ECLI:NL:RBNHO:2018:6106

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3120
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake waarnemingstoelage politieambtenaar

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 17 juli 2018, staat de aanvraag van eiseres, een politieambtenaar, om een waarnemingstoelage centraal. Eiseres heeft verzocht om een toelage voor de periode waarin zij tijdelijk hogere functies heeft waargenomen. Het primaire besluit van de korpschef om deze aanvraag af te wijzen, werd door eiseres bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef in zijn bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres geen recht heeft op de waarnemingstoelage. De rechtbank oordeelt dat er aanwijzingen zijn dat eiseres door het bevoegd gezag is gevraagd om de functie van Bureauchef Service Organisatie waar te nemen, ondanks het ontbreken van een formeel besluit. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om de gesignaleerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank heeft de termijn voor herstel vastgesteld op zes weken en bepaalt dat verweerder binnen twee weken moet meedelen of hij gebruik maakt van deze gelegenheid. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/3120

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. J. Sajtos),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E.H. Versteijlen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om toekenning van een waarnemingstoelage afgewezen.
Bij besluit van 30 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was vanaf 1 december 2009 werkzaam als Bureauchef Logistieke Dienstverlening (schaal 11), bij de Dienst Facilitaire Services (DFS) Amsterdam. Eiseres heeft bij brief van 29 augustus 2016 gevraagd om een waarnemingstoelage voor de periode vanaf februari 2012 tot februari 2013, waarin zij de functie van Bureauchef Service Organisatie (schaal 12) heeft waargenomen en voor de periode vanaf februari 2013 tot september 2014, waarin zij de functie van Chef Bedrijfsvoering Zaken (schaal 13) heeft waargenomen. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. Verweerder stelt geen aanwijzingen te hebben dat van een (gedeeltelijke) waarneming in de zin van artikel 17, eerste en vijfde lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) sprake is geweest. Verweerder erkent dat in de aanloop naar de nationale politie een extra inspanning is gevraagd van veel collega’s, ook van eiseres, en spreekt zijn waardering uit voor de loyaliteit en inzet. Voor de (extra) piketdiensten en overuren heeft eiseres een vergoeding ontvangen en in die zin acht verweerder haar inzet al financieel vergoed.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat uit de aanwezige correspondentie tussen haar en de heer [naam 1] blijkt dat de vraag/opdracht om de taken van die twee functies waar te nemen is gekomen vanuit het bevoegde gezag en dat daarbij ook is gesproken over een financiële compensatie over de periode van waarneming. Zij veronderstelde dat de uitbetaling vertraagd was door de reorganisatieperikelen, maar nadat zij vernam dat collega’s de toelage al wel hadden ontvangen, heeft zij alsnog de aanvraag gedaan. Zij meent dat zij, net als haar collega’s [naam 2] en [naam 3] , gecompenseerd dient te worden. Er dient niet sec naar de functies te worden gekeken, maar naar het samenstel van de haar opgedragen werkzaamheden, zowel inhoudelijk als qua tijdsindeling en binnen de organisatorische context. Bovendien kan zij een grote werklast aan. Verweerder kan haar niet tegenwerpen dat zij niet betrokken was bij het ontwikkelen en implementeren van nieuw beleid want dit was exclusief belegd bij een selecte groep die bezig was met de vorming van de nationale politie. Eiseres wijst erop belast te zijn geweest met het implementeren van de nieuwe vanuit de landelijke organisatie opgedragen werkwijze en verder onder meer ook met het beoordelen van de teamleiders, het doen van onderzoek naar de inkoop van politievoertuigen, de uitrol van het nieuwe politie-uniform voor de eenheid Amsterdam en het zitting nemen in de stuurgroep aanbestedingen.
Eiseres stelt subsidiair dat zij op grond van artikel 12, eerste lid, van het Bbp in aanmerking dient te worden gebracht voor een gratificatie. Zij heeft een bijzondere prestatie geleverd doordat zij ervoor heeft gezorgd dat de afdeling kon blijven draaien. Meer subsidiair dient aan haar op grond van artikel 125ter van de Ambtenarenwet een vergoeding te worden toegekend ter compensatie van de werkzaamheden die zij voor verweerder heeft verricht.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een formeel besluit waarin het bevoegd gezag de (gedeeltelijke) waarneming vooraf heeft bevestigd ontbreekt en dat het onderliggende dossier ook overigens geen aanwijzingen bevat voor waarneming in de zin van artikel 17 van het Bbp. Verweerder stelt uit de e-mails van de toenmalige leidinggevende van eiseres, de heer [naam 1] , niet te kunnen opmaken dat eiseres was belast met de (volledige) waarneming van die functies, dat wil zeggen met inbegrip van de niveaubepalende elementen van die hogere functies. Verweerder kan daaruit alleen opmaken dat aan haar is gevraagd om naast haar eigen functie extra taken te verrichten. Zij is ook steeds haar eigen functie blijven uitoefenen. Verweerder gaat ervan uit dat die extra taken in het verlengde en op het niveau van haar eigen functie lagen. Verweerder stelt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat het samenstel van haar werkzaamheden vanwege die extra taken die zij stelt te hebben verricht een andere functie vormde dan die van haarzelf. Volgens verweerder is eiseres daarin niet geslaagd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Verweerder ziet geen aanleiding voor een financiële vergoeding op grond van artikel 12 van het Bbp of artikel 125ter van de Ambtenarenwet, naast de loopbaanimpulsbijdrage van € 500,- die aan eiseres net als aan iedere politiemedewerker is toegekend en de financiële vergoeding die eiseres ontving voor de (extra) piketdiensten en overuren.
5.1
De waarnemingstoelage is geregeld in artikel 17 van het Bpp. Op grond van artikel 17, eerste lid, van het Bbp kan aan de ambtenaar die bij wijze van waarneming tijdelijk een functie uitoefent met een salarisschaal met een hoger maximumsalaris, voor de duur van die waarneming een toelage worden toegekend. Onder waarneming wordt verstaan het krachtens een daartoe strekkende aanwijzing van het bevoegd gezag tijdelijk verrichten van een samenstel van werkzaamheden dat een andere functie vormt dan die van de ambtenaar zelf. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt onder volledige waarneming verstaan een zodanige waarneming dat in plaats van de eigen functie het volledige samenstel van werkzaamheden van de waargenomen functie, met de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden, wordt uitgeoefend.
5.2
De rechtbank stelt vast dat de heer [naam 1] in de e-mail van 1 februari 2017 expliciet schrijft dat hij als CDFS na het vertrek van collega [naam 4] aan eiseres heeft gevraagd om naast haar functie van Chef Bureau Logistieke Dienstverlening tijdelijk de honneurs van de vertrokken Bureauchef Service Organisatie volledig waar te nemen. In de e-mail van 12 april 2017 herhaalt hij dat hij eiseres heeft gevraagd de werkzaamheden van collega [naam 4] waar te nemen. Gezien deze verklaringen van [naam 1] , destijds de leidinggevende van eiseres, moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat aan eiseres door het bevoegd gezag een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Bbp is gegeven om de functie van Bureauchef Service Organisatie waar te nemen. Dat een formeel besluit daartoe ontbreekt, kan eiseres niet worden tegengeworpen. Verweerder heeft dit niet onderkend. Wat betreft de vraag of eiseres in de periode vanaf februari 2012 tot februari 2013 de functie van Bureauchef Service Organisatie (schaal 12) geheel of gedeeltelijk heeft waargenomen is het bestreden besluit dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
5.3
Over de waarneming van de functie van Chef Bedrijfsvoering Zaken vanaf februari 2013 schrijft [naam 1] in de e-mail van 1 februari 2017 dat hij, nadat ook collega [naam 5] deelnam in een landelijke werkgroep, eiseres expliciet heeft gevraagd of zij samen met hem de DFS wilde managen en dat dit concreet impliceerde dat eiseres dan vanuit de positie van Chef Bureau Ondersteuning mede belast was met de aansturing van DFS. In de e-mail van 12 april 2017 schrijft [naam 1] dat hij eiseres, na haar gevraagd te hebben de werkzaamheden van collega [naam 4] waar te nemen, vervolgens nog eens heeft gevraagd de werkzaamheden van collega [naam 5] waar te nemen. De rechtbank vindt deze verklaringen weliswaar onvoldoende om aan te nemen dat aan eiseres een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Bbp is gegeven om de functie van Chef Bedrijfsvoering Zaken volledig waar te nemen, maar wel voldoende om aan te nemen dat haar een aanwijzing is gegeven om werkzaamheden te verrichten die niet tot haar eigen functie behoorden. Verweerder heeft in het bestreden besluit betoogd dat uit de e-mails niet blijkt dat eiseres belast is geweest met (een deel van) de niveaubepalende elementen van de hogere functies. Een deugdelijke en overzichtelijke onderbouwing van dat betoog, aan de hand van een functiebeschrijving, heeft de rechtbank echter niet aangetroffen. Daarbij komt dat in artikel 17, vijfde lid, van het Bbp slechts is bepaald dat bij niet volledige waarneming de toelage, afhankelijk van de mate van onvolledigheid van de waarneming, wordt vastgesteld op 50% of 75% van de toelage bij volledige waarneming. Ook wat betreft de vraag of eiseres in de periode vanaf februari 2013 tot september 2014, naast de functie van Bureauchef Service Organisatie (schaal 12) ook de functie van Chef Bedrijfsvoering Zaken (schaal 13) heeft waargenomen, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de in 5.2 en 5.3 gesignaleerde gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat ter zitting weliswaar de mogelijke bereidheid om het geschil gezamenlijk op te lossen aan de orde is geweest, maar dat er geen concrete afspraken zijn gemaakt. De rechtbank geeft partijen nogmaals in overweging om een gezamenlijke oplossing te bezien.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.