ECLI:NL:RBNHO:2018:6269

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
6882616 \ AO VERZ 18-73
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding met billijke vergoeding

In deze zaak heeft Crown Van Gelder B.V. (CVG) verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verstoorde arbeidsverhouding in overwegende mate te wijten is aan het handelen van CVG. De werknemer, die sinds 1993 in dienst was, had in januari 2018 een incident meegemaakt waarbij veiligheidsprocedures niet waren nageleefd. CVG heeft vervolgens een ontbindingsverzoek ingediend, waarbij zij stelde dat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld door veiligheidsprocedures te schenden tijdens een machinestop. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet gerechtvaardigd was. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden, maar heeft CVG een billijke vergoeding van €50.000,00 bruto aan de werknemer toegekend, omdat de verstoring van de arbeidsverhouding voornamelijk aan CVG te wijten was. Daarnaast heeft de kantonrechter bepaald dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding van €61.203,64 bruto.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6882616 \ AO VERZ 18-73
Uitspraakdatum: 20 juli 2018
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Crown Van Gelder B.V.,
gevestigd te Velsen-Noord
verzoekende partij
verder te noemen: CVG
gemachtigde: mr. E.M. van den Bergh
tegen
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. M.C. Noordergraaf

1.Het procesverloop

1.1.
CVG heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [werknemer] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 22 juni 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft CVG bij brieven van 22 mei en 18 juni 2018 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
CVG houdt zich bezig met de vervaardiging van grafisch papier en karton.
2.2.
[werknemer] , geboren [in 1959] , is op 29 maart 1993 in dienst getreden bij CVG. De laatste functie die [werknemer] vervulde, is die van procesmonteur. Een bij CVG werkzame procesmonteur fungeert ook als reserve voor de storingsmonteur in ploegendienst. Sinds januari 2018 werkt [werknemer] tijdelijk, ter vervanging van een collega, fulltime in de storingsdienst. [werknemer] is lid van de ondernemingsraad van CVG.
2.3.
De afdeling Onderhoud en Voorzieningen binnen CVG is verantwoordelijk voor het uitvoeren van preventief onderhoud op het gebied van werktuigbouw, elektra/elektronica en instrumentatie voor de productiemiddelen, voorzieningen en faciliteiten. Een deel van het onderhoud wordt tijdens bedrijf gedaan. Daarnaast zijn er ook periodieke onderhoudstops en een aantal meerdaagse onderhoudstops, waarbij ook medewerkers van buitenfirma’s worden ingezet.
2.4.
In het kader van onderhoud en het uitvoeren van reparaties houdt een storingsmonteur zich onder meer bezig met het af- en inschakelen van machinedelen en installaties ten behoeve van productie en TD-werkzaamheden. Om veilig te kunnen werken aan een installatie dient het hoofdstroomcircuit te worden gescheiden door een daarvoor bestemde hoofschakelaar uit te schakelen of door de hoofdstroomzekeringen te verwijderen. Bij het afschakelen dient een daartoe bevoegde collega op te treden als controleur.
2.5.
Op 10 januari 2018 heeft zich bij CVG een incident plaatsgevonden waarbij twee medewerkers lichamelijk letsel hebben opgelopen.
2.6.
Tijdens de startbijeenkomst van CVG begin 2018 heeft [algemeen directeur] , algemeen directeur van CVG, voornoemd incident met de medewerkers besproken en heeft hen gewezen op het belang van het naleven van de geldende veiligheidsvoorschriften.
2.7.
Op 15 januari 2018 is door [hoofd onderhoud] , Hoofd Onderhoud & Voorzieningen (hierna: [hoofd onderhoud] ), een bijeenkomst belegd waarbij het veilig schakelen, afspraken en procedures daaromtrent zijn besproken. Tevens is hierbij medegedeeld dat indien CVG vaststelt dat een medewerker onveilig schakelt, de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd.
2.8.
