ECLI:NL:RBNHO:2018:5746

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
15/800391-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met voorwaardelijke opzet en verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 12 oktober 2017 in Julianadorp, waar de verdachte, terwijl het slachtoffer op de grond lag, meermalen met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer schopte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op zijn minst verminderd toerekeningsvatbaar is, wat van invloed is op de strafmaat. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, samen met een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gedaan, waarbij de immateriële schade is vastgesteld op 7.500 euro. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een recidiverende psychotische stoornis, en de impact van het geweld op het slachtoffer en omstanders. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gedragingen van de verdachte zo ernstig waren dat de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer niet kon worden genegeerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800391-17 (P)
Uitspraakdatum: 26 april 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 april 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres ( [adres] ,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol, Huis van Bewaring te Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 12 oktober 2017 te Julianadorp ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (meermalen) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) die [slachtoffer] in/tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 oktober 2017 te Den Helder aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een hersenschudding en/of meerdere aangezichtsletsel), heeft toegebracht door:(meermalen) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) die [slachtoffer] in/tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, te schoppen/trappen;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 12 oktober 2017 te Julianadorp ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (meermalen) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) die [slachtoffer] in/tegen diens gezicht, althans
tegen het hoofd, heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit nu verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft aanvaard door meermalen met kracht tegen diens hoofd te schoppen. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging. Bij de strafeis is ervan uitgegaan dat verdachte op zijn minst verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het strafbare feit, zoals door de deskundigen in de rapportages is geconcludeerd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad, bij het enkele malen met een sportschoen schoppen tegen het hoofd van aangever. Het subsidiair tenlastegelegde, opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, kan ten aanzien van de hersenschudding wettig en overtuigend worden bewezen. Een gebroken neus en meerdere aangezichtsletsels brengen geen zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Wetboek van Strafrecht met zich mee, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de raadsman verzocht verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en bij de vaststelling van de hoogte daarvan mee te wegen dat het feit verdachte tenminste verminderd is toe te rekenen. Het opleggen van TBS met voorwaarden is geen optie, nu verdachte daar niet aan wenst mee te werken. Het feit rechtvaardigt gelet op het advies van de deskundigen (dat was gericht op een ambulante behandeling) geen TBS met dwangverpleging.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. Gelet daarop komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van het verweer van de raadsman, gericht tegen het subsidiair ten laste gelegde feit.
4.2.
Bewijsmotivering
De rechtbank ziet, evenals de officier van justitie en de verdediging, geen wettig bewijs voor de slotsom dat verdachte vol opzet zou hebben gehad op de dood van aangever. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van
voorwaardelijkopzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt het volgende.
Verdachte heeft vanuit het niets aangever meerdere vuistslagen in het gezicht gegeven, waardoor aangever op de (verharde) grond is gevallen. Vervolgens heeft verdachte, terwijl aangever nog op de grond lag minst genomen twee keer, met een geschoeide voet tegen het gezicht/hoofd van aangever geschopt. Over de trappen die verdachte heeft gegeven, wordt door getuigen het volgende verklaard: “alsof hij een voetbal wegtrapte”, “echt grof geweld, alsof hij de man wilde doodtrappen”, “vol op het gelaat”, “met kracht”, “vol in het gezicht”, “hard”, “met volle kracht”. De rechtbank leidt uit al deze verklaringen en het bij aangever geconstateerde letsel af dat door verdachte meermalen met kracht is geschopt tegen het gezicht/hoofd van aangever. Aangever heeft op enig moment het bewustzijn verloren, waardoor hij zich niet heeft kunnen verweren of zijn gezicht heeft kunnen beschermen. Verbalisanten, die na het incident ter plekke komen, schrikken van de hoeveelheid bloed dat onder het hoofd van aangever ligt en van het gezicht van aangever stroomt. Er worden daarnaast vleesachtige bloedklonters aangetroffen op het trottoir. Naar algemene ervaringsregels roept het meerdere keren met kracht met een geschoeide voet schoppen tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden, nu het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het menselijk lichaam. De rechtbank volgt de raadsman dan ook niet in zijn betoog dat van voorwaardelijk opzet geen sprake kan zijn, nu verdachte heeft geschopt met sportschoenen. Doorslaggevend is de kracht van het schoppen in samenhang met de kwetsbare plek waartegen het schoppen blijkens de letsels was gericht.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 oktober 2017 te Julianadorp ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen terwijl die [slachtoffer] op de grond lag die [slachtoffer] in/tegen diens gezicht/hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

Bij de beslissing over de straf en de maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Dit is een zeer ernstig feit, dat fataal voor het slachtoffer had kunnen aflopen als verdachte niet door omstanders was tegengehouden. Het incident vond plaats voor een basisschool, op een moment waarop ouders, onder wie het slachtoffer, kinderen naar school brachten. Meerdere omstanders zijn geconfronteerd met fors geweld hetgeen hen gevoelens van angst heeft bezorgd.
Verdachte heeft met zijn handelwijze een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat dergelijke gewelddadige gebeurtenissen een grote impact kunnen hebben op slachtoffers. Uit de door het slachtoffer [slachtoffer] ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit voor hem het geval is. Hij omschrijft hierin het persoonlijk letsel dat hem is berokkend, de fysieke ongemakken waar hij dientengevolge aan lijdt, de terugkomende nachtelijke angstaanvallen en de emotionele gevolgen die het incident voor zijn kinderen heeft gehad. Verdachte heeft daarnaast op geen enkele wijze inzicht willen geven in zijn beweegredenen die hem tot deze daad hebben gebracht, hetgeen voor het slachtoffer de situatie des te meer ongrijpbaar maakt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte zijn door een psycholoog en een psychiater rapportages opgemaakt.
Het forensisch psychologisch rapport, gedateerd 11 januari 2018 en opgesteld door drs.
[naam], GZ-psycholoog, houdt onder meer het volgende in.
Op basis van het onderzoek lijkt er sprake te zijn geweest van een psychotische ontregeling in aanloop naar en ten tijde van het ten laste gelegde. Op basis van de uitspraak betrokkene “dat is mijn vader, die heeft mijn vrouw verkracht” tijdens het plegen van het ten laste gelegde, evenals het feit dat er geen enkele relatie lijkt te zijn tussen betrokkene en het slachtoffer, lijkt het voor de hand te liggen dat zijn gewelddadige gedrag pathologisch gemotiveerd is geweest en dat er derhalve sprake is van een causaal verband tussen de psychose en het ten laste gelegde. Echter, doordat betrokkene niets los wil laten over zijn motieven ten aanzien van het ten laste gelegde, kan niet goed worden beoordeeld op welke wijze en in hoeverre de psychotische symptomen hebben doorgewerkt, en of er bij betrokkene nog ruimte was voor meer gezonde overwegingen. Onderhavig onderzoek biedt derhalve onvoldoende duidelijkheid om tot de conclusie c.q. het advies te komen om hem het ten laste gelegde helemaal niet toe te rekenen. Geadviseerd wordt om betrokkene het ten laste gelegde op zijn minst verminderd toe te rekenen.
Op basis van de beschikbare informatie lijkt sprake van een willekeurig slachtoffer zonder een duidelijke aanloop, hetgeen een zekere mate van onberekenbaarheid impliceert. De psychotische stoornis kan derhalve als belangrijke risicofactor ten aanzien van recidive in geweld worden aangemerkt, waarbij niet alleen de gestoorde realiteitstoetsing (wanen) relevant is, maar ook zijn onvermogen om zijn gedrag goed te organiseren. Op basis van de toenemende politiemutaties rondom betrokkene het afgelopen jaar, lijkt sprake van een toenemende ontregeling en is mogelijk sprake van verder escalatiegevaar. Ook het middelengebruik van betrokkene (ook al is dat volgens hemzelf maar beperkt) vormt een
risicofactor, gezien de luxerende en in standhoudende invloed op psychotische symptomen en hebben in een eerdere situatie (kerstdiner 2015) geleid tot een forse agressieve uitbarsting. Het ontbreken van ziektebesef en -inzicht is hierbij zeer zorgelijk te noemen. Op basis van voorgaande wordt de kans op recidive in geweldsdelicten, indien betrokkene zonder behandeling terugkeert in de maatschappij, dan ook als hoog ingeschat.
Om de kans op recidive terug te dringen, dient betrokkene klinisch te worden behandeld binnen een forensisch psychiatrische behandelsetting met een matig beveiligingsniveau. Indien het recidiverisico afdoende is teruggebracht (hetgeen samenhangt met stabilisatie van de symptomen en meer openheid en ziektebesef bij betrokkene), kan worden overgegaan op een ambulante behandelfase. Gezien het ontbreken van ziektebesef bij betrokkene in combinatie met het hoge recidiverisico, dient de hierboven omschreven klinische behandeling en het ambulante nazorgtraject binnen een forensisch psychiatrische behandelsetting bij voorkeur plaats te vinden binnen een stevig juridisch kader. Een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf wordt niet toereikend geacht, omdat de kans groot is dat betrokkene zich hieraan zal onttrekken en/of zich hierin onvoldoende open en coöperatief zal opstellen. Tijdens zijn eerdere behandeling bij GGZ Noord-Holland Noord in 2016 werden om deze reden geen aanknopingspunten voor behandeling gevonden. Bovendien is behandeling binnen een juridisch kader van een (deels) voorwaardelijke straf onvoldoende gegarandeerd; bij overtreding van de voorwaarde(n) rest slechts het voorwaardelijk strafdeel (detentie) en blijft het recidiverisico onverminderd hoog.
Een ander, meer dwingend behandelkader, zou kunnen zijn een opname in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van artikel 37. Echter, onderhavig onderzoek biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot de conclusie c.q. het advies te komen om betrokkene het ten laste gelegde helemaal niet toe te rekenen. Bovendien is de kans groot dat een jaar te kort zal zijn om betrokkene tot meer openheid te bewegen en goed (medicamenteus) te behandelen voor zijn stoornis.
Aldus is de conclusie dat een TBS kader met het oog op beveiliging van de samenleving meer garanties om het delictrisico te verkleinen en om de behandeling vorm te geven. De verwachting is dat de behandeling kan plaatsvinden in het kader van een TBS met voorwaarden, gezien betrokkenes redelijk meegaande houding tijdens onderhavig onderzoek en tijdens eerdere behandelingen. Mogelijk zal het langer duren voor betrokkene meer openheid van zaken geeft over wat er in hem omgaat en hij tot (enig) ziektebesef komt. Mocht betrokkene de voorwaarden overtreden, dan is behandeling (middels een TBS met verpleging) nog steeds gegarandeerd. Daarbij biedt een TBS met voorwaarden de mogelijkheid om betrokkene voor een langere duur te behandelen en monitoren. Indien betrokkene goed meewerkt aan zijn behandeling en openheid van zaken geeft, dan zou de duur van een TBS met voorwaarden overigens kunnen worden beperkt, aangezien het recidiverisico gedurende een TBS maatregel regelmatig opnieuw wordt bepaald.
Het forensisch psychiatrisch rapport, gedateerd 11 januari 2018 en opgesteld door drs.
[naam], psychiater, houdt onder meer het volgende in.
Bij betrokkene is sprake van een recidiverende psychotische stoornis, mogelijk schizofrenie. Daarnaast is er een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis.
Er kan in ieder geval gesproken worden van een gelijktijdigheidsverband tussen de psychotische stoornis en het tenlastegelegde. Daarnaast lijkt het gedrag van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde, vanwege de uitspraken die hij gedaan zou hebben (“dat is mijn vader, hij heeft mijn vrouw verkracht”) terwijl uit politieonderzoek geen relatie tussen betrokkene en het slachtoffer is gevonden, door psychotische pathologie ingegeven. Daarmee ligt een inhoudelijk verband voor de hand en ook een aanzienlijke mate van doorwerking. Omdat betrokkene niet heeft willen verklaren over het ten laste gelegde, blijven zijn daadwerkelijke motieven onbekend en is het niet mogelijk het verband verder te preciseren. Onderzoeker kan dan ook niet bepalen of betrokkene nog ruimte had voor gezonde overwegingen en kan daarom niet tot het advies komen het tenlastegelegde, indien bewezen, hem helemaal niet toe te rekenen. Wel kan gesteld worden dat het hem op zijn minst verminderd is toe te rekenen, Het is overigens niet ondenkbaar dat betrokkene door cognitieve problemen als gevolg van de psychotische stoornis het delictscenario niet meer goed weet terug te halen. Er lijkt sprake van een gemiddelde intelligentie en betrokkene heeft een bezorgd sociaal netwerk, dat hij weliswaar op afstand houdt. Hoewel de risicotaxatie mogelijk niet geheel betrouwbaar is omdat betrokkene geen goed inzicht in zijn gedachten, gevoelens en gedragingen heeft gegeven, wordt het risico op gewelddadige recidive als hoog ingeschat.
Belangrijk is dat betrokkene psycho-educatie krijgt om inzicht te krijgen in zijn stoornis en dat deze behandeld gaat worden met antipsychotica zodat deze (volledig) in remissie kan gaan en een recidief psychose voorkomen wordt. Vanwege het gebrek aan ziektebesef en
-inzicht bij betrokkene, denkt onderzoeker aanvankelijk aan een klinische behandeling in een forensische gesloten setting die ambulant voortgezet kan worden als betrokkene enigszins gestabiliseerd is, behandeltrouw te verwachten is en het recidiverisico naar aanvaardbaar niveau gedaald is. Onderzoeker adviseert het interventieadvies vorm te geven binnen een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank neemt de conclusies van beide deskundigen over en maakt deze tot de hare. Zij zal verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit als
minst genomen verminderd toerekeningsvatbaarbeschouwen.
Naar aanleiding van de beide rapportages heeft de reclassering een
maatregelrapportuitgebracht, gedateerd 4 april 2018 en opgesteld door [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Fivoor te Haarlem. Het rapport houdt onder meer het volgende in.
De ernst van de mishandeling, de eerdere voorvallen in de maanden hieraan voorafgaand
waarvan de politie melding maakte en de afwerende houding van betrokkene ten tijde van de
onderzoeken, acht rapporteur zorgelijk. Uit nader psychologisch onderzoek is gebleken
dat betrokkene’s psychische gesteldheid zorgelijk is en (klinische) behandeling hiertoe
noodzakelijk. De reclassering deelt de noodzaak tot een intensief en langdurig traject middels een strikt justitieel kader. Echter, er is geen sprake van ziektebesef en inzicht en het ontbreekt aan behandelmotivatie. Dit maakt de uitvoerbaarheid en de haalbaarheid van een TBS met voorwaarden miniem. De reclassering adviseert daarom eerst een proefbehandeling te laten plaatsvinden, waarna overeenstemming wordt bereikt over de voorwaarden. Indien deze proefbehandeling positief wordt afgerond en overeenstemming is bereikt over de voorwaarden, adviseert de reclassering TBS met voorwaarden op te leggen, eventueel met dadelijke uitvoerbaarheid wanneer directe of spoedige vrijlating wordt beoogd.
De heer [naam] , reclasseringswerker, heeft ter terechtzitting meegedeeld dat de achterliggende gedachte van een proefbehandeling is het bevorderen van de motivatie van verdachte voor een behandeling in het kader van TBS met voorwaarden. Een TBS met voorwaarden is niet mogelijk als verdachte niet bereid is zich te houden aan de voorwaarden, zodat ook een proefbehandeling niet zinvol wordt geacht als verdachte daaraan geen medewerking wenst te verlenen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend is. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf rekening gehouden met het feit dat verdachte minst genomen verminderd toerekeningsvatbaar te achten is. In grote mate wordt voorts rekening gehouden met de maatregel die, zoals hierna volgt, aan verdachte zal worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op de op te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
De rechtbank acht van groot belang dat verdachte klinisch wordt behandeld om inzicht te krijgen in en behandeling van de psychotische ontregeling waarover door de deskundigen wordt gesproken om zo het hoge risico op recidive tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau te reduceren. Voor een TBS met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte. Doorslaggevend daarvoor is dat verdachte ter terechtzitting herhaaldelijk heeft verklaard niet bereid te zijn mee te werken aan de te stellen voorwaarden en – meer in het algemeen – niet aan klinische behandeling te zullen meewerken.
Gelet daarop acht de rechtbank, evenals de officier van justitie, oplegging van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk.

8.Vrijheidsbenemende maatregel

De rechtbank is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens (psychotische ontregeling) bestond, het door verdachte begane feit (poging doodslag) een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze ingrijpende maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Mr. A. Koopsen heeft namens de benadeelde partij
[slachtoffer]een vordering tot schadevergoeding van € 10.953,09 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
  • de wettelijke en vrijwillige eigen bijdrage ziektekostenverzekering € 885,00
  • reiskosten ziekenhuis € 20,09
  • reiskosten kantoor advocaat € 32,00
  • reiskosten zitting rechtbank € 16,00
  • immateriële schade € 10.000,00
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het gehele bedrag toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade acht de verdediging een bedrag van € 1.250,00 toewijsbaar ter vergoeding van het zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit een hersenschudding.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het primair bewezen verklaarde feit. Dit onderdeel van de vordering zal geheel worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft aangevoerd als gevolg van het handelen door verdachte een gebroken neus, een ontzette kaak, een hersenschudding, zwellingen onder beide ogen, beenletsel en diverse weefselverscheuringen in het gezicht te hebben opgelopen welke laatstgenoemde verwondingen tevens moesten worden gehecht. Ter onderbouwing daarvan zijn medische verklaringen bijgevoegd. Thans heeft de benadeelde partij nog last van een harde plek in de bovenlip, last van het rechterbeen en storende klachten in het oor. Daarnaast zijn er psychische klachten bestaande uit nachtelijke angstaanvallen. Artsen zouden hebben vastgesteld dat een trauma te verwachten is en dat het reëel is dat daarvoor psychische hulp zal moeten worden gezocht.
Op grond van de thans beschikbare gegevens kan de rechtbank de schade niet begroten op meer dan het thans toewijsbare bedrag van minst genomen € 7.500,00. Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De rechtbank zal voorts bepalen dat de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2017 tot de dag der algehele voldoening dient te worden vergoed over het toe te kennen bedrag ter vergoeding van de materiële en immateriële schade.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 37a, 37b, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 4.3. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt gesteld, en beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 8.453,09(zegge: achtduizend vierhonderddrieënvijftig euro en negen cent), bestaande uit € 953,09 als vergoeding voor de materiële en € 7.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
12 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.453,09 (zegge: achtduizend vierhonderddrieënvijftig euro en negen cent), bestaande uit materiële schade (€ 953,09) en immateriële schade (€ 7.500,00), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
77 (zevenenzeventig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. D.D.M. Hazeu en mr. R.P. Boon, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2018.
Bijlage
De bewijsmiddelen ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Het geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van aangifte (pagina’s 58 en 59). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 16 oktober 2017 door aangever [slachtoffer] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring:
Op 12 oktober 2017 omstreeks 08.30 uur heb ik mijn zoon naar school in Julianadorp gebracht. Ik heb hem afgezet en ik ben naar buiten gegaan om terug te gaan naar mijn auto. Ik weet dat ik vervolgens wakker werd in het ziekenhuis.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 92 en 93). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 oktober 2017 door verdachte ten overstaan van verbalisanten [naam] en [naam] afgelegde verklaring:
Ik heb hem een vuistslag in zijn gezicht gegeven. Hij viel neer. Ik gaf hem een schop in zijn gezicht.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 63). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 oktober 2017 door getuige [getuige L.] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring:
Ik zag de man, gekleed in een trainingspak, op een andere man aflopen, die uit de richting van de school kwam. Ik zag dat hij meerdere malen een vuistslag gaf op het gezicht van de man op wie hij af liep. Ik zag dat de man, die klappen kreeg, op de grond terecht kwam. Vervolgens zag ik dat hij meerdere keren trapte tegen het hoofd van de man met de beweging alsof hij een voetbal wegtrapte. De man was op dat moment al buiten bewustzijn.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 66). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 oktober 2017 door getuige [getuige B.] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring:
Ik zag dat een man, gekleed in een joggingpak, een schop gaf tegen het hoofd van de man die op de grond lag. Ik zag dat de man die de schop gaf, dat deed met kracht tegen het hoofd.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 68). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 oktober 2017 door getuige [getuige P.] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring:
Ik zag dat een man een andere man, die op de grond lag, twee keer trapte in het gezicht.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 70). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 oktober 2017 door getuige [getuige S.] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring:
Ik zag dat de man, gekleed in een trainingspak, een trap gaf tegen de man die op de grond lag. Ik zag dat deze trap vol in het gezicht van de man op de grond kwam.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 72). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 oktober 2017 door getuige [getuige J.] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring:
De man in het trainingspak leek heel boos te zijn. De man bleef boos en ging door met het hard schoppen van de andere man, terwijl deze op de grond lag. Ik zag dat de schoppen gericht waren op het hoofd van de andere man.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 74). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 oktober 2017 door getuige [getuige M.] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring:
Ik zag een man op de grond, op zijn zij liggen en een andere man tegen het hoofd van de man schoppen. Ik zag dat de man, de dader, tegen het gelaat van het slachtoffer schopte. Dit deed hij twee keer met volle kracht. Echt grof geweld, alsof hij de man wilde doodtrappen. Hij deed zijn been naar achter en schopte vol op het gelaat van het slachtoffer.
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 5). Dit proces-verbaal, gedateerd 12 oktober 2017, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [naam] :
Ik zag dat er een deken over de man lag. Ik zag dat de man niet bewoog. Ik zag dat de man met zijn gezicht in een grote plas met bloed lag. Ik zag dat de man met zijn rechterkant van het hoofd op de straat lag. Ik zag dat de man verwondingen aan het gezicht had. Ik zag dat er bloed op het gezicht zat van de man. Ik zag dat er bloed van het gezicht af vloeide. Ik stond versteld van de hoeveelheid bloed die ik zag bij het slachtoffer.
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 20). Dit proces-verbaal, gedateerd 12 oktober 2017 met fotobijlagen (pagina’s 21 t/m 24), houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [naam] :
Ik zag dat op de plaats waar het slachtoffer met zijn hoofd op het trottoir had gelegen, een plas bloed lag. Ik schat dat de plas bloed een diameter had van ongeveer 35 centimeter. Ik zag dat in de plas bloed enkele vleesachtige bloedklonters lagen.
Een schriftelijke bescheid (pagina 62), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift houdt onder meer in de geneeskundige verklaring van de behandelend geneesheer, waarbij het op 12 oktober 2017 bij [slachtoffer] waargenomen letsel wordt beschreven: gebroken neus, hersenschudding en meerdere aangezichtsletsels.