In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een toeslag. Het Uwv had de toeslag van eiseres teruggevorderd omdat er sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard. Na een tussenuitspraak van de rechtbank, waarin het Uwv de gelegenheid kreeg om het besluit te herstellen, heeft het Uwv een gewijzigde beslissing genomen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de aanvangsdatum van de gezamenlijke huishouding op een latere datum had moeten leggen, namelijk 1 november 2013, en dat de terugvordering van het bedrag van € 12.775,71 gerechtvaardigd was. Eiseres voerde aan dat het Uwv niet voldoende had onderbouwd dat zij maandelijks significant bijdroeg aan de gezamenlijke lening en dat de kosten die zij maakte, te beschouwen waren als woonlasten. De rechtbank oordeelde echter dat de financiële verstrengeling tussen eiseres en haar partner voldoende was aangetoond. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.252,50 en het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.