In de notulen van een overlegvergadering met de ondernemingsraad van 24 januari 2018 staat – onder meer – opgenomen:

(…) OR en hebben met elkaar gedeeld wat de emotionele en materiële impact van het ongeval is. De OR geeft aan dat het in eerste instantie een grote schok was, zeker als je je realiseert dat het veel ernstiger had kunnen aflopen. (…) De OR zegt dat we er aan moeten werken dat zoiets niet weer kan gebeuren. Er wordt gediscussieerd over ‘we moeten er aan werken’. OR en [algemeen directeur] zijn het erover eens dat dat voor iedere individuele medewerker geldt. Regels zijn er niet voor niets. Ieder van ons moet steeds goed blijven nadelen wat hij/zij doet en oppassen voor routine en voor ‘even snel’ iets doen. (…) Er wordt gesproken over drukte in het werk en het ervaren van werkdruk. [algemeen directeur] benadrukt dat medewerkers en leiding erg gedreven zijn om het werk goed en snel uit te voeren, maar dat de leiding medewerkers niet onder druk zet. De leiding is zich ervan bewust dat er grenzen zijn en dat er op tijd met een klus moet worden gestopt. Dat dit in sommige gevallen toch zo wordt gevoeld, betekent dat we hierover met elkaar in gesprek moeten. (…) De aandacht van leidinggevenden ligt bij het sturen op wat met elkaar is afgesproken. Afspraken maken én ons daaraan houden is belangrijk, anders zijn we alleen maar brandjes aan het blussen. (…)
2.9.
In de nacht van 9 op 10 april 2018 had [werknemer] dienst als storingsmonteur en was verantwoordelijk voor het elektrisch afschakelen van een aantal installaties in het kader van een geplande machinestop. De betrokken controleurs die nacht waren [controleur 1] (tot 00.00 uur) en [controleur 2] (na 00.00 uur).
2.10.
Op 12 april 2018 is [hoofd onderhoud] erover geïnformeerd dat de medewerkers van de inschakelploeg op die dag hebben geconstateerd dat vier afschakelingen die op 10 april 2018 na 00.00 uur zijn uitgevoerd, niet volledig volgens de te gelden procedures zijn gedaan. Volgens hen zaten de zekeringen nog in de installaties op het moment dat zij deze wilden inschakelen.
2.11.
Op 12 april 2018 hebben [hoofd onderhoud] en [veiligheidskundige] , veiligheidskundige, met [werknemer] gesproken over bovengenoemde constatering en zijn zij gezamenlijk in de fabriek gaan kijken naar twee van de vier situaties. Vervolgens is [werknemer] , in afwachting van nader onderzoek, door CVG geschorst.
2.12.
Op 17 april 2018 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden tussen [manager operations] , manager operations, [senior HR adviseur] , senior HR adviseur, en [werknemer] .
2.13.
Bij brief van 18 april 2018 heeft CVG aan [werknemer] kenbaar gemaakt dat zij een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter zal gaan indienen. Gedurende de procedure is [werknemer] vrijgesteld van werk met behoud van loon.

3.Het verzoek

3.1.
CVG verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW (primair) dan wel onderdeel g BW (subsidiair). Verder verzoekt CVG de kantonrechter om met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel b BW, de ontbinding op zo kort mogelijke termijn te bepalen en om voor recht te verklaren dat CVG aan [werknemer] geen transitievergoeding verschuldigd is ex artikel 7:673 lid 7, onderdeel c BW. Ten slotte verzoekt CVG de kantonrechter om [werknemer] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan dit verzoek legt CVG primair ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – ernstig verwijtbaar handelen van [werknemer] en subsidiair van een verstoorde arbeidsverhouding. Ter onderbouwing daarvan heeft CVG het volgende naar voren gebracht. In de nacht van 9 op 10 april 2018 was het de taak van [werknemer] , als dienstdoende storingsmonteur, om de installaties af te schakelen ten behoeve van de geplande machinestop. [werknemer] heeft hierbij vier installaties niet volgens de geldende veiligheidsprocedures afgeschakeld. In deze installaties was alleen de stuurspanning afgeschakeld en waren niet de hoofdstoomzekeringen eruit getrokken. Van volledige afschakeling was aldus geen sprake. Hierdoor waren de installaties een aantal dagen niet volledig veilig om aan te werken. Dit terwijl de installaties in het systeem wel als volledig afgeschakeld geregistreerd stonden. Er is door het handelen van [werknemer] dagenlang sprake geweest van een potentieel gevaarlijke situatie. Dit gedrag is dusdanig ernstig dat van CVG in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dit geldt temeer nu van [werknemer] , gelet op zijn leeftijd, lange dienstverband, het recente incident van 10 januari 2018, de bijeenkomsten daarna en zijn OR-lidmaatschap, verwacht mag worden dat hij de ernst van de risico’s ter bescherming waartegen de veiligheidsvoorschriften zijn gegeven, onderkent en zich daarnaar gedraagt.
