ECLI:NL:RBNHO:2018:6310

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
15/057954-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door jongeman op zijn opa met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege

Op 20 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een jongeman die zijn opa op 23 maart 2018 in Alkmaar om het leven heeft gebracht. De rechtbank heeft de jongeman vrijgesproken van moord en gekwalificeerde doodslag, omdat niet kon worden bewezen dat hij met voorbedachte raad heeft gehandeld. Wel is de jongeman schuldig bevonden aan doodslag, omdat hij zijn opa heeft gewurgd en met een schaapsscheerdersschaar in de nek heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de jongeman volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, als gevolg van een geestelijke stoornis, en heeft hem daarom ontslagen van alle rechtsvervolging. In plaats daarvan is de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het delict, de psychische toestand van de jongeman en het hoge recidiverisico. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 6 juli 2018, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de deskundigenrapporten over de geestelijke gezondheid van de jongeman in overweging genomen, die concludeerden dat hij lijdt aan schizofrenie en een verslaving aan verdovende middelen. De rechtbank heeft de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk geacht om de kans op toekomstig gewelddadig gedrag te reduceren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/057954-18 (P)
Uitspraakdatum: 20 juli 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 juli 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Scheveningen, en aldaar ingeschreven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadslieden, mr. J.E.F.K. Liauw, raadsman te Rotterdam, en mr. E.P.N. Pieterse, raadsvrouw te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van de toelichting van de deskundige, [psycholoog] , GZ-psycholoog, de schriftelijke slachtofferverklaring van de nabestaande [nabestaande] en van wat mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam, namens [nabestaande] voornoemd, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 23 maart 2018 te Alkmaar [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] te wurgen en/of die [slachtoffer] in de nek te steken met een heggenschaar, althans een scherp puntig voorwerp;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 maart 2018 te Alkmaar [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] te wurgen en/of die [slachtoffer] in de nek te steken met een heggenschaar, althans een scherp puntig voorwerp, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het wegnemen van een geldbedrag (te weten 75 euro), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende betoogd.
Op grond van de inhoud van het dossier kan worden bewezen dat verdachte zijn opa [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. Verdachte is op 23 maart 2018 naar de woning van [slachtoffer] gegaan met het plan om hem met geweld te bestelen als zijn opa hem geen geld, auto of slaapplek zou geven. Verdachte heeft hierover nagedacht tijdens de treinreis van Amsterdam naar Alkmaar. Dat plan is later in de woning van [slachtoffer] concreter geworden. Daar heeft verdachte vervolgens na kalm beraad [slachtoffer] van het leven beroofd, door hem te wurgen en daarna met een heggenschaar in de nek te steken.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord en de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag. Daartoe is het volgende naar voren gebracht.
Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van voorbedachte raad, namelijk van een moment van kalm beraad en rustig overleg voorafgaand aan het doden van [slachtoffer] . Uitgaande van de verklaring van verdachte lijkt zich juist het tegenovergestelde te hebben voorgedaan, namelijk dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte ging die dag niet naar de woning van [slachtoffer] met de bedoeling om hem te doden, maar om hem om hulp te vragen. De verdediging ziet bovendien als contra-indicaties voor voorbedachte raad de korte tijdspanne tussen de besluitvorming en de uitvoering, dan wel het feit dat het beraad eerst is ontstaan tijdens de uitvoering. Pas op het moment dat verdachte de door hem verlangde hulp niet kreeg van [slachtoffer] is hij overgegaan tot zijn wanhoopsdaad. Verdachte moet daarom van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Op basis van het dossier kan de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag evenmin worden bewezen. Het bewijs ontbreekt dat de ten laste gelegde doodslag en diefstal van het geldbedrag van € 75,- verband houden met elkaar. Verdachte heeft [slachtoffer] in een gemoedsopwelling om het leven gebracht. Deze doodslag werd niet gepleegd met het doel om de diefstal van het geldbedrag voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid of het bezit van dat geldbedrag te verzekeren.
De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, gezien de bekennende verklaring van verdachte, wel kan worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het primair en subsidiair tenlastegelegde acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken en het onderzoek ter terechtzitting en overweegt als volgt.
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van een 112-melding trof de politie op 23 maart 2018 omstreeks 13.34 uur op het adres [adres] in Alkmaar – de woning van [slachtoffer] – het stoffelijk overschot aan van [slachtoffer] . Hij lag op zijn buik in de gang met zijn hoofd in een plas bloed en er zat een steekvoorwerp in zijn nek.
Op de ochtend van 23 maart 2018 is verdachte met de trein van Amsterdam naar Alkmaar gereisd om [slachtoffer] in zijn woning op te zoeken. Verdachte is omstreeks 12.40 uur bij het appartementencomplex aan de [adres] in Alkmaar aangekomen, en is in de woning gelaten door [slachtoffer] . Verdachte verklaart dat hij [slachtoffer] toen om hulp heeft gevraagd tijdens een gesprek waarin hij aangaf dat hij dakloos was, en waarbij ze het hadden over zijn drugsgebruik en over hun toekomst. Verdachte zou [slachtoffer] tevergeefs om onderdak en/of geld en/of de auto hebben gevraagd.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] , toen deze wat te drinken wilde gaan halen, van achteren heeft aangevallen en hem met zijn handen heeft gewurgd, totdat de adem van [slachtoffer] stopte. Daarbij zouden zij op de grond zijn gevallen en zou hij bovenop [slachtoffer] terecht zijn gekomen. Toen [slachtoffer] niet meer bewoog, heeft hij het bewusteloze lichaam van [slachtoffer] aan zijn colbert in de richting van de badkamer gesleept. Hij heeft [slachtoffer] vervolgens in de gang laten liggen en hem daar in de nek gestoken met een heggenschaar die hij in de gang in een emmer met gereedschap zag liggen, zo heeft verdachte verklaard.
Het voorwerp waarmee verdachte stak, bleek een schaapsscheerdersschaar te zijn. Uit de sectie op het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van de steekwond in de nek is overleden en dat het wurgen een bijdrage aan het overlijden kan hebben geleverd.
De vraag die voorligt, is of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als moord (primair), gekwalificeerde doodslag (subsidiair) of doodslag (impliciet subsidiair).
3.3.2
Is er sprake van moord (primair tenlastegelegde)?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de strafrechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering, of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de strafrechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat een verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BR2342)
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende loop der gebeurtenissen.
Onderweg naar [slachtoffer] heeft verdachte kunnen nadenken over wat hij zou doen als [slachtoffer] hem niet aan onderdak of geld zou helpen. Verdachte heeft verklaard over verschillende opties te hebben nagedacht, zoals het vluchten uit Nederland, het met geweld bestelen van [slachtoffer] van zijn auto en het plegen van een roofmoord. Hoewel deze ideeën een aanwijzing kunnen zijn dat sprake was van enig vooropgezet plan, kan dit niet met een voldoende mate van zekerheid uit de verklaringen van verdachte worden afgeleid. De verklaring van verdachte hierover is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk en onvoldoende consistent, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte al het besluit had genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven voordat hij bij diens woning arriveerde. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan heeft opgevat om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij met die intentie naar de woning is gegaan.
De rechtbank ziet zich dan voor de vraag gesteld of verdachte voorafgaand aan of tijdens het gewelddadige handelen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij [slachtoffer] al vrij snel na aankomst in de woning om hulp heeft gevraagd. [slachtoffer] antwoordde – volgens de verklaring van verdachte – dat hij verdachte niet kon helpen, waarna zij in gesprek zijn gegaan. Tijdens dat gesprek zouden verdachte en [slachtoffer] op enig moment samen naar de badkamer zijn gelopen, waar [slachtoffer] iets aan verdachte wilde laten zien. In de badkamer zou verdachte met het idee hebben gespeeld dat hij het lichaam van [slachtoffer] in het bad zou kunnen achterlaten, als hij op een later moment zou besluiten om geweld tegen [slachtoffer] te plegen. Vervolgens zouden verdachte en [slachtoffer] weer naar de woonkamer zijn teruggegaan, waar [slachtoffer] op de bank zou zijn gaan zitten en verdachte in een stoel, waarna zij hun gesprek zouden hebben voortgezet. Toen [slachtoffer] hem vlak daarna voorbij liep om in de keuken thee te halen, is verdachte opgesprongen uit de stoel en heeft hij [slachtoffer] van achteren aangevallen en gewurgd, aldus de verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard vervolgens het bewusteloze lichaam van [slachtoffer] richting de badkamer te hebben gesleept en het in de gang te hebben laten liggen omdat het niet lukte om het de badkamer in te slepen. In de gang heeft hij om zich heen gekeken, zag een emmer met gereedschap staan en heeft hieruit een schaapsscheerdersschaar gepakt en [slachtoffer] daarmee in de nek gestoken, aldus de verklaring van verdachte.
Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien en daarbij in ogenschouw nemend de kanttekeningen die bij de door verdachte afgelegde verklaringen kunnen worden gezet, gelet op zijn kwetsbare psychische toestand, leidt de rechtbank af dat verdachte, toen hij weer op de stoel zat, in de woonkamer tot het besluit is gekomen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Deze besluitvorming en de uitvoering zijn tot stand gekomen in een zeer korte tijdspanne en hebben plaatsgevonden onder plotseling ontstane, gespannen omstandigheden, wat een contra-indicatie betreft voor voorbedachte raad. De rechtbank neemt verder als contra-indicatie in beschouwing dat verdachte de schaapsscheerdersschaar waarmee hij [slachtoffer] uiteindelijk heeft gestoken, bij toeval ter plaatse heeft aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat ook de uitvoering van het genomen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven naar de uiterlijke verschijningsvorm dusdanig chaotisch is verlopen, dat aan de genoemde contra-indicaties voor voorbedachte raad een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de omstandigheid dat voor verdachte enige tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden over het genomen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewijsmiddelen te weinig feiten omvatten voor de conclusie dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld toen hij [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Dit leidt ertoe dat verdachte van moord, het primair tenlastegelegde, zal worden vrijgesproken.
3.3.3
Is er sprake van gekwalificeerde doodslag (subsidiair tenlastegelegde)?
Bij de beantwoording van de vraag of het subsidiair tenlastegelegde wel kan worden bewezen, neemt de rechtbank het volgende als uitgangspunt. Om tot een bewezenverklaring van een gekwalificeerde doodslag te komen, is de relatie tot een ander delict een noodzakelijk vereiste. Daarbij moet aan twee voorwaarden worden voldaan. De eerste voorwaarde behelst dat het moet gaan om doodslag gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een ander strafbaar feit, het zogenoemde ‘oorsprongsfeit’. De tweede voorwaarde houdt in dat vast moet komen te staan dat sprake is geweest van één of meer vormen van begunstiging of vergemakkelijking van dat andere feit. Verder heeft te gelden dat het schuldverband naast het opzet op de dood van de ander, een (bijkomend) oogmerk behelst, namelijk dat de doodslag wordt gepleegd met een specifiek doel, zoals voorbereiding of vergemakkelijking van het ‘oorsprongsfeit’.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de woning en kleding van [slachtoffer] heeft doorzocht op zoek naar zijn autosleutels en contant geld, nadat hij [slachtoffer] van het leven had beroofd. Verdachte heeft daarbij in een jaszak van [slachtoffer] een geldbedrag van € 75,- aangetroffen, welk geldbedrag hij heeft meegenomen toen hij de woning verliet.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de conclusie dat het opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer] in relatie staat tot de ten laste gelegde diefstal van het geldbedrag, namelijk dat die doodslag is gepleegd met het specifieke doel om de diefstal van dat geldbedrag te vergemakkelijken of het bezit daarvan te verzekeren. De enkele verklaring van verdachte over zijn motief en oogmerk is naar het oordeel van de rechtbank voor een bewezenverklaring onvoldoende. Zoals hiervoor onder 3.3.2 al is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte namelijk dusdanig onduidelijk en inconsequent, dat op basis daarvan niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] van het leven heeft beroofd ter vergemakkelijking of begunstiging van de diefstal. Dit leidt ertoe dat verdachte ook van dit deel van de tenlastelegging, gekwalificeerde doodslag, zal worden vrijgesproken.
3.3.4
Doodslag (impliciet subsidiair tenlastegelegde)
De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van dit misdrijf op grond van de inhoud van de volgende bewijsmiddelen. Daarbij zal de rechtbank, nu verdachte het feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2018 afgelegd;
  • een proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2018, pag. 413-414;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van 6 april 2018, pag. 205-224 van het forensisch dossier;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een ongedateerd proces-verbaal van bevindingen van cameraonderzoek van maart 2018, pag. 420-433;
  • een proces-verbaal van sporenonderzoek van 4 mei 2018, pag. 52-69 van het forensisch dossier.
De hiervoor vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, zijn slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 23 maart 2018 te Alkmaar [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] te wurgen en die [slachtoffer] in de nek te steken met een scherp puntig voorwerp.
Hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Hij zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
subsidiair bewezenverklaardelevert op:
doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en heeft daartoe het volgende betoogd.
Op basis van de onderzoeksrapporten kan worden vastgesteld dat de stoornis van de geestvermogens van verdachte van invloed is geweest op het plegen van het tenlastegelegde, maar dat deze stoornis op dat moment niet zodanig was, dat deze in de weg staat aan de toerekening van het misdrijf aan verdachte. Het causaal verband tussen de stoornis van verdachte en de strafbare gedragingen ontbreekt namelijk.
5.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de bevindingen en conclusies van de deskundigen over te nemen en verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten en dus niet strafbaar.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Ter beantwoording van de vraag of en in welke mate het bewezenverklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van onder meer het psychiatrisch onderzoekrapport van 14 juni 2018 van [arts-assistent] , onder supervisie van [psychiater] , en het psychologisch onderzoeksrapport van 20 juni 2018 van [psycholoog] .
De conclusies van de deskundigen luiden, zakelijk weergegeven en samengevat, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie en een chronische verslaving aan verdovende middelen. Dit ziektebeeld was ten tijde van het tenlastegelegde bij verdachte aanwezig. Als gevolg van de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens was het realiteitsbesef van verdachte zeer ernstig gestoord en was er sprake van oordeels- en kritiekstoornissen. Het handelen tegen [slachtoffer] vloeide in zijn geheel voort uit en werd volledig aangestuurd door zijn paranoïde wanen en oordeels- en kritiekstoornissen, samenhangend met zijn schizofrene stoornis. Beide deskundigen adviseren dan ook om het tenlastegelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De psycholoog heeft ter terechtzitting zijn rapport toegelicht en verklaard dat ten tijde van het tenlastegelegde bij verdachte sprake was van een paranoïde belevingswereld, waar [slachtoffer] onderdeel van was geworden. Door zijn ziekelijke stoornis was verdachte niet meer in staat zijn wil en gedragingen in vrijheid te bepalen en kon hij geen onderscheid maken tussen schijn en werkelijkheid. Alle gedragingen die verdachte in het kader van het tenlastegelegde heeft verricht, zijn volgens de psycholoog psychotisch gekleurd, zodat kan worden geconcludeerd dat deze gedragingen voortvloeien uit zijn ziekelijke stoornis.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de deskundigen over. Zij ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om aan de juistheid van deze bevindingen en conclusies te twijfelen, daarbij mede lettend op hetgeen aan de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting omtrent de persoon van verdachte is gebleken. De rechtbank acht verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde dan ook volledig ontoerekeningsvatbaar. De door verdachte gepleegde doodslag kan hem niet worden toegerekend wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Dit betekent dat verdachte niet strafbaar is, zodat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, nu hij slechts sterk verminderd toerekeningsvatbaar is, zal worden veroordeeld tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de bevindingen en adviezen van de deskundigen over te nemen en aan verdachte alleen de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar acht, is strafoplegging uitgesloten. Wel biedt de wet de mogelijkheid tot oplegging van een maatregel, namelijk plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of terbeschikkingstelling met of zonder verpleging van overheidswege. Bij de beslissing hierover heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn opa, het slachtoffer [slachtoffer] . Toen hij naar de woning van zijn opa ging, was verdachte psychotisch en daardoor – zoals hiervoor is beschreven – niet meer in staat zijn wil en gedragingen in vrijheid te bepalen en onderscheid te maken tussen schijn en werkelijkheid. In de ogen van verdachte was zijn opa toen enerzijds de laatste persoon die hem kon helpen, maar anderzijds ook iemand die geld had, waarmee verdachte kon vluchten na hem kwaad te hebben gedaan. Toen bleek dat [slachtoffer] verdachte geen onderdak kon bieden en hem geen geld wilde geven, heeft verdachte hem van het leven beroofd. Dat heeft hij gedaan door zijn opa eerst te wurgen en hem daarna met een schaapsscheerdersschaar in de nek te steken. Vervolgens is verdachte naar Amsterdam gegaan, waar hij zich diezelfde avond bij een politiebureau heeft aangegeven met de mededeling: “Het is echt heel erg wat er is gebeurd. Ik heb een misdrijf gepleegd.”
Het handelen van verdachte heeft de nabestaanden ernstig geschokt en hun leven blijvend en ingrijpend beïnvloed. Aan hen is door dit familiedrama een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. Dat blijkt ook uit de slachtofferverklaring van de dochter van [slachtoffer] , [nabestaande] , tevens zijnde de moeder van verdachte. Zij heeft treffend beschreven dat het er voor haar niet toe doet wat er die bewuste dag precies is voorgevallen. Voor haar staat vast dat er een ernstig ongeluk heeft plaatsgevonden, waarbij twee mannen die zij beiden intens liefheeft, slachtoffer zijn geworden.
In haar slachtofferverklaring heeft zij verder benadrukt dat verdachte en het slachtoffer veel van elkaar hielden en dat wederzijds respect, menselijkheid en de zorg om elkaar tussen hen de boventoon voerden. In de afgelopen jaren, waarin verdachte verschillende keren werd opgenomen in (verslavings)klinieken en ook een keer vanwege een overdosis in het ziekenhuis werd opgenomen, toonde [slachtoffer] zich zeer betrokken en deed hij wat hij kon om zijn kleinzoon te helpen. Dat verdachte zich juist tegen zijn opa zo nodeloos gewelddadig heeft gedragen, is voor de familie onbegrijpelijk en immens verdrietig, en geeft hen een gevoel van machteloosheid.
Naast de directe nabestaanden heeft de dood van [slachtoffer] ook bij anderen tot ongeloof en verdriet geleid. Verder heeft het feit grote verontrusting en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg gebracht, zoals onder buurtbewoners van [slachtoffer] .
Doodslag is een levensdelict en daarmee een zeer ernstig misdrijf. Verdachte is tot dat misdrijf gekomen onder invloed van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens waar hij aan lijdt. De rechtbank verwijst in dit verband naar wat zij hierover onder 5.3 heeft overwogen. De kans op recidive wordt door de deskundigen gelet op de aard van de stoornis als hoog ingeschat. Factoren die de kans op recidive vergroten, zijn onder andere de ernstige psychische problematiek en instabiliteit, het bestaan van (gewelddadige) waanbeelden en het ontbreken van ziektebesef en –inzicht. Vanwege de ernst en de chroniciteit van de problematiek van verdachte en het hoge recidiverisico, achten de deskundigen een langdurige klinische behandeling in het kader van een strafrechtelijke behandelmaatregel noodzakelijk om de kans op toekomstig gewelddadig gedrag te reduceren. De deskundigen adviseren daarom aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen over en maakt dat advies tot het hare. De rechtbank is van oordeel dat uit de rapporten van de deskundigen voldoende naar voren is gekomen dat verdachte een gevaar vormt zoals bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, namelijk een gevaar voor de algemene veiligheid van personen, en dat dat gevaar oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. De rechtbank zal op grond van het vorenstaande dan ook de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten en zijn verpleging van overheidswege bevelen. Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, namelijk doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezenwat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezendat verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte impliciet subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het impliciet subsidiair bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte voor het impliciet subsidiair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat hem daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.D.M. Hazeu, voorzitter,
mr. A. Warmerdam en mr. M. Steen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2018.
De jongste rechter, mr. M. Steen, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.