6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mishandeling met voorbedachte raad. Hierbij heeft hij het slachtoffer opgewacht terwijl hij verdekt stond opgesteld, om hem zo te kunnen verrassen. Hij heeft er daarbij gebruik van gemaakt dat een ander een afspraak had met het slachtoffer. Het geweld bestond uit een schop tegen het lichaam van het slachtoffer, terwijl deze probeerde weg te rennen nadat hij, zo bleek later, door medeverdachte [medeverdachte] met een mes was gestoken. Dit alles naar aanleiding van een in het kader van handel in wiet gepleegde ‘ripdeal’ die door het slachtoffer jegens verdachte en zijn medeverdachte zou zijn gepleegd. Er zou een bedrag van ruim € 200,- weggenomen zijn. Door aldus te handelen, heeft verdachte, tezamen met de medeverdachte, voor eigen rechter gespeeld. Daarnaast heeft het geweld plaatsgevonden op de openbare weg. Velen zijn daarvan daadwerkelijk getuige geweest, waardoor in het algemeen bij het publiek gevoelens van angst en onveiligheid ontstaan.
Hoe ingrijpend de gebeurtenissen bij de Burcht, uitmondend in de dood van [slachtoffer] , uiteindelijk ook zijn geweest, verdachte kan daarvoor niet gestraft worden, nu alleen de medeverdachte, naar het oordeel van de rechtbank, voor dit handelen verantwoordelijk kan worden gesteld.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 november 2017, waaruit blijkt dat verdachte nooit eerder terzake van enig strafbaar feit is veroordeeld of als verdachte is geregistreerd;
- het psychologisch Pro Justitia onderzoeksrapport, gedateerd 18 juli 2017, en het aanvullend Pro Justitia onderzoeksrapport, gedateerd 7 september 2017, van forensisch psycholoog drs. D. Breuker;
- het psychiatrisch Pro Justitia onderzoeksrapport, gedateerd 20 juli 2017, en het aanvullend Pro Justitia onderzoeksrapport, gedateerd 12 oktober 2017, van arts in opleiding tot psychiater drs. M.S. Vellinga onder supervisie van kinder- en jeugdpsychiater drs. B.G.J. Gunnewijk;
- het over verdachte uitgebracht voorlichtingsrapport, gedateerd 12 december 2017, van [medewerker 1] , als reclasseringswerkster verbonden aan de Reclassering Nederland;
- het over verdachte uitgebrachte voortgangsverslag toezicht, gedateerd 12 juni 2018, van [medewerker 2] , als reclasseringswerkster verbonden aan de Reclassering Nederland.
Het psychologisch rapport van 18 juli 2017 houdt onder meer het volgende in.
Bij verdachte kan een lichte autismespectrumstoornis ‘met enige ondersteuning vereist’ worden vastgesteld en een matige stoornis in cannabisgebruik, in vroegtijdige remissie en nu stabiel in de gereguleerde setting.
De stoornissen zijn aanwezig geweest ten tijde van het tenlastegelegde. Er lijkt tijdens het plegen van het ten laste gelegde feit, indien bewezen, geen noemenswaardige invloed te zijn uitgegaan van het middelengebruik. Ten aanzien van het handelen en de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde wordt een verband aanwezig geacht met de autismespectrumstoornis, maar niet met de stoornis in cannabisgebruik.
Mede vanwege de tekorten op het gebied van het sociaal inzicht en de sociale interactie (sociale grenzen niet goed aanvoelen) inherent aan de autistische stoornis, is bij verdachte tijdens het plegen van het ten laste gelegde feit, onvoldoende overzicht en inzicht geweest.
Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde feit, indien bewezen, in een verminderde mate toe te rekenen.
Aspecten die gespeeld hebben zijn het gebrek aan sociaal inzicht en overzicht, alsmede een tekort aan het automatisch aanvoelen van sociale grenzen geweest, een en ander waardoor hij de verschillende risicosignalen niet goed heeft ingeschat, mede waardoor hij betrokken is geraakt.
De kans op betrokkenheid bij een soortgelijk geweldsdelict wordt niet groot geacht. Het risico in zijn algemeenheid op grensoverschrijdend- en risicovol gedrag is vanwege de aard van de problematiek wel iets meer aanwezig.
Er zijn meerdere beschermende factoren aanwezig. Er zijn anti-gewelddadige opvattingen, een redelijk streng geweten en moreel besef. Verdachte is ook bovengemiddeld intelligent mede waardoor er sprake is van een toenemend probleembesef en lijdensdruk over wat er is gebeurd. Er is ten tijde van het onderzoek verdriet en onbegrip over het overlijden van het slachtoffer. Het verblijf in de JJI valt verdachte zwaar, maar het overlijden van het slachtoffer is voor hem het ergste. Hij komt hierin niet sociaalwenselijk over, maar oprecht.
Verdachte woont nog bij zijn ouders en is ingebed in een prosociaal netwerk. Hij is positief gericht op scholing en had ook een bijbaan.
Met de eigen klinische blik en de wegingslijst voor ASR worden voldoende criteria bij verdachte gevonden voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Voor het verder terugdringen van de risicofactoren wordt oplegging van een ambulante behandeling en begeleiding bij een forensische polikliniek geadviseerd. Naast psycho-educatie is het inzetten van de behandeling Leren van Delict aangewezen alsmede ondersteuning bij het organiseren van een meer prosociaal en stabiel vriendennetwerk, scholing en zinvolle dagbesteding.
De ambulante behandeling kan aan verdachte worden opgelegd door middel van een bijzondere voorwaarde in een voorwaardelijk strafkader.
Het psychiatrisch rapport van 20 juli 2017 houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Verdachte is lijdend aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens namelijk een autismespectrumstoornis, mate van ernst: licht.
Verdachte lijdt aan bovengenoemde diagnose welke is ontstaan in de vroege kindertijd en was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
De gebrekkige ontwikkeling beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Verdachte ontkent elke betrokkenheid of deelname aan het hem ten laste gelegde. Vanwege deze ontkenning is geen inzicht ontstaan in zijn mogelijke beweegreden en is een verband tussen de aanwezige gebrekkige ontwikkeling en het hem ten laste gelegde niet te leggen.
Het recidiverisico wordt laag ingeschat.
Er is sprake van gewetensfunctie. Verdachte toont zich zeer geëmotioneerd naar het slachtoffer en zijn ouders. Hij geeft aan dat hij, als hij had geweten wat de medeverdachte mogelijk van plan was geweest, deze zou hebben proberen te stoppen. Verdachte functioneert goed op school. Er wordt door ouders of school geen melding gemaakt van agressieve gedragingen. Verdachte is gemotiveerd bezig met zijn opleiding. Hij wil in september starten met een vervolgopleiding. Verdachte heeft een hechte band met zijn ouders en broers. Verdachte heeft een positieve houding tegenover interventie en gezag.
De genoemde protectieve factoren zijn bovenal aanwezig, maar zijn gebrekkige coping en naïeve zicht op sociale situaties verhogen het recidivegevaar, indien bewezen, bij het zich begeven in risicovolle situaties.
Vanuit de ASR-wegingslijst komt naar voren dat verdachte in sociaal-emotionele zin een nog vrij jonge indruk maakt, waarbij ook zijn copingvaardigheden zwak zijn. Hij is maar beperkt weerbaar en kan hierin nog groeien. Vanuit deze optiek is ook het aanbieden van een pedagogisch klimaat zinvol, zoals nu het geval is binnen de jeugdinrichting Intermetzo. Geadviseerd wordt dan ook, mocht verdachte schuldig worden bevonden, tot het hanteren van het minderjarigenstrafrecht.
Vanuit zorg is het zinvol dat verdachte deelneemt aan een module als ‘leven van delict’, opdat hij beter beweegredenen en motivaties van anderen leert herkennen. Dit verstevigt zijn competentiegevoel. Verdachte kon ten gevolge van zijn autisme zich minder goed inleven in de emoties van de medeverdachte en heeft daarom het risico op mogelijk gewelddadig gedrag van medeverdachte niet goed ingeschat. Hij heeft daarom geen poging ondernomen de confrontatie met het slachtoffer te verhinderen. Daar het recidiverisico laag wordt ingeschat, wordt er geen aanleiding gezien om te adviseren tot het opleggen van juridische behandelmaatregelen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van deze rapporten, dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een lichte autismespectrumstoornis, dat deze aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde, dat deze de gedragskeuzes of gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedde.
De rechtbank kan zich ook verenigen met de actuele recidiverisico-inschatting van deze rapporteurs, waarbij het recidive-risico als niet groot respectievelijk laag is ingeschat, en hun advies tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank kan zich daarnaast verenigen met het oordeel van de psycholoog dat het bewezenverklaarde in een verminderde mate aan verdachte dient te worden toegerekend, alsmede met het oordeel van de psychiater dat aan verdachte geen behandelmaatregel hoeft te worden opgelegd.
De rechtbank maakt deze conclusies tot de hare.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd nadat hij de leeftijd van achttien jaar had bereikt, zodat het volwassenenstrafrecht als uitgangspunt heeft te gelden, maar ziet – met de officier van justitie en de verdediging – in de persoonlijkheid van verdachte, zoals deze uit de zich in het dossier bevindende rapportages naar voren is gekomen en in de omstandigheid dat verdachte net achttien jaar oud was toen hij het strafbare feit pleegde, aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde medeplegen van mishandeling met voorbedachten raad, acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats. In de jeugdige leeftijd van verdachte, het feit dat het door hem gepleegde geweld beperkt is gebleven tot één schop, het feit dat verdachte in een verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht, dat hij verder nooit eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, dat het recidiverisico laag wordt ingeschat, alsmede zijn coöperatieve opstelling ten aanzien van begeleiding en behandeling, ziet de rechtbank aanleiding de duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie als na te noemen te bepalen.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte zijn behandeling bij De Waag, die hem als één van de voorwaarden bij de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgelegd, in het vrijwillige kader zal voortzetten en afronden.