ECLI:NL:RBNHO:2018:5979

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
15/870816-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van niet bewezenverklaring van moord en bewezenverklaring van medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade

Op 5 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de 17-jarige N., die werd beschuldigd van moord op de 16-jarige [slachtoffer] door hem opzettelijk met een mes in het hart te steken op 29 april 2017. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor moord en sprak N. vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat N. niet met opzet had gehandeld en dat hij niet had voorzien dat zijn medeverdachte, de 19-jarige V.d. P., verder zou gaan dan het oorspronkelijke plan van mishandeling. V.d. P. werd wel veroordeeld tot 3 maanden jeugddetentie voor zijn rol in de mishandeling.

De rechtbank legde N. de PIJ-maatregel op, wat betekent dat hij onder toezicht komt te staan van de jeugdzorg. De rechtbank oordeelde dat N. met voorbedachten rade had gehandeld bij de mishandeling van [slachtoffer], omdat hij samen met V.d. P. had afgesproken om [slachtoffer] aan te pakken. De rechtbank vond het bewezen dat N. [slachtoffer] had mishandeld door hem te schoppen, maar niet dat hij opzet had op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank hield rekening met de lichte autismespectrumstoornis van N. en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 3 maanden, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis, en onttrok een dolk aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 15/870816-17
Uitspraakdatum: 5 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de deels openbare terechtzittingen van 20 en 21 juni 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Zaanstad,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.G.T. Kramer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na toelating van een nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 29 april 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn (verdachtes) mededader, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), (met kracht) een- of meerma(a)l(en) die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het hart gestoken;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 29 april 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten, een steekverwonding in het hart heeft toegebracht, door:
  • (met kracht) een- of meerma(a)l(en) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hart-/borststreek van die [slachtoffer] te steken en/of
  • (vervolgens) een- of meerma(a)l(en) (middels zogenaamde een flying kick) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen/trappen en/of
  • (vervolgens) de doorgang en/of vluchtroute van die [slachtoffer] te versperren, waardoor die [slachtoffer] tegen hem, verdachte, is (op)gebotst,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 29 april 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) heeft mishandeld door:
  • (met kracht) een- of meerma(a)l(en) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hart-/borststreek en/of rug en/of arm, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te steken/prikken/snijden en/of
  • (vervolgens) een- of meerma(a)1(en) (middels zogenaamde een flying kick) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen/trappen en/of
  • (vervolgens) de doorgang en/of vluchtroute van die [slachtoffer] te versperren, waardoor die [slachtoffer] tegen hem, verdachte, is (op)gebotst,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
Meest subsidiair:
hij op of omstreeks 29 april 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, De Burcht, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), welk geweld bestond uit:
  • het (met kracht) een- of meerma(a)l(en) met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, in de hart-borststreek en/of rug en/of arm, althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken/prikken/snijden en/of
  • (vervolgens) het een- of meerma(a)l(en) (middels zogenaamde een flying kick) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen/trappen en/of
  • (vervolgens) de doorgang en/of vluchtroute van die [slachtoffer] te versperren, waardoor die [slachtoffer] tegen hem, verdachte, is (op)gebotst.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord.
3.2
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geconcludeerd tot integrale vrijspraak van het ten laste gelegde.
