres. Verweerder heeft ter zitting wel gesuggereerd dat eiseres waarschijnlijk telefonisch is verzocht een aanvraag via het omgevingsloket in te dienen, maar heeft dit niet concreet gemaakt of nader onderbouwd. Concluderend is de rechtbank dan ook van oordeel dat de brief van 21 augustus 2017 dient te worden aangemerkt als aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
5. Vervolgens dient beoordeeld te worden of het niet tijdig beslissen op deze aanvraag heeft geleid tot de van rechtswege verlening van een omgevingsvergunning. Tussen partijen is niet in geschil dat ter zake van deze aanvraag omgevingsvergunning zou kunnen worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, van bijlage II van het Bor. Dat betekent dat de reguliere voorbereidingsprocedure (zoals bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wabo) van toepassing is. Ingevolge artikel 3.9, derde lid, van de Wabo is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van dit besluit. Dat houdt in dat van rechtswege vergunning is verleend indien verweerder niet binnen de beslistermijn heeft beslist op de aanvraag. De rechtbank stelt vast, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat verweerder niet binnen de daarvoor geldende beslistermijn van acht weken heeft beslist op de aanvraag. Gelet op het voorgaande is de gevraagde omgevingsvergunning derhalve op 18 oktober 2017 van rechtswege verleend.
6. Ingevolge artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb dient verweerder een beschikking binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven, bekend te maken. Vast staat dat verweerder tot op heden de van rechtswege verleende vergunning niet heeft bekendgemaakt. Het door eiseres ingestelde beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege is dus gegrond.
7. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog de van rechtswege verleende beschikking bekend te maken. De rechtbank zal voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,-- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,--.
8. Eiseres heeft verweerder bij brief van 27 februari 2018 in gebreke gesteld in verband met het uitblijven van bekendmaking van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Verweerder is op grond van artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb een dwangsom verschuldigd vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Nu verweerder nog niet tot bekendmaking is overgegaan, wordt de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260,--.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1).