ECLI:NL:RBNHO:2018:612

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
C/15/267801/ HA RK 17/226
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bewindsdossier

Op 19 januari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. L. Boonstra, de rechter in een bewindsdossier. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 30 november 2017, naar aanleiding van een zitting op 20 oktober 2017, waarbij de verzoeker zich benadeeld voelde door de rechterlijke behandeling. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en hem hinderde in zijn toelichting, en dat er een schijn van partijdigheid bestond omdat de rechter lesgaf aan de bewindvoerder van de tegenpartij. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie en ter zitting aangegeven dat zij geen druk heeft uitgeoefend en dat haar vragen binnen de grenzen van haar taak vielen. De wrakingskamer heeft de tijdigheid van het verzoek beoordeeld en besloten dat, ondanks de late indiening, het verzoek inhoudelijk behandeld zou worden. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft de wrakingskamer geconcludeerd dat er geen grond was voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. Het verzoek tot wraking is afgewezen, en het proces in de hoofdzaak kan worden voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/267801/ HA RK 17/226
Beslissing van 19 januari 2018
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
verzoeker,
wonende te [adres]
Het verzoek is gericht tegen:
mr. L. Boonstra
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft bij brief gedateerd 30 november 2017, welke brief op 12 december 2017 bij de rechtbank is binnengekomen, schriftelijk de wraking verzocht van de rechter bij de in deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Alkmaar, aanhangige zaak met als zaaknummer 6219105 BM VERZ 17-1853, strekkende tot het afleggen van rekening en verantwoording over het beheer van de financiën van de vader van verzoeker hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij brief van 29 december 2017 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 19 januari 2018. De rechter is verschenen.
Vanwege “grieperigheid” heeft verzoeker zich daags voor de zitting afgemeld. Verzoeker heeft daarbij geen aanhoudingsverzoek ingediend. Daar een wrakingsverzoek met de vereiste spoed dient te worden behandeld en afgedaan, heeft de wrakingskamer besloten de behandeling van het wrakingsverzoek niet aan te houden. Immers, het verzoek betreft een zitting van drie maanden geleden!

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd.
Op 20 oktober 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. Tijdens die zitting was de rechter “te partijdig”. Tijdens deze zitting is verzoeker namelijk vanaf het begin door de rechter gehinderd in het geven van een toelichting en heeft de rechter een enorme druk op hem gelegd. De rechter heeft gedreigd uitspraak te zullen doen als verzoeker doorging met zijn standpunt en zijn verzoek betreffende de bankafschriften.
Voorts heeft verzoeker de zitting moeten verlaten, zodat de rechter met de
bewindvoerder van verzoeker onder vier ogen kon spreken.
Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat de andere partij in de hoofdzaak, te weten [bewindvoerder 1] – zijnde de huidige, verzoeker opvolgend bewindvoerder van de vader van verzoeker – die verzoeker aansprakelijk heeft gesteld, een opleiding bij het [opleidingscentrum] heeft afgerond, waar de rechter docent van is. Dit aspect kan van invloed zijn geweest op de objectiviteit en integriteit van de rechter, aldus verzoeker.

3.Het standpunt van de rechter

In haar schriftelijke reactie heeft de rechter het volgende aangevoerd.
De zaak betreft een bewindsdossier. Ten tijde van de zitting is verzoeker bijgestaan door zijn eigen bewindvoerder, [bewindvoerder 2] De [bewindvoerder 2] gaf aan niet vrijelijk te kunnen of willen verklaren over zijn contact met verzoeker, reden waarom de andere betrokkenen (ook verzoeker) de zaal kort hebben verlaten. In het gesprek met de rechter gaf de [bewindvoerder 2] aan liever niet te willen verklaren en afgesproken is toen om het gesprek op de zitting alleen met verzoeker te voeren. Dit is vervolgens teruggekoppeld aan de andere betrokkenen, die de zaal weer hebben betreden.
Vervolgens is verzoeker (kritisch) bevraagd over de uitgaven die zijn gedaan en over het niet afleggen van Rekening & Verantwoording gedurende de periode van zijn bewind, hetgeen ook de reden was waarom verzoeker in persoon voor de zitting was opgeroepen. Omdat toen bleek dat verzoeker door zijn eigen bewindvoerder niet op de hoogte was gesteld van de precieze verwijten en deze nog niet met hem waren doorgesproken, is verzoeker in de gelegenheid gesteld alsnog schriftelijk te reageren. Verzoeker wilde daartoe over alle bankafschriften beschikken, ook die over de jaren 2012 tot 2015. Daarvan is echter geoordeeld dat de [bewindvoerder 1] deze bankafschriften niet aan verzoeker hoeft te verstrekken, nu deze bankafschriften niet reeds beschikbaar waren en de periode betreffen waarover verzoeker zelf de bewindvoerder van zijn vader was en waarover hijzelf een administratie had moeten bijhouden. Verzoeker was het met deze beslissing niet eens, aldus de rechter.
Dat de [bewindvoerder 1] zijn opleiding bij het [opleidingscentrum] heeft gedaan, waar de rechter sinds dit jaar doceert, doet volgens de rechter niet ter zake. Zij is niet op de hoogte van de achtergrond van de [bewindvoerder 1] , zij heeft hem niet aangesteld als opvolgend bewindvoerder en heeft, voor zover zij zich kan herinneren, niet eerder met hem te maken gehad.
Ter zitting heeft de rechter haar schriftelijke reactie nader toegelicht en daaraan toegevoegd dat zij tijdens de zitting, los van kritische vragen, geen dreigende taal heeft gebezigd of druk heeft uitgeoefend op verzoeker.
Voorts heeft de rechter toegelicht dat in de hoofdzaak aan verzoeker tot 7 december 2017 de gelegenheid was gegeven om alsnog schriftelijk te reageren, dat verzoeker kort voor het verstrijken van deze termijn om uitstel heeft gevraagd en dat op dat verzoek nog niet is beslist, omdat toen het wrakingsverzoek werd ingediend.

4.Beoordeling:

4.1.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die grond geven voor de wraking aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan.
Uit de inhoud van het verzoek volgt dat het is gedaan naar aanleiding van de zitting van 20 oktober 2017. Echter, eerst bij brief d.d. 30 november 2017, ingekomen bij de rechtbank op 12 december 2017, heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend. Daartoe door de wrakingskamer in de gelegenheid gesteld, heeft verzoeker bij brief van 18 december 2017 toegelicht waarom hij het wrakingsverzoek niet eerder heeft ingediend; verzoeker wordt niet bijgestaan door een raadsman en hij was niet eerder op de hoogte van het bestaan van de mogelijkheid een rechter te wraken. Hoewel het wrakingsverzoek in een zeer laat stadium is ingediend, nota bene rond het verstrijken van de door de rechter gegeven reactietermijn, ziet de wrakingskamer in de gegeven toelichting voldoende aanleiding om verzoeker in zijn verzoek te ontvangen en over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van dit verzoek.
4.2
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (artikel 36 Rv). Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter (de zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.3.
Deze toetsen aanleggende, is de wrakingskamer van oordeel dat de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Het enkele feit dat tijdens de zitting van 20 oktober 2017 door de rechter kritische vragen aan verzoeker zijn gesteld en dat de rechter verzoeker tijdens het geven van antwoorden en/of een toelichting mogelijk heeft onderbroken, kan niet de (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid van de rechter opleveren. Het behoort tot de taak van de rechter om – binnen de grenzen van de door hem of haar te berechten zaak – onderzoek te doen en in het kader daarvan partijen, zo nodig kritisch, te bevragen en daarbij door te vragen. Niet is gebleken dat de rechter er tijdens de zitting van 20 oktober 2017 blijk van heeft gegeven een vooringenomenheid jegens een bepaalde partij te hebben.
Het is de wrakingskamer duidelijk geworden dat enkel naar aanleiding van een opmerking van de [bewindvoerder 2] zelf, de rechter aanleiding heeft gezien om hem onder vier ogen te spreken. Het enkele gegeven dat vervolgens een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden, levert evenmin de (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid van de rechter op. Daarbij betrekt de wrakingskamer dat de rechter na afloop van haar gesprek met de [bewindvoerder 2] een terugkoppeling van het gesprek aan de andere betrokkenen heeft gegeven.
De omstandigheid tot slot dat de heer [bewindvoerder 1] een opleiding heeft gevolgd bij het [opleidingscentrum] , waar de rechter doceert, vormt, mede gelet op de door de rechter gegeven toelichting, evenmin een toewijsbare grond voor wraking op.
De wrakingskamer zal het verzoek dan ook afwijzen.

5.Beslissing

5.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
5.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en stelt de stukken daartoe in handen van de voorzitter van het team Kanton, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter, mr. W.C. Oosterbroek en
mr. S. Jongeling, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van
D.H. Geuze, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.