CVG kan niet accepteren dat [werknemer] zich niet houdt aan de binnen CVG geldende regels. Er zijn tal van andere voorbeelden waarmee [werknemer] heeft laten zien dat hij zich niet houdt aan de binnen CVG geldende afspraken en regels.
Deze gedraging van [werknemer] heeft geleid tot een onoverbrugbare vertrouwensbreuk zijdens CVG, waardoor een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[werknemer] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [werknemer] heeft bij het afschakelen in de nacht van 9 op 10 april 2018 de daartoe geldende procedures gevolgd. De controleur heeft bevestigd dat deze nacht rustig en goed is verlopen en dat [werknemer] de afschakeling volgens voorschrift heeft gedaan. Het is opvallend dat pas drie lagen later de vermeende fouten zijn geconstateerd, terwijl de betreffende installatie zich in een openbaar toegankelijke ruimte bevindt. Verder heeft CVG geen grondig onderzoek gedaan en zij heeft de interne procedures voor een dergelijke situatie niet gevolgd. CVG heeft niet aannemelijk gemaakt dat [werknemer] fouten heeft gemaakt, laat staan dat hij verwijtbaar heeft gehandeld dan wel heeft nagelaten.
Voor zover al sprake zou zijn van een verstoorde arbeidsverhouding is dit het gevolg van het op grond van onjuiste en onvolledige informatie [werknemer] beschuldigen van het overtreden van veiligheidsprocedures. [werknemer] is als misdadiger buiten de poort gezet en is afgesloten van alle persoonlijke informatie. Dit valt CVG ernstig te verwijten.
Er is daarnaast, gelet op het OR-lidmaatschap van [werknemer] , sprake van een opzegverbod.
4.2.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [werknemer] (subsidiair) de kantonrechter de wettelijke opzegtermijn in acht te nemen en CVG te veroordelen om aan [werknemer] de transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 145.420,00 bruto te betalen, met veroordeling van CVG in de kosten van de procedure.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [werknemer] een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [werknemer] lid is van de ondernemingsraad (artikel 7:670 lid 4, onderdeel 1̊, BW). Dit opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 6, onderdeel a, BW echter niet in de weg aan ontbinding, omdat niet is gebleken dat het verzoek verband houdt met het OR-lidmaatschap van [werknemer] . Het verzoek is immers – kort gezegd – gebaseerd op het overtreden van de veiligheids- voorschriften en dat staat los van het OR-lidmaatschap.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [werknemer] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.4.
CVG stelt primair dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [werknemer] . Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door CVG in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat uit de binnen CVG geldende veiligheidsprocedures volgt dat om veilig te kunnen werken aan een installatie het hoofdstroomcircuit dient te worden gescheiden door een daarvoor bestemde hoofdschakelaar uit te schakelen of door de hoofdstroomzekeringen te verwijderen. Vast staat eveneens, dat [werknemer] goed op de hoogte was van de bij CVG geldende regels en procedures. Partijen zijn in geschil omtrent de vraag of [werknemer] in de nacht van 9 op 10 april 2018 de geldende veiligheidsprocedures heeft geschonden en of hiermee sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
5.6.
Volgens CVG staat vast dat [werknemer] de hoofdstroomzekeringen niet uit de installaties heeft gehaald, omdat de inschakelploeg op 12 april 2018 heeft geconstateerd dat deze zekeringen in de installaties zaten. CVG stelt dat zij haar stelling voldoende heeft onderbouwd door, nadat de inschakelploeg de constatering aan haar kenbaar heeft gemaakt, bij de betreffende installaties te gaan kijken en daarvan foto’s te maken (die zijn overgelegd) waaruit blijkt dat ten aanzien van meerdere installaties de stuurstroom is uitgezet, maar er geen hoofzekeringen zijn getrokken. [werknemer] heeft hiertegen aangevoerd dat op het moment dat hij werd verzocht om bij de betreffende installaties te gaan kijken de machines reeds in bedrijf waren (en de zekeringen er dus in behoren te zitten) en de afschakelbrief niet meer op de installaties aanwezig was. Volgens [werknemer] kan aldus niet vastgesteld worden of de zekeringen eruit zijn geweest of door wie deze er terug in zijn gezet. [werknemer] betwist dat uit de door CVG gemaakte foto’s blijkt dat hij in de betreffende nacht meerderde zekeringen niet heeft getrokken. Volgens hem zijn de foto’s gesaboteerd. [hoofd onderhoud] heeft ter zitting verklaard dat op het moment dat hij met [werknemer] bij de installaties is gaan kijken, een deel van de machines al in was ingeschakeld en een deel nog niet. Verder heeft hij verklaard dat hij zich niet precies kan herinneren welk deel van de machines reeds was ingeschakeld. Ook kan hij zich niet herinneren wanneer de foto’s precies zijn gemaakt, maar volgens CVG is dat niet relevant. De laconieke en nonchalante houding die [werknemer] heeft aangenomen nadat hij door CVG werd gewezen op de (vermeende) fouten is naar het standpunt van CVG typerend voor het gedrag van [werknemer] . CVG stelt dat [werknemer] zich er meer bewust van had moeten zijn dat hij anders had moeten handelen.
5.7.
Gelet op de overgelegde stukken, het verhandelde ter zitting en de – zoals in het bovenstaande beschreven – betwisting door [werknemer] acht de kantonrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [werknemer] in de nacht van 9 op 10 april 2018 vier installaties niet volgens de geldende veiligheidsprocedures heeft afgeschakeld. Immers kan niet vastgesteld worden dat de overgelegde foto’s zijn gemaakt op 12 april 2018. Daarbij komt dat een deel van de installaties reeds was ingeschakeld op het moment dat [werknemer] na het gesprek op 12 april 2018 werd meegenomen om bij de installaties te gaan kijken.
5.8.
Hoewel dit door CVG – weliswaar naar het oordeel van de kantonrechter in te algemene zin – is aangeboden, wordt verder in haar stellingname – mede in het licht van de ter onderbouwing reeds ingebrachte stukken en hetgeen in het navolgende zal worden overwogen – onvoldoende aanleiding gezien tot nadere bewijslevering.
5.9.
Voor zover al voldoende aannemelijk zou zijn geworden dat [werknemer] de binnen CVG geldende veiligheidsprocedures zou hebben geschonden in de betreffende nacht, levert deze gedraging naar het oordeel van de kantonrechter wel verwijtbaar handelen op, maar niet zodanig dat van CVG niet meer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten, laat staan dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten. Daartoe is van belang dat naar het oordeel van de kantonrechter niet ieder in strijd met veiligheids- procedures handelen een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond rechtvaardigt. De omstandigheden van het geval dienen te worden meegewogen.
5.10.
Gelet op het standpunt van CVG dat het voor haar – zeker na het incident van januari 2018 – ten zeerste van belang is dat de veiligheidsvoorschriften worden nageleefd, had het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van CVG gelegen om haar medewerkers hierop bij herhaling te wijzen en bij niet naleving hiervan hen hier voor te waarschuwen en (eventueel) te straffen. Dat de directeur van CVG de medewerkers tijdens een start- bijeenkomst aan het begin van het jaar heeft gewezen op het belang van het naleven van de veiligheidsprocedures, dat hierover op 24 januari 2018 met de ondernemingsraad is gesproken en dat de medewerkers door [hoofd onderhoud] op 15 januari 2018 zijn gewaarschuwd dat bij onveilig schakelen ontslag volgt, is daartoe naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende.
5.11.
Voorts acht de kantonrechter van belang dat [werknemer] een dienstverband heeft van ruim 25 jaar. Gedurende zijn dienstverband heeft [werknemer] weliswaar in 2006-2007 een verbetertraject doorlopen, is hij in 2013 en 2014 gewaarschuwd in verband met het niet naleven van de te gelden verzuimprocedure en is hij in 2016 betrokken geweest bij een veiligheidsincident, maar hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat sprake is van het, zoals door CVG is gesteld, stelselmatig niet nakomen van regels.
5.12.
De kantonrechter komt aldus tot het oordeel dat, voor zover al voldoende aannemelijk zou zijn gemaakt dat [werknemer] de binnen CVG geldende veiligheidsprocedures heeft geschonden, hoe dan ook in de gegeven omstandigheden geen sprake is van zodanig verwijtbaar handelen zijdens [werknemer] dat van CVG in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.13.
CVG stelt subsidiair dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het bestaan van een dermate verstoorde arbeidsverhouding dat van CVG niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Volgens CVG heeft de gedraging van [werknemer] in de nacht van 9 op 10 april 2018 tot een onoverbrugbare vertrouwensbreuk geleid.
5.14.
[werknemer] heeft, ondanks zijn primair verweer tot afwijzing van het verzoek, desgevraagd ter zitting verklaard dat hij zijn leidinggevenden niet meer vertrouwt en zodanig het gevoel heeft dat CVG van hem af wil dat hij verwacht dat, indien hij weer aan de slag gaat bij CVG, partijen binnen korte termijn wederom bij de kantonrechter zullen zitten.
5.15.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat vast staat dat een onoverbrugbare vertrouwensbreuk tussen partijen is ontstaan, zodanig dat hiermee sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter zal de arbeids- overeenkomst dan ook ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW.
5.16.
De kantonrechter komt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet toe aan het oordeel of herplaatsing van [werknemer] in de rede ligt.
5.17.
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW ontbinden met ingang van 1 december 2018. Dit is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van CVG, zodat – met toepassing van artikel 7:671b lid 8, sub a, BW – de proceduretijd niet in mindering zal worden gebracht op de opzegtermijn. In het navolgende zal de kantonrechter het oordeel omtrent de ernstige verwijtbaarheid nader onderbouwen.
5.18.
De kantonrechter zal het verzoek van CVG om te bepalen dat [werknemer] geen recht heeft op de transitievergoeding, afwijzen. Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt immers dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Nu de arbeidsovereenkomst op verzoek van CVG wordt ontbonden en de arbeidsovereenkomst ruim 25 jaar heeft geduurd, is aan deze beide voorwaarden voldaan en derhalve heeft [werknemer] recht op de transitievergoeding.
5.19.
De kantonrechter ziet aanleiding om aan [werknemer] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, sub c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier, naar het oordeel van de kantonrechter, voor. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.20.
De kantonrechter is van oordeel dat de verstoring van de arbeidsverhouding, op grond waarvan de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden, in overwegende mate te wijten is aan CVG en dat haar hiervan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Zoals uit het voorgaande is gebleken, is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is geweest van handelen of nalaten zijdens [werknemer] op grond waarvan van CVG niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Desondanks heeft CVG, in ieder geval vanaf 18 april 2018, aangestuurd op ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Gelet op het lange dienstverband en de leeftijd van [werknemer] had het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van CVG gelegen om een minder verstrekkende maatregel op te leggen. De stelling van CVG dat [werknemer] de geldende voorschriften en regels stelselmatig heeft geschonden en meerdere keren is gewaarschuwd, volgt de kantonrechter, zoals reeds in het voorgaande is overwogen, niet. Naar het oordeel van de kantonrechter is door de handelwijze en opstelling van CVG vanaf 12 april 2018 – en niet door het handelen dan wel gedrag van [werknemer] – uiteindelijk een dermate onoverbrugbare vertrouwensbreuk tussen partijen ontstaan dat sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. Dit getuigt naar het oordeel van de kantonrechter van ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten zijdens CVG.
5.21.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval (zie: HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR: 2017:1187 (
New Hairstyle)). Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [werknemer] heeft de gevolgen van de ontbinding van zijn arbeids- overeenkomst niet onderbouwd. De kantonrechter ziet aanleiding om er bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding vanuit te gaan dat [werknemer] een jaar geen vergelijkbaar inkomen zal verwerven. Daarbij neemt de kantonrechter onder meer de leeftijd van [werknemer] in aanmerking. Gelet verder op de hoogte van het loon en de duur van het dienstverband, is de kantonrechter van oordeel dat [werknemer] in voldoende mate wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten zijdens CVG indien aan hem een billijke vergoeding ter hoogte van € 50.000,00 bruto wordt toegekend.
5.22.
Nu aan de ontbinding een vergoeding wordt verbonden, zal CVG gelet op artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
5.23.
De proceskosten komen voor rekening van CVG, omdat zij ongelijk krijgt. Indien CVG het verzoek intrekt, zal zij de proceskosten van [werknemer] ook moeten betalen.
het tegenverzoek
5.24.
Voor zover [werknemer] bij wijze van tegenverzoek heeft bedoeld om de kantonrechter te verzoeken aan hem een billijke vergoeding toe te kennen, behoeft dit verzoek niet te worden behandeld, omdat daarop al is beslist in de zaak van het verzoek.
5.25.
[werknemer] heeft een verzoek gedaan om CVG te veroordelen een transitievergoeding te betalen. Onder 5.18. is reeds overwogen dat [werknemer] op grond van artikel 7:673 lid 1 BW recht heeft op de transitievergoeding.
5.26.
[werknemer] heeft de hoogte van de transitievergoeding globaal berekend op € 65.450,00 bruto. Volgens [werknemer] heeft hij de hoogte van de transitievergoeding slechts globaal kunnen berekenen, omdat hij niet kon inloggen in het systeem van CVG waarin zijn salarisspecificaties staan. Ter zitting heeft CVG een door haar gemaakte berekening van de transitievergoeding overgelegd, waarbij is uitgegaan een bruto maandsalaris van € 3.927,50 inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering, gemiddelde ploegen- en overwerktoeslag en gemiddelde bonussen, winstuitkeringen en variabele eindejaarsuitkeringen. CVG heeft de hoogte van de transitievergoeding berekend op € 59.239,79 bruto. [werknemer] heeft dit bedrag in zoverre weersproken, dat volgens hem – gelet op zijn functie en werkzaamheden – sprake dient te zijn van indeling in salarisschaal 18 in plaats van in salarisschaal 17. Nu dit tussen partijen in rechte niet is komen vast te staan en dit eveneens niet aan de orde is in deze procedure, en [werknemer] de door CVG overgelegde berekening verder onweersproken heeft gelaten, acht de kantonrechter vast komen te staan dat de berekening van CVG juist is, met dien verstande dat CVG onterecht is uitgegaan van 2 mei 2018 als laatste dag van het te beëindigen contract. Met inachtneming van de in het bovengenoemde ontbindingsdatum stelt de kantonrechter de hoogte van de transitievergoeding vast op een bedrag van € 61.203,64 bruto.
5.27.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
5.28.
Nu de overige stellingen van partijen niet tot een ander oordeel kunnen leiden, behoeven deze geen verdere behandeling.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen CVG het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met
3 augustus 2018.
Voor het geval de werkgever het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
6.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 december 2018;
6.3.
veroordeelt CVG om aan [werknemer] een billijke vergoeding te betalen van € 50.000,00 bruto;
6.4.
veroordeelt CVG tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 800,00, te weten salaris gemachtigde;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Voor het geval de werkgever het verzoek binnen die termijn intrekt:
6.7.
veroordeelt CVG tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 800,00, te weten salaris gemachtigde;
6.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
het tegenverzoek
6.9.
veroordeelt CVG om aan [werknemer] een transitievergoeding te betalen van € 61.203,64 bruto;
6.10.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.11.
wijst het meer of anders verzochte af;
6.12.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken door mr. W.S.J. Thijs, in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter