ECLI:NL:RBNHO:2018:5872

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3116
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van brugwachter na dodelijk ongeval en de afweging van dienstbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een brugwachter en het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. De brugwachter was op 6 februari 2015 betrokken bij een dodelijk ongeval op de Den Uylbrug te Zaandam, waarvoor hij strafrechtelijk werd vervolgd en veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur. Na het ongeval is hij niet meer als brugwachter werkzaam geweest en heeft de gemeente hem andere werkzaamheden opgedragen.

De gemeente heeft de brugwachter op 11 november 2016 definitief uit zijn functie ontheven, wat door de rechtbank werd getoetst. De rechtbank oordeelde dat de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het dienstbelang bij ontheffing van de brugwachter zwaarder weegt dan het belang van de brugwachter bij behoud van zijn functie. De rechtbank overwoog dat de brugwachter tekortgeschoten was in zijn functioneren, omdat hij tijdens het ongeval onachtzaam was geweest en niet adequaat had gereageerd op de situatie.

De rechtbank concludeerde dat het vertrouwen in de brugwachter was geschaad en dat de gemeente niet het risico kon nemen dat een dergelijk incident zich opnieuw zou voordoen. De rechtbank verklaarde het beroep van de brugwachter ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/3116

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.F. Adolf),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Dikker).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser definitief uit zijn functie van brugwachter ontheven.
Bij besluit van 8 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] .

Overwegingen

1.1.
Eiser was op 6 februari 2015 de dienstdoende brugwachter toen een dodelijk ongeval plaatsvond op de Den Uylbrug te Zaandam. Hij is vanwege dat ongeval strafrechtelijk vervolgd en op 26 september 2016 voor dood door schuld veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur. Eiser is na het ongeval niet meer werkzaam geweest als brugwachter. Verweerder heeft hem in afwachting van de uitkomst van de strafrechtelijke procedure andere werkzaamheden opgedragen.
1.2.
Verweerder heeft bij het primaire besluit overwogen dat de strafrechter bewezen heeft geacht dat eiser een serie handelingen gedurende een bepaalde tijdspanne niet conform de procedures heeft uitgevoerd en dat dit eiser verweten mag worden. Verweerder heeft verder van belang geacht dat de precieze toedracht van eisers handelwijze nooit volledig helder is geworden.
2. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat eiser tekortgeschoten is in het functioneren als brugwachter doordat hij onvoldoende heeft geschouwd. Het feit dat hij twee minuten onachtzaam is geweest wordt hem door verweerder zwaar aangerekend. Het vertrouwen in eiser is hierdoor enorm geschaad. Verweerder is verantwoordelijk voor een veilige brugbediening en heeft daarmee een zorgplicht voor de samenleving. Het vertrouwen van de samenleving in de veiligheid van de bruggen hangt niet alleen af van de technische kwaliteit van de bruggen, maar ook van het verantwoordelijkheidsbesef en de kwaliteiten van de brugwachters. Omdat eiser geen volledige openheid heeft gegeven over wat er precies is gebeurd voorafgaand en ten tijde van het ongeval en bovendien heeft geweigerd mee te werken aan psychologisch en medisch onderzoek, kan verweerder er niet op vertrouwen dat het ongeval een eenmalig en uniek incident betreft. Verweerder kan onder deze omstandigheden geen verantwoordelijkheid dragen voor het terugplaatsen van eiser in zijn functie. Verweerder is van mening dat een veilige brugbediening zwaarder weegt dan het belang van eiser bij behoud van zijn functie.
3. Eiser bestrijdt in beroep dat er voldoende dienstbelang aanwezig is om hem uit zijn functie te ontheffen. Hij heeft jarenlang zonder problemen de verantwoording gedragen voor de veilige bediening van Zaanse bruggen. Het incident op 6 februari 2015 was een uniek en eenmalig incident, waarbij de tragische afloop werd veroorzaakt door een samenloop van omstandigheden. Voor herhaling hoeft niet gevreesd te worden. Eiser ziet daarom geen beletselen zijn functie weer uit te oefenen. Verder herkent eiser zich niet in het verwijt dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Hij heeft naar beste vermogen zijn handelwijze uitgelegd en heeft niets achtergehouden. Verder heeft eiser niet geweigerd een medische en psychologische test te ondergaan. Eiser zag op dat moment de toegevoegde waarde van een assessment niet in omdat verweerder hem toch niet wilde terugplaatsen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit een overplaatsing betreft. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bestaat een overplaatsing uit twee componenten, te weten de ontheffing uit de eigen functie en het opdragen van een andere functie. De motivering van een overplaatsingsbesluit kan van uiteenlopende aard zijn, al naar gelang het accent valt op de wenselijkheid een ambtenaar uit zijn functie te ontheffen, zoals hier het geval is, dan wel op de wenselijkheid de ambtenaar een andere betrekking te laten vervullen. In beide gevallen dient de nieuwe functie passend te zijn. Het besluit tot overplaatsing behoort tot de discretionaire bevoegdheid van verweerder en de bestuursrechter dient dat besluit terughoudend te toetsen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het dienstbelang bij ontheffing van eiser uit zijn functie zwaarder weegt dan het belang van eiser bij behoud van zijn functie. Vaststaat dat eiser wegens ook thans onduidelijke redenen onachtzaam is geweest. Hij heeft ten minste twee minuten de hem beschikbare beeldschermen niet gezien en hij heeft niet opgemerkt dat er een fietsster op het beweegbare deel van de brug stond op het moment dat de brug werd geopend. Hij heeft de fietsster evenmin gezien toen zij tijdens het openen van de brug zichtbaar in beeld was en hij heeft niet gezien dat wachtenden voor de brug vervolgens onder de slagbomen door zijn gekropen om naar de fietsster toe te gaan. Onder deze omstandigheden is te volgen dat verweerder zijn vertrouwen in eisers functioneren als brugwachter heeft verloren en niet het risico wil nemen dat een herhaling van een dergelijk incident kan plaatsvinden. De omstandigheid dat eiser voorheen voldoende heeft gefunctioneerd maakt dit niet anders.
Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder hem te lang in onzekerheid laat over een nieuwe functie en dus laat zweven. Dat door verweerder gedurende een jaar zal worden gezocht naar een passende functie, zoals verweerder in het primaire besluit heeft overwogen, valt niet aan te merken als het direct of zo snel mogelijk herplaatsen zoals door de CRvB is voorgeschreven.
6. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Onbestreden is dat eiser sinds het ongeval aangepaste werkzaamheden heeft verricht tot ieders tevredenheid. Van zweven was ten tijde van het bestreden besluit dan ook geen sprake. Het feit dat de werkzaamheden in het buurthuis tijdelijk waren, maakt dit niet anders. Verweerder heeft verder te kennen gegeven zich in te spannen een passende functie voor eiser te vinden. Verweerder heeft daadwerkelijk inspanningen verricht. Ter zitting is gebleken dat eiser bij wijze van proef werkzaam is als begeleider van arbeidsparticipanten en dat deze werkzaamheden goed bij hem lijken te passen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerder eiser onaanvaardbaar lang laat zweven. Deze beroepsgrond slaagt daarom evenmin.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Buiskool, voorzitter, en mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, en mr. L. van Dijk, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.