ECLI:NL:RBNHO:2018:5737

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
15/057977-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met voorwaardelijk opzet en verwerping van noodweer en noodweerexces

Op 20 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 december 2015 in Assendelft een andere man zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt door het slachtoffer meermalen in het gezicht te stompen. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de verdachte niet handelde uit een noodzakelijke verdediging, maar uit boosheid na een eerdere klap van het slachtoffer. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan een meldplicht bij de reclassering en een agressietraining moet volgen. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de immateriële schade werd verminderd met 25% wegens eigen schuld van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat het letsel dat het slachtoffer had opgelopen, waaronder fracturen in de oogkas en neus, als zwaar lichamelijk letsel moest worden gekwalificeerd. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/057977-16 (P)
Uitspraakdatum: 20 februari 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 februari 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. Schenk, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2015 te Assendelft, gemeente Zaanstad, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer fractu(u)r(en) in de linker oogkas en/of een neusfractuur en/of een of meer kroonfractu(u)r(en) en/of een sensibiliteitsstoornis in het gelaat, heeft toegebracht door die [slachtoffer] :
- een of meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of stompen en/of
- een of meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd, te schoppen en/of trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 december 2015 te Assendelft, gemeente Zaanstad, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] :
- een of meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of stompen en/of
- een of meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd, te schoppen en/of trappen;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit verdachte vrij te spreken van de onder primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft [slachtoffer] als reactie twee klappen in het gezicht gegeven nadat hij zelf door [slachtoffer] uit het niets in het gezicht werd geslagen. Vanwege die wederrechtelijke aanranding is er sprake van noodweer. Daarnaast had verdachte geen opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het letsel van [slachtoffer] kan bovendien niet gekwalificeerd worden als zwaar lichamelijk letsel.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging nu verdachte vanuit een hevige gemoedsbeweging [slachtoffer] twee klappen in het gezicht heeft gegeven nadat hij zelf door [slachtoffer] uit het niets in het gezicht werd geslagen. Er is daarom sprake van noodweerexces.
3.3.
Partiële vrijspraak
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte [slachtoffer] in het gezicht of tegen het hoofd heeft geschopt. Verdachte ontkent te hebben geschopt, [slachtoffer] heeft zelf geen schop waargenomen en een drietal getuigen verklaart evenmin een schop te hebben gezien. Van de twee getuigen die wel verklaren over een schop strookt de inhoud van één verklaring ( [getuige S.] ) niet met de inhoud van de overige verklaringen in het dossier, zodat de rechtbank deze verklaring niet zal bezigen voor het bewijs. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het schoppen dan wel trappen in het gezicht of tegen het hoofd van [slachtoffer] . Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van zware mishandeling op 18 december 2015 vlak voor de ingang van de ‘ [naam bar] ’ te Assendelft, gemeente Zaanstad. [getuige R.] en zijn vriendin hebben een discussie met een fors gebouwde, licht getinte man. Nadat aangever tegen deze man heeft gezegd dat hij [getuige R.] en zijn vriendin met rust moet laten, krijgt aangever van deze man opzettelijk, met kracht en met een gebalde vuist een verschrikkelijke harde stomp op zijn linker oog. Dat doet veel pijn. Aangever zakt door de stomp door zijn knieën en voelt vervolgens nogmaals een verschrikkelijk harde stoot op zijn gezicht terechtkomen. Via Facebook herkent aangever verdachte als de man die hem mishandeld heeft. [2] In het ziekenhuis wordt een mediale en laterale orbitafractuur links (de rechtbank begrijpt: breuken van de oogkas) en os nasale fractuur (de rechtbank begrijpt: een gebroken neus) geconstateerd. Tevens is er sprake van een sensibiliteitstoornis in het verzorgingsgebied infra-orbitalis links (de rechtbank begrijpt: This nerve innervates (sensory) the lower eyelid , upper lip , and part of the nasal vestibule and exits the infraorbital foramen of the maxilla .de zenuw die verbonden is aan het onderste ooglid, de bovenlip, een deel van de neusholte en de bovenkaak). Verder zijn op dentaal gebied kroonfracturen geconstateerd. [3]
Volgens [getuige R.] dacht aangever kennelijk dat verdachte iets vervelends vroeg aan [getuige R.] en zijn vriendin, waarna aangever en verdachte met elkaar in gesprek gingen. [getuige R.] ziet dat verdachte met zijn vuist aangever een aantal klappen geeft, waardoor aangever ten val komt. [4] Ook [getuige B.] ziet dat verdachte wat naar achteren loopt en aangever vervolgens twee vuistslagen geeft. Aangever gaat door de vuistslagen op de grond liggen. [5] [getuige D.] ziet eveneens dat verdachte de man met gebalde vuist hard in het gezicht slaat, waardoor de man op de grond valt. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever met één of twee klappen hard heeft geraakt. [7]
Op 12 februari 2016 heeft een hersteloperatie aan het oog van aangever plaatsgevonden. De verwachting is dat aangever nogmaals moet worden geopereerd, omdat het oog weer dichtgroeit. Begin maart 2016 heeft de tandarts de voortanden van aangever gerepareerd. Aangever heeft ongeveer drie weken niet kunnen werken door de mishandeling. [8]
3.5.
Bewijsoverwegingen
Voorwaardelijk opzet
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting volgt dat verdachte [slachtoffer] tweemaal hard in het gezicht heeft gestompt waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen. Bij een zodanige harde stomp in het gezicht – ter hoogte van oog, neus en kaak – is de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel gegeven. Kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen – in het bijzonder het tot twee keer toe met kracht stompen - heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen aan het gezicht.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat door de gedragingen van verdachte bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten een op twee plaatsen gebroken oogkas, een gebroken neus, een kapot gebit en een sensibiliteitsstoornis, gelet op de aard en de gevolgen daarvan
– in het bijzonder minimaal één operatie, ingrepen door de tandarts en het drie weken niet kunnen werken – in samenhang bezien naar gewoon spraakgebruik zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 Wetboek van Strafrecht oplevert.
Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 december 2015 te Assendelft, gemeente Zaanstad, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten fracturen in de linker oogkas en een neusfractuur en kroonfracturen en een sensibiliteitsstoornis in het gelaat, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen in het gezicht te stompen.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Beroep op noodweerTer terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, nu [slachtoffer] hem als eerste uit het niets in het gezicht sloeg.
De rechtbank stelt voorop dat de gedraging van de aangever kan worden beschouwd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf, aangezien kan worden vastgesteld dat de aangever als eerste een klap heeft gegeven die een schrammetje tussen neus en oog van verdachte tot gevolg had.
De daarop volgende handelingen van verdachte kunnen, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Uit getuigenverklaringen komt naar voren dat verdachte na de klap van [slachtoffer] eerst achteruit loopt en daarna [slachtoffer] twee harde vuistslagen in het gezicht geeft, waardoor [slachtoffer] op de grond valt. Schreeuwend moet verdachte door omstanders bij verdachte worden weggetrokken. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte boos was en vergelding wilde voor de klap die [slachtoffer] hem gaf. Zijn handelingen moeten – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zware mishandeling
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Beroep op noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft daartoe gesteld dat verdachte, door de vuistslagen die hij heeft uitgedeeld, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (het feit dat verdachte uit het niets door [slachtoffer] werd geslagen) veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Op grond van de hiervoor onder 4. vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. De gemoedsbeweging van hevige boosheid levert geen toereikende grondslag op voor een beroep op noodweerexces.
Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie, waarbij de duur van het reclasseringstoezicht wordt gekoppeld aan de duur van de gedragsinterventie. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte een taakstraf zal worden opgelegd van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf enorme gevolgen zal hebben nu verdachte na een moeilijke periode als gevolg van een faillissement zijn zaken net weer op orde heeft.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tijdens een kerstborrel onenigheid gekregen met aangever, een medebezoeker van het café. Nadat verdachte als eerste werd geslagen door aangever, heeft verdachte zeer agressief gereageerd door aangever meermalen hard in het gezicht te stompen. Hierdoor heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het slachtoffer, ZZP-er, is geopereerd en heeft een aantal weken niet kunnen werken. Een dergelijk feit, geweld tijdens het uitgaan, heeft niet alleen veel impact op het slachtoffer, maar ook op andere bezoekers van het café. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 21 december 2017, waaruit blijkt dat verdachte meermalen, ook in de afgelopen vijf jaren, is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 27 juli 2016 van [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, Adviesunit 1, te Alkmaar. Het rapport houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene zoekt conflicten niet op maar erkent dat hij impulsief en met agressie reageert als hij fysiek wordt benaderd. Dit vormt een risicofactor voor recidive. Om dit risico te beperken is het wenselijk dat betrokkene deelneemt aan een agressieregulatietraining om te leren voorkomen dat hij op een impulsieve, emotionele manier geweld gebruikt als reactie op een vermeende bedreiging, aanval of frustratie. Op de overige leefgebieden heeft betrokkene zijn leven goed op orde en doen zich geen problemen voor. Zijn werk kan als steunbron worden aangemerkt. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke sanctie met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een gedragsinterventie, waarbij de termijn van het toezicht gelijk is aan de duur van de gedragsinterventie.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat aangever de eerste klap heeft uitgedeeld, het tijdsverloop en het feit dat verdachte na het incident nog door het Gerechtshof Amsterdam is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank acht de modaliteit van een voorwaardelijke vrijheidsstraf thans niet opportuun.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De duur van het toezicht zal worden gekoppeld aan het moment dat verdachte de hierna te noemen gedragsinterventie naar tevredenheid van de reclassering heeft afgerond.
Voorts acht de rechtbank de door de reclassering geadviseerde gedragsinterventie van belang, waarbij verdachte deelneemt aan de GI-LdH Agressietraining (ART Wiltshire-NL) of een vergelijkbare training, te beoordelen door de reclassering. Ook deze voorwaarde zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.553,09 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
- gemiste inkomsten [naam bedrijf] € 656,79
- gemiste inkomsten [naam bedrijf] € 724,74
- gemiste inkomsten algemeen € 1.491,64
- facturen tandarts € 281,20
- toekomstige kosten tandarts € 198,72
- immateriële schade € 2.200,00
De
officier van justitieheeft verzocht de tandartskosten, in totaal € 479,92, toe te wijzen,
het bedrag aan vergoeding voor de immateriële schade te matigen tot € 2.000,00 en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De
raadsmanheeft primair verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering, subsidiair de vordering af te wijzen nu aangever niet de gehele waarheid heeft verklaard en er sprake is van eigen schuld en meer subsidiair de vordering te matigen nu gebleken is dat benadeelde op Oudejaarsdag alweer aanwezig was in een oliebollenkraam.
De
rechtbankis van oordeel dat de materiële schade ten gevolge van gemiste inkomsten bij [naam bedrijf] en [naam bedrijf] rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit, nu aangever reeds tijdens het telefoongesprek