ECLI:NL:RBNHO:2018:5977

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
15/146042-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en vrijspraak van de verdachte

Op 5 juli 2016 vond er een verkeersongeval plaats te Wieringerwerf, waarbij een bromfietser om het leven kwam. De verdachte, bestuurder van een personenauto, werd beschuldigd van het veroorzaken van dit ongeval door onvoorzichtig rijgedrag. De officier van justitie eiste een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. De verdediging stelde dat het om een noodlottig ongeval ging en dat de verdachte niet schuldig was aan het ongeval. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van de Wegenverkeerswet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gereden en sprak hem vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/146042-16 (P)
Uitspraakdatum: 28 juni 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juni 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Heij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 5 juli 2016 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Hyundai, kenteken [kenteken] , daarmede rijdende over de weg, het Wagenpad, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend dat motorrijtuig te besturen:
- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden) toegestaan of verantwoord was en/of
- met een zodanige snelheid, dat hij niet in staat was a) zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of b) zijn motorrijtuig voortdurend onder controle te houden:
immers, hij, verdachte, is, terwijl hij ter plaatse goed bekend is, op dat Wagenpad gaan rijden in de richting van de kruising of splitsing van dat Wagenpad en de Medemblikkerweg met een (veel) hogere snelheid dan de terplaatse toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, hij heeft daarbij niet (tijdig) waargenomen dat de weg en/of het kruisingsvlak niet
vrij was, waardoor hij (met behoorlijk snelheidsverschil) is opgebotst of aangereden tegen de achterzijde van een bromfiets (merk Yamaha, kenteken [kenteken2] ) welke bestuurder vanuit het voor verdachte links gelegen brom-fietspad van de Medemblikkerweg, voor hem linksaf het kruisingsvlak van die Medemblikkerweg was opgereden, door welke botsing of aanrijding de bestuurder van die bromfiets (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2016 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Hyundai), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Wagenpad,
- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden) toegestaan of verantwoord was en/of
- met een zodanige snelheid, dat hij niet in staat was a) zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of b) zijn voertuig voortdurend onder controle te houden:
immers, hij, verdachte, is, terwijl hij ter plaatse goed bekend is, op dat Wagenpad gaan rijden in de richting van de kruising of splitsing van dat Wagenpad en de Medemblikkerweg met een (veel) hogere snelheid dan de terplaatse toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, hij heeft daarbij niet (tijdig) waargenomen dat de weg en/of het kruisingsvlak niet
vrij was, waardoor hij (met behoorlijk snelheidsverschil) is opgebotst of aangereden tegen de achterzijde van een bromfiets (merk Yamaha, kenteken [kenteken2] ) welke bestuurder vanuit het voor verdachte links gelegen brom-fietspad van de Medemblikkerweg, voor hem linksaf het kruisingsvlak van die Medemblikkerweg was opgereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Het strafrechtelijk verwijt dat verdachte primair wordt gemaakt luidt dat er op 5 juli 2016 door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij, als bestuurder van zijn personenauto, zich op de weg zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar werd veroorzaakt. De tenlastelegging ziet derhalve primair op overtreding van artikel 6 (een misdrijf) en subsidiair op artikel 5 (een overtreding) van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).

4.Standpunten van partijen

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met de aantekening dat niet kan worden bewezen dat verdachte de ter plaatse van de kruising toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur heeft overschreden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag heeft vertoond, door met onverminderde snelheid de kruising te naderen en op te rijden. Daardoor was verdachte niet in staat zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen over de afstand die hij heeft kunnen overzien, hetgeen een schending is van artikel 19 Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels (hierna: RVV). Vast staat ook dat verdachte het slachtoffer, als bestuurder van een bromfiets, niet heeft gezien. Verdachte reed op een voorrangskruising af en op de weg waarop hij reed, stonden haaientanden. Verdachte had zijn verkeersgedrag aan die situatie moeten aanpassen, te weten door zijn snelheid te minderen voordat hij de kruising opreed. Weliswaar had het slachtoffer, die op het kruisende fietspad reed, aan verdachte voorrang moeten verlenen, maar het slachtoffer mocht er vanuit gaan dat hij, zonder verdachte te hinderen, nog voor diens auto langs kon rijden.
De officier van justitie heeft een taakstraf van 240 uren geëist, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast heeft zij een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van twee jaren.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen, aangezien niet bewezen kan worden dat verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW. Volgens hem is sprake geweest van een noodlottig ongeval. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier volgt dat verdachte de vlak vóór en op de kruising geldende maximaal toegestane snelheid van 80 km/uur niet heeft overschreden. Uit het dossier blijkt niet wat de snelheid is geweest van de bromfiets. Daarnaast staat vast dat het slachtoffer voorrang had moeten verlenen aan verdachte. De aanname van de officier van justitie, inhoudende dat het slachtoffer ter plaatse de inschatting heeft gemaakt dat hij de auto van verdachte nog voorlangs kon passeren, deelt de raadsman niet. Hij acht het gelet op de omstandigheden meer waarschijnlijk dat het slachtoffer verdachte evenmin heeft gezien en dat hij, terwijl hij zijn weg op het brom/fietspad rechtdoor wilde voortzetten, op het laatste moment een uitwijkmanoeuvre naar links heeft gemaakt om een botsing met verdachte te vermijden. Wat de raadsman betreft kan artikel 19 RVV verdachte niet worden tegengeworpen, nu die bepaling betrekking heeft op hele andere situaties dan die ter plaatse van de kruising van het Wagenpad met de Medemblikkerweg.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1.
De toedracht van het ongeval en de bevindingen van de VOA
Uit het dossier, met name uit het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal Verkeers-ongevalsanalyse van 14 juni 2017 (hierna: VOA), blijkt met betrekking tot de toedracht van het ongeval het navolgende.
Op 5 juli 2016 omstreeks 05.45 uur vond op de kruising van de Provincialeweg N240 (plaatselijk genaamd en hierna verder te noemen de Medemblikkerweg) en het Wagenpad te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon, een kop-staart aanrijding plaats tussen een personenauto en een bromfiets/scooter. De bestuurder van de scooter raakte daarbij zo ernstig gewond dat hij ter plaatse van de aanrijding overleed.
Het slachtoffer reed als bestuurder van een bromfiets over het brom/fietspad dat parallel loopt aan de Medemblikkerweg, in de richting van de kruising van die weg met het Wagenpad. Verdachte reed als bestuurder van zijn auto over het Wagenpad, in de richting van de kruising van die weg met de Medemblikkerweg.
De Medemblikkerweg is een weg waar een maximum snelheid is toegestaan van 80 kilometer per uur. Deze weg is aangeduid als voorrangsweg, hetgeen aan de weggebruikers kenbaar is gemaakt door middel van gebruikmaking van borden. Het verkeer dat over het Wagenpad de voorrangsweg - namelijk de Medemblikkerweg - nadert, wordt van de voorrangsregeling in kennis gesteld door middel van borden. Daar waar de verkeersstromen de voorrangsweg kruisen, zijn op het wegdek, parallel aan de rijbaan van de voorrangsweg, ‘haaientanden’ aangebracht.
Daar waar het brom/fietspad aansluit op de rijbaan van het Wagenpad zijn op het wegdek van dat brom/fietspad eveneens ‘haaientanden’ aangebracht. Tevens zijn er ter hoogte van deze aansluiting borden conform bord model B6 (voorrangsbord) geplaatst.
Op het Wagenpad geldt een maximum snelheid 60 kilometer per uur. Deze snelheidsbeperking eindigt kort voor de aansluiting met het brom/fietspad. De afstand van het einde van de 60 km/u zone tot de kruising met de Medemblikkerweg bedraagt ongeveer 50 meter.
Uit onderzoek aan de auto die werd bestuurd door verdachte, is gebleken dat hij, rijdend met een snelheid van 78 km/u en 2,5 seconde voor het ‘event’ (de rechtbank begrijpt met de officier van justitie dat dit de ‘aanrijding’ betreft) het gas had losgelaten. Een halve seconde voor het “event” was de snelheid 75 km/u. Bij een snelheid van 61 km/u vond het ‘event’ (de aanrijding) plaats. Op dat moment werd de bedrijfsrem bediend en werden de airbags geactiveerd.
In de VOA wordt -op basis van een simulatie van het ongeval- een naderingssnelheid van minimaal 70 kilometer per uur van de auto en een naderingssnelheid van ongeveer 20 kilometer per uur van de bromfiets vergelijkbaar aan het ongeval geacht. Die snelheid van de bromfiets is een inschatting ten aanzien van de
“maximale snelheid in zijn linksaf gaande beweging, voorafgaande aan het verkeersongeval.”
Uit onderzoek naar de bromfiets die werd bestuurd door het slachtoffer is gebleken dat in verband met de aanwezige schade, het niet mogelijk was de maximum constructiesnelheid van het voertuig vast te stellen.
De rechtbank stelt verder vast dat er geen getuigen zijn die het ongeval hebben zien gebeuren en uit eigen waarneming daarover hebben kunnen verklaren.
5.2.
De verklaringen van verdachte
Verdachte heeft bij de politie onder meer verklaard:
“Het was helder weer. Het was licht. Het wegdek was droog. De zon scheen maar ik had geen last van de zon. Ik wilde rechtdoor het Wagenpad volgen naar de kruising met de Medemblikkerweg. De kruising is heel overzichtelijk. Ik reed tussen de 60-80 km/h op dat moment. Ik wilde rechtdoor de kruising oversteken.”
Ter terechtzitting heeft verdachte in aanvulling daarop onder meer verklaard:
“Ik keek links en rechts de Medemblikkerweg af, ik zag geen gevaar. De weg voor mij, het Wagenpad, was ook helemaal leeg. Ik had een auto van rechts gezien, die reed ongeveer 300 meter verder op de Medemblikkerweg. Ik hoefde geen extra snelheid te maken om voor die auto langs te komen. Ik kon makkelijk de kruising oversteken. Toen voelde ik een klap. Ik heb de bromfietser pas gezien nadat de airbags uitklapten.”
5.3.
Beoordeling van het primair tenlastegelegde
De rechtbank stelt voorop dat de mate van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, beoordeeld dient te worden aan de hand van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (Hoge Raad 5 april 2011, NJ 2011/172). Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (Hoge Raad 1 juni 2004, NJ 2011/172). Van schuld in de zin van dit artikel is sprake in het geval van een
aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheidvan de kant van de verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer niet eerder dan op het moment van de aanrijding heeft gezien.
De rechtbank is niet gebleken van factoren die het zicht van verdachte op de naderende kruising van het Wagenpad met de Medemblikkerweg hebben kunnen belemmeren. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte het slachtoffer had kunnen en ook had behoren te zien. In zoverre is verdachte dus onoplettend geweest. De rechtbank acht deze onoplettendheid echter (op zichzelf) niet ernstig genoeg om, in relatie tot het ongeval, te kunnen spreken van aanmerkelijke onoplettendheid. De rechtbank betrekt daarbij dat verdachte wel naar links en naar rechts heeft gekeken om zich ervan te vergewissen dat zich op de Medemblikkerweg geen naderend verkeer bevond waaraan hij voorrang diende te verlenen en dat het verkeer op het brom/fietspad waarop het slachtoffer reed, juist gehouden was verdachte voorrang te verlenen.
De vraag is of verdachte zich, in relatie tot het ongeval, nog in ander opzicht onvoorzichtig of onoplettend heeft gedragen en wel, met name, of hij te hard heeft gereden.
De rechtbank stelt op basis van de bevindingen in de VOA vast dat verdachte de maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, die vanaf 50 meter vóór de kruising met de Medemblikkerweg gold op het Wagenpad, niet heeft overschreden.
De rechtbank dient echter ook de vraag te beantwoorden of verdachte, gelet op de toen geldende omstandigheden, harder heeft gereden dan verantwoord was.
Verdachte heeft verklaard dat hij heeft geanticipeerd op het naderen van de kruising met de Medemblikkerweg door zich er tijdig van te vergewissen of sprake was van kruisend verkeer waaraan hij voorrang diende te verlenen. Volgens verdachte was daarvan geen sprake en hij heeft dan ook geen aanleiding gezien zijn snelheid te matigen.
De rechtbank heeft, naar al eerder is overwogen, geen aanwijzingen dat zich, anders dan verdachte heeft verklaard, bij het naderen door verdachte van de kruising wél kruisend verkeer op de Medemblikkerweg bevond. Die omstandigheid in aanmerking genomen, beantwoordt de rechtbank de vraag of verdachte harder heeft gereden dan verantwoord was, in beginsel ontkennend.
De vraag is hoe zich dit verhoudt tot het onmiskenbare feit dat, toen verdachte de kruising overstak, zich vlak voor hem het slachtoffer bevond. Verdachte is immers op de kruising, ter hoogte van de weg-as, achterop het slachtoffer gereden, met voor deze fataal gevolg.
Naar eerder is overwogen, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat het slachtoffer afkomstig was van het parallel aan de Medemblikkerweg lopende brom/fietspad. In welke richting het slachtoffer voornemens was te gaan en met welke snelheid hij reed bij nadering van de aansluiting met het Wagenpad en daarna op de kruising met de Medemblikkerweg, is echter niet komen vast te staan. Het dossier bevat slechts een inschatting van de snelheid in de door het slachtoffer gemaakte bocht naar links, en wel op basis van een simulatie. Evenmin is komen vast te staan welke manoeuvre het slachtoffer, die voorrang diende te verlenen aan verkeer op het Wagenpad, kort voor de aanrijding heeft gemaakt.
Het is de rechtbank mede daardoor niet duidelijk geworden op welk moment en op welke wijze het slachtoffer in de baan van de auto van verdachte terecht is gekomen. Een optie is dat het slachtoffer, na het passeren van de haaientanden, met een ruime bocht linksaf is geslagen en dat hij, toen hij werd aangereden, al enige tijd voor verdachte reed. Een andere optie is dat het slachtoffer een stuk van de bocht naar links heeft afgesneden, vervolgens vlak voor of nagenoeg gelijktijdig met verdachte de Medemblikkerweg is overgestoken en vervolgens voor de auto van verdachte terecht is gekomen. Door de raadsman is verder nog gesuggereerd dat het slachtoffer zijn weg rechtdoor over het brom/fietspad had willen vervolgen, de auto van verdachte daarbij aanvankelijk over het hoofd heeft gezien en vervolgens een uitwijkmanoeuvre naar links heeft gemaakt, waarbij hij voor de auto van verdachte terecht is gekomen. Ook andere, hier niet genoemde opties zijn mogelijk.
Voor de rechtbank is -kortom- op basis van het onderhavige dossier niet vast te stellen wat er in die laatste seconden voor de aanrijding precies is gebeurd. Daarmee is voor de rechtbank ook niet vast te stellen of aan de zijde van verdachte sprake was van (grove) schuld aan het fatale ongeval, zoals is vereist voor een veroordeling wegens overtreding van artikel 6 WVW.
In de VOA is nog geopperd dat het slachtoffer, vanwege de op het Wagenpad tot 50 meter voor de kruising met de Medemblikkerweg geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, mogelijk de inschatting heeft gemaakt dat hij nog wel voor verdachte langs kon. Wat hier ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat een overschrijding van de maximumsnelheid op dit deel van het Wagenpad (verdachte spreekt zelf over een snelheid van tussen de 60 en 80 kilometer per uur) niet in dusdanig verband staat met de aanrijding, dat dit verdachte kan worden tegengeworpen.
Uit het voorgaande volgt dat, nu naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen is dat verdachte zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden, (grove) schuld in de zin van artikel 6 WVW niet kan worden aangenomen, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
5.4.
Beoordeling van het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank stelt voorop dat artikel 5 WVW ertoe strekt evidente vormen van gevaar of hinder strafbaar te stellen. De wetgever heeft niet de bedoeling gehad om elk gevaarzettend gedrag te verbieden. Gevaarscheppend gedrag zal in concreto een bepaalde, minimale ernst dienen te hebben om onder het bereik van dat artikel te kunnen worden gebracht. Bij zaken waar de vraag zich voordoet of een bepaalde handeling kan worden aangemerkt als gevaarzettend in de zin van artikel 5 WVW heeft de handeling in concreto, en wel in het licht van alle omstandigheden van het geval, als uitgangspunt te dienen.
Onder verwijzing naar hetgeen in het kader van het primair ten laste gelegde is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat evenmin is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarzettend verkeersgedrag in de zin van artikel 5 WVW. De rechtbank zal verdachte daarom tevens vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.

6.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] heeft als nabestaande van het slachtoffer een vordering tot schadevergoeding van € 516,92 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen. Dit vloeit voort uit artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, waarin is bepaald dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in haar vordering indien aan de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd of artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast. Nu vrijspraak van het tenlastegelegde volgt, wordt niet aan deze wettelijke eis voldaan. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.O.P. Roché, voorzitter,
mrs. A. Warmerdam en R.P. Boon, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Kruit,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2018.
Mr. Kruit is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.