3.3
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de zich in het procesdossier bevindende bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte ‘vol’ opzet heeft gehad op het (in vereniging) steken van [slachtoffer] noch op de dood van [slachtoffer] , die daarop is gevolgd. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet daarop heeft gehad, dus bewust de aanmerkelijke kans op het steken of de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de avond van 29 april 2017 geen messen bij zich droeg en [slachtoffer] niet de fatale steek heeft toegebracht. Medeverdachte [medeverdachte] echter had vaker messen bij zich. Dat was bij verschillende mensen bekend. Hij deed er trucjes mee. Ook verdachte was daarvan op de hoogte. Verdachte heeft verklaard dat hij ervan uitging dat [medeverdachte] ook de avond van 29 april 2017 messen bij zich had. Voor hem was dat niet anders dan bij vorige gelegenheden. Eerder heeft [medeverdachte] deze messen nooit gebruikt om anderen te steken. Verdachte ging er dan ook vanuit dat [medeverdachte] de messen ook die bewuste avond niet zou gebruiken. Verdachte heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank verklaard dat [medeverdachte] meerdere keren heeft gezegd [slachtoffer] te willen steken, in verband met de ripdeal die op 24 maart 2017 zou hebben plaatsgevonden. Naar eigen zeggen heeft hij [medeverdachte] telkens gewaarschuwd dat niet te doen. Verdachte zelf wilde [slachtoffer] alleen aanspreken, confronteren en pakken vanwege deze ripdeal. Hij heeft de avond van 29 april 2017 meer keren gezegd: “we gaan [slachtoffer] slaan.” Zijn verklaring daaromtrent wordt ondersteund door de verklaring van getuige [Persoon 1] die bij de rechter-commissaris op 27 september 2017 zegt dat “ [verdachte] en [medeverdachte] [slachtoffer] wilden aanpakken, in elkaar wilden slaan” en “ [verdachte] was er fel op tegen dat [medeverdachte] [slachtoffer] zou neersteken. Er zou gevochten worden.”
Gelet op de eigen verklaringen van verdachte en het ontbreken in het dossier van andersluidende getuigenverklaringen, welke waarde daaraan overigens ook gehecht kan worden, maar daarop komt de rechtbank in haar nadere bewijsoverweging nog terug, kan bij verdachte als medepleger geen sprake zijn van ‘vol’ opzet op het steken dan wel de moord c.q. doodslag van [slachtoffer] .
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, met andere woorden heeft verdachte willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op het steken en de dood van [slachtoffer] door zijn medeverdachte [medeverdachte] . Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend.
Hierbij is van belang of verdachte erop bedacht moest zijn dat medeverdachte [medeverdachte] de messen de avond van 29 april 2017 in tegenstelling tot eerdere gelegenheden wel zou gebruiken. Met andere woorden: was deze avond anders dan andere? Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen betekenisvolle aanwijzingen dat dit in dat opzicht een andere avond zou worden. Het gezamenlijke plan was immers slaan, vechten. In dit verband is dus de vraag of verdachte gezien heeft dat [medeverdachte] achter het elektriciteitshuisje zijn messen heeft getoond en met opengeklapte messen vanachter het huisje op [slachtoffer] is afgelopen, waarna hij hem vervolgens heeft gestoken, uiterst relevant.
Anders dan voor de officier van justitie staat voor de rechtbank geenszins vast dat verdachte achter het elektriciteitshuisje de door [medeverdachte] getoonde messen heeft gezien en dus wetenschap heeft gehad van de omstandigheid dat deze met opengeklapte messen in zijn hand [slachtoffer] van achteren heeft benaderd waarna hij hem daadwerkelijk heeft gestoken. Getuige [Persoon 1] acht dit aannemelijk, maar dit wordt niet ondersteund door andere verklaringen. Gelet op de onoverzichtelijke situatie, wie achter het elektriciteitshuisje heeft gestaan, in wiens gezelschap en op welke plaats, waarover ook aan de hand van de verschillende getuigenverklaringen geen boven redelijke twijfel verheven duidelijkheid is kunnen ontstaan, acht de rechtbank dit een te vergaande conclusie van de officier van justitie.
Ook hetgeen verdachten hierover in de OVC-gesprekken op 17 mei 2017 bij gelegenheid van hun vervoer naar de rechtbank met elkaar hebben besproken, rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij verdachte. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] leken zich tijdens deze gesprekken terdege bewust van de mogelijkheid om afgeluisterd te worden, hetgeen afbreuk doet aan de bewijskracht van deze gesprekken. Ook in die gesprekken lijkt meer sprake te zijn van een invulling achteraf, een reconstructie van wat er gebeurd moet zijn alsmede de wijze waarop, vanuit de wetenschap van dat moment namelijk dat [slachtoffer] is overleden.
Nu de rechtbank geen (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het steken dan wel op de dood van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen acht, moet verdachte worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
3.4
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Persoon 1] van 2 mei 2017(getuigendossier pagina 166), inhoudende onder meer:
[…] Ik, [verdachte] , [medeverdachte] , [M] en nog iemand die ik niet ken en ook [D] zijn wat verderop gaan staan. We stonden bij een hoge betonnen bak. […] Op dat moment dacht ik dat er alleen geknokt zou worden. […] [medeverdachte] en [verdachte] en nog wat mensen zouden […] vechten. […]
Ik stond toen samen met [verdachte] voor [slachtoffer] . […] Ik zag dat [verdachte] met zijn trap, [slachtoffer] raakte.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Persoon 1] door de rechter-commissaris op 27 september 2017,inhoudende onder meer (blad 2, 3 en 5):
[medeverdachte] had het erover dat hij [slachtoffer] wilde aanpakken. Ze wilde hem in elkaar slaan. […] Ik had [verdachte] daarvoor al gesproken over geld […] [d]at [slachtoffer] had gestolen. […]
Er werd gezegd: “We wachten hem daarop, dan kunnen we hem daar aanpakken.” Dat aanpakken zou in elkaar slaan zijn. [medeverdachte] zei: “We moeten hem terugpakken, we gaan hem in elkaar slaan.” […]
[verdachte] gaf […] [slachtoffer] een trap […]
Ik wist dat [verdachte] zou gaan vechten want dat had hij ook gezegd achter dat transformatorhuisje. Ze wilden hem terugpakken […]
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Persoon 2] van 3 mei 2017(getuigendossier pagina’s 176 tot en met 179), inhoudende onder meer:
[verdachte] zei tegen mij dat ze [slachtoffer] klappen wilden geven.
[…] Wij zaten op het bankje naast het elektriciteit huisje. Achter het huisje gingen de anderen staan. […] later kwamen [verdachte] en [medeverdachte] vanachter het huisje vandaan gerend. […]
ik weet dat [slachtoffer] lopend aan kwam met nog 2 jongens. […]
Ik heb [verdachte] een schop beweging zien maken en achter [slachtoffer] zien aanrennen. […]
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Persoon 3] van 26 mei 2017(getuigendossier pagina’s 87 tot en met 89), inhoudende onder meer:
[medeverdachte] zei dat hij hem wilde slaan en hem wilde terugpakken. Niemand uit de groep wilde hem helpen. [verdachte] wel, want het was ook zijn geld. […]
[…] [verdachte] en [medeverdachte] waren doorgelopen […] Ze verdwenen achter een betonnen blok. Ze verdwenen uit het zicht. […]
Nadat [verdachte] getrapt had, had [slachtoffer] een voorsprong van 5 a 6 meter. […]
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 2 mei 2017(persoonsdossier Van den Pol pagina’s 53 tot en met 55), inhoudende onder meer:
[…] Ik had gezegd dat we [slachtoffer] gingen slaan. […] Ik denk dat ik heb gezegd: kom, we gaan hem slaan. […] Ik heb het meerdere keren gezegd […] Tussen de drie en de zes keer. […]
We gingen alvast een plaats bedenken waar we hem konden slaan […]
3.5
Bewijsoverweging
Getuigen
In deze zaak zijn veel (minderjarige) getuigen gehoord. Veel van die getuigen zijn meerdere keren verhoord, zowel door de politie als door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. In een groot aantal gevallen zijn die verhoren bijzonder moeizaam verlopen. Een aanzienlijk deel van de getuigen heeft terughoudend, wisselend en/of niet uit eigen wetenschap verklaard, waarbij zij ook achteraf hebben ingevuld hoe de gebeurtenissen zouden hebben plaatsgevonden. Een aantal van hen heeft geen of in ieder geval niet direct volledige openheid van zaken gegeven over hetgeen zich op de avond van de 29ste april 2017 heeft afgespeeld. Ook zijn er sterke aanwijzingen dat een deel van de getuigen heeft getracht hun verklaringen op elkaar af te stemmen. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat het belang van de waarheidsvinding – zeker wanneer het gaat om een levensdelict – te allen tijde dient te prevaleren boven mogelijke persoonlijke belangen van getuigen. De hiervoor vermelde gang van zaken maakt dat de rechtbank bij de waardering van de getuigenverklaringen bijzonder kritisch te werk is gegaan. Uiteindelijk heeft dat geleid tot de hiervoor onder 3.4 vermelde bewijsmiddelen, waarbij is gekozen voor (onderdelen van) getuigenverklaringen die niet op zichzelf staan, maar worden ondersteund door andere redengevende bewijsmiddelen.
Mishandeling
De getuigen [Persoon 1] , [Persoon 2] en [Persoon 3] hebben verklaard dat verdachte [slachtoffer] op het moment dat deze wegrent bij de bankjes op de Burcht heeft geschopt.
De rechtbank ziet geen aanleiding aan de betrouwbaarheid van die verklaringen te twijfelen, aangezien deze getuigen hebben verklaard vlakbij [slachtoffer] en verdachte bij de bankjes te hebben gestaan en bovendien ook consistent over de mishandeling hebben verklaard. Verder heeft verdachte verklaard destijds met deze getuigen bevriend te zijn geweest.
De rechtbank acht op grond van deze getuigenverklaringen wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] door verdachte is mishandeld, waarvan hij, naar de ervaring leert, pijn heeft ondervonden.
Voorbedachte raad
Voorop staat dat volgens vaste jurisprudentie voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan, dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [slachtoffer] wilde aanpakken in de zin van slaan en terugpakken omdat [slachtoffer] hem en medeverdachte [medeverdachte] geld afhandig zou hebben gemaakt. Op 29 april 2017 is verdachte naar de bankjes op de Burcht gelopen en daar achter het elektriciteitshuisje gaan staan, met de gedachte om [slachtoffer] ongezien op te wachten en hem zo te kunnen verrassen. Nadat [slachtoffer] bij de bankjes was gearriveerd, is verdachte op hem afgelopen en heeft hem een schop gegeven. De rechtbank maakt uit deze gang van zaken op dat verdachte in ieder geval vanaf het moment dat hij achter het elektriciteitshuisje is gaan staan om [slachtoffer] op te wachten voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het voorgenomen besluit [slachtoffer] aan te pakken en dat hij niet vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Daarop is overigens door de verdediging ook geen beroep gedaan.
Dat verdachte, naar eigen zeggen, aldus heeft gehandeld in de hoop en verwachting dat [slachtoffer] hem en medeverdachte [medeverdachte] het geld terug zou geven aangezien ze met een grote groep waren, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit geen enkele verklaring blijkt dat verdachten die avond het gesprek met [slachtoffer] zijn aangegaan. Het ging bovendien om een behoorlijk bedrag, zodat de kans klein was dat [slachtoffer] dat bedrag bij zich zou hebben.
Gelet op alle omstandigheden van het geval en de persoon van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Medeplegen
Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten vereist. Dit impliceert dat de verdachten willens en wetens hebben samengewerkt tot het verrichten van de strafbare gedraging. Verdachten kunnen alleen worden gestraft voor elkaars gedragingen voor zover deze binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet kunnen worden gebracht. Als één van de verdachten verder gaat dan hetgeen waarop de ander opzet had, kan die ander daarvoor niet aansprakelijk worden gehouden.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben gezamenlijk opzet gehad op het aanpakken, in de zin van slaan, van [slachtoffer] . Zoals hiervoor onder 3.3 overwogen, heeft verdachte in tegenstelling tot [medeverdachte] geen opzet op het steken of de dood van [slachtoffer] gehad. Met het steken van [slachtoffer] is [medeverdachte] verder gegaan dan waarop het gezamenlijk opzet van verdachten zag. Het schoppen/trappen van [slachtoffer] door verdachte valt wel binnen deze gezamenlijke opzet van verdachten.
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , gericht op het aanpakken van [slachtoffer] waaraan verdachte uitvoering heeft gegeven door [slachtoffer] te trappen/schoppen. Het medeplegen van mishandeling van [slachtoffer] door verdachte kan daarom bewezen worden verklaard. Dat medeverdachte [medeverdachte] geen uitvoeringshandeling binnen dat gezamenlijk opzet heeft verricht, hetgeen ook niet in de tenlastelegging is opgenomen, maakt dat oordeel niet anders. Verdachten hebben tot het moment waarop het opzet van [medeverdachte] verder ging dan dat van verdachte gezamenlijk opgetrokken. Ten slotte wordt nog opgemerkt dat het de doorgang of de vluchtroute versperren niet als uitvoeringshandeling van mishandeling kan worden gezien, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
3.6
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 29 april 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) heeft mishandeld door tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen/trappen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden, waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte – onder toepassing van het adolescentenstrafrecht – zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar en onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de Reclassering Nederland en van verplichting tot ambulante behandeling bij De Waag, zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van een eventueel op te leggen straf verzocht verdachte niet opnieuw in een strafinrichting vast te zetten. De verdediging kan zich verenigen met de conclusies van de deskundigen betreffende toepassing van het adolescentenstrafrecht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mishandeling met voorbedachte raad. Hierbij heeft hij het slachtoffer opgewacht terwijl hij verdekt stond opgesteld, om hem zo te kunnen verrassen. Hij heeft er daarbij gebruik van gemaakt dat een ander een afspraak had met het slachtoffer. Het geweld bestond uit een schop tegen het lichaam van het slachtoffer, terwijl deze probeerde weg te rennen nadat hij, zo bleek later, door medeverdachte [medeverdachte] met een mes was gestoken. Dit alles naar aanleiding van een in het kader van handel in wiet gepleegde ‘ripdeal’ die door het slachtoffer jegens verdachte en zijn medeverdachte zou zijn gepleegd. Er zou een bedrag van ruim € 200,- weggenomen zijn. Door aldus te handelen, heeft verdachte, tezamen met de medeverdachte, voor eigen rechter gespeeld. Daarnaast heeft het geweld plaatsgevonden op de openbare weg. Velen zijn daarvan daadwerkelijk getuige geweest, waardoor in het algemeen bij het publiek gevoelens van angst en onveiligheid ontstaan.
Hoe ingrijpend de gebeurtenissen bij de Burcht, uitmondend in de dood van [slachtoffer] , uiteindelijk ook zijn geweest, verdachte kan daarvoor niet gestraft worden, nu alleen de medeverdachte, naar het oordeel van de rechtbank, voor dit handelen verantwoordelijk kan worden gesteld.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 november 2017, waaruit blijkt dat verdachte nooit eerder terzake van enig strafbaar feit is veroordeeld of als verdachte is geregistreerd;
  • het psychologisch Pro Justitia onderzoeksrapport, gedateerd 18 juli 2017, en het aanvullend Pro Justitia onderzoeksrapport, gedateerd 7 september 2017, van forensisch psycholoog drs. D. Breuker;
  • het psychiatrisch Pro Justitia onderzoeksrapport, gedateerd 20 juli 2017, en het aanvullend Pro Justitia onderzoeksrapport, gedateerd 12 oktober 2017, van arts in opleiding tot psychiater drs. M.S. Vellinga onder supervisie van kinder- en jeugdpsychiater drs. B.G.J. Gunnewijk;
- het over verdachte uitgebracht voorlichtingsrapport, gedateerd 12 december 2017, van [medewerker 1] , als reclasseringswerkster verbonden aan de Reclassering Nederland;
- het over verdachte uitgebrachte voortgangsverslag toezicht, gedateerd 12 juni 2018, van [medewerker 2] , als reclasseringswerkster verbonden aan de Reclassering Nederland.
Het psychologisch rapport van 18 juli 2017 houdt onder meer het volgende in.
Bij verdachte kan een lichte autismespectrumstoornis ‘met enige ondersteuning vereist’ worden vastgesteld en een matige stoornis in cannabisgebruik, in vroegtijdige remissie en nu stabiel in de gereguleerde setting.
De stoornissen zijn aanwezig geweest ten tijde van het tenlastegelegde. Er lijkt tijdens het plegen van het ten laste gelegde feit, indien bewezen, geen noemenswaardige invloed te zijn uitgegaan van het middelengebruik. Ten aanzien van het handelen en de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde wordt een verband aanwezig geacht met de autismespectrumstoornis, maar niet met de stoornis in cannabisgebruik.
Mede vanwege de tekorten op het gebied van het sociaal inzicht en de sociale interactie (sociale grenzen niet goed aanvoelen) inherent aan de autistische stoornis, is bij verdachte tijdens het plegen van het ten laste gelegde feit, onvoldoende overzicht en inzicht geweest.
Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde feit, indien bewezen, in een verminderde mate toe te rekenen.
Aspecten die gespeeld hebben zijn het gebrek aan sociaal inzicht en overzicht, alsmede een tekort aan het automatisch aanvoelen van sociale grenzen geweest, een en ander waardoor hij de verschillende risicosignalen niet goed heeft ingeschat, mede waardoor hij betrokken is geraakt.
De kans op betrokkenheid bij een soortgelijk geweldsdelict wordt niet groot geacht. Het risico in zijn algemeenheid op grensoverschrijdend- en risicovol gedrag is vanwege de aard van de problematiek wel iets meer aanwezig.
Er zijn meerdere beschermende factoren aanwezig. Er zijn anti-gewelddadige opvattingen, een redelijk streng geweten en moreel besef. Verdachte is ook bovengemiddeld intelligent mede waardoor er sprake is van een toenemend probleembesef en lijdensdruk over wat er is gebeurd. Er is ten tijde van het onderzoek verdriet en onbegrip over het overlijden van het slachtoffer. Het verblijf in de JJI valt verdachte zwaar, maar het overlijden van het slachtoffer is voor hem het ergste. Hij komt hierin niet sociaalwenselijk over, maar oprecht.
Verdachte woont nog bij zijn ouders en is ingebed in een prosociaal netwerk. Hij is positief gericht op scholing en had ook een bijbaan.
Met de eigen klinische blik en de wegingslijst voor ASR worden voldoende criteria bij verdachte gevonden voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Voor het verder terugdringen van de risicofactoren wordt oplegging van een ambulante behandeling en begeleiding bij een forensische polikliniek geadviseerd. Naast psycho-educatie is het inzetten van de behandeling Leren van Delict aangewezen alsmede ondersteuning bij het organiseren van een meer prosociaal en stabiel vriendennetwerk, scholing en zinvolle dagbesteding.
De ambulante behandeling kan aan verdachte worden opgelegd door middel van een bijzondere voorwaarde in een voorwaardelijk strafkader.
Het psychiatrisch rapport van 20 juli 2017 houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Verdachte is lijdend aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens namelijk een autismespectrumstoornis, mate van ernst: licht.
Verdachte lijdt aan bovengenoemde diagnose welke is ontstaan in de vroege kindertijd en was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
De gebrekkige ontwikkeling beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Verdachte ontkent elke betrokkenheid of deelname aan het hem ten laste gelegde. Vanwege deze ontkenning is geen inzicht ontstaan in zijn mogelijke beweegreden en is een verband tussen de aanwezige gebrekkige ontwikkeling en het hem ten laste gelegde niet te leggen.
Het recidiverisico wordt laag ingeschat.
Er is sprake van gewetensfunctie. Verdachte toont zich zeer geëmotioneerd naar het slachtoffer en zijn ouders. Hij geeft aan dat hij, als hij had geweten wat de medeverdachte mogelijk van plan was geweest, deze zou hebben proberen te stoppen. Verdachte functioneert goed op school. Er wordt door ouders of school geen melding gemaakt van agressieve gedragingen. Verdachte is gemotiveerd bezig met zijn opleiding. Hij wil in september starten met een vervolgopleiding. Verdachte heeft een hechte band met zijn ouders en broers. Verdachte heeft een positieve houding tegenover interventie en gezag.
De genoemde protectieve factoren zijn bovenal aanwezig, maar zijn gebrekkige coping en naïeve zicht op sociale situaties verhogen het recidivegevaar, indien bewezen, bij het zich begeven in risicovolle situaties.
Vanuit de ASR-wegingslijst komt naar voren dat verdachte in sociaal-emotionele zin een nog vrij jonge indruk maakt, waarbij ook zijn copingvaardigheden zwak zijn. Hij is maar beperkt weerbaar en kan hierin nog groeien. Vanuit deze optiek is ook het aanbieden van een pedagogisch klimaat zinvol, zoals nu het geval is binnen de jeugdinrichting Intermetzo. Geadviseerd wordt dan ook, mocht verdachte schuldig worden bevonden, tot het hanteren van het minderjarigenstrafrecht.
Vanuit zorg is het zinvol dat verdachte deelneemt aan een module als ‘leven van delict’, opdat hij beter beweegredenen en motivaties van anderen leert herkennen. Dit verstevigt zijn competentiegevoel. Verdachte kon ten gevolge van zijn autisme zich minder goed inleven in de emoties van de medeverdachte en heeft daarom het risico op mogelijk gewelddadig gedrag van medeverdachte niet goed ingeschat. Hij heeft daarom geen poging ondernomen de confrontatie met het slachtoffer te verhinderen. Daar het recidiverisico laag wordt ingeschat, wordt er geen aanleiding gezien om te adviseren tot het opleggen van juridische behandelmaatregelen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van deze rapporten, dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een lichte autismespectrumstoornis, dat deze aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde, dat deze de gedragskeuzes of gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedde.
De rechtbank kan zich ook verenigen met de actuele recidiverisico-inschatting van deze rapporteurs, waarbij het recidive-risico als niet groot respectievelijk laag is ingeschat, en hun advies tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank kan zich daarnaast verenigen met het oordeel van de psycholoog dat het bewezenverklaarde in een verminderde mate aan verdachte dient te worden toegerekend, alsmede met het oordeel van de psychiater dat aan verdachte geen behandelmaatregel hoeft te worden opgelegd.
De rechtbank maakt deze conclusies tot de hare.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd nadat hij de leeftijd van achttien jaar had bereikt, zodat het volwassenenstrafrecht als uitgangspunt heeft te gelden, maar ziet – met de officier van justitie en de verdediging – in de persoonlijkheid van verdachte, zoals deze uit de zich in het dossier bevindende rapportages naar voren is gekomen en in de omstandigheid dat verdachte net achttien jaar oud was toen hij het strafbare feit pleegde, aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde medeplegen van mishandeling met voorbedachten raad, acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats. In de jeugdige leeftijd van verdachte, het feit dat het door hem gepleegde geweld beperkt is gebleven tot één schop, het feit dat verdachte in een verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht, dat hij verder nooit eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, dat het recidiverisico laag wordt ingeschat, alsmede zijn coöperatieve opstelling ten aanzien van begeleiding en behandeling, ziet de rechtbank aanleiding de duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie als na te noemen te bepalen.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte zijn behandeling bij De Waag, die hem als één van de voorwaarden bij de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgelegd, in het vrijwillige kader zal voortzetten en afronden.
6.4
Vermogensmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een dolk, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp behoort verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit dan wel het feit waarvan hij werd verdacht. Dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormeld in beslag genomen voorwerp in strijd met de wet of het algemeen belang.

7.Vorderingen benadeelde partijen

De benadeelde partij [persoon 4] , de vader van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 45.849,52 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde zou hebben geleden.
De benadeelde partij [persoon 5] , de moeder van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 49.707,51 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde zou hebben geleden.
De benadeelde partij [persoon 6] , de stiefbroer van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 42.500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde zou hebben geleden.
De benadeelde partij [persoon 7] , de stiefvader van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 18.652,45 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde zou hebben geleden.
De benadeelde partij [persoon 8] , de stiefmoeder van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 17.870,90 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde zou hebben geleden.
Afgezien van de vraag of en zo ja, aan welke van voornoemde benadeelde partijen het voegingsrecht in deze strafzaak toekomt en de vraag op welke gronden zij in (delen van) hun vorderingen kunnen worden ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de door hen gestelde schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit, te weten het medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade van [slachtoffer] door verdachte, en dat deze benadeelde partijen daarom niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36d, 47, 77c, 77g, 77i, 77gg en 301 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het hierboven onder 3.6 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
drie maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
- 1.00 stk Dolk, MORA FROSST, 751016.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 6] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 7] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 8] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. B.M.A. Bataille en mr. R. van der Heijden, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Hausenblasová,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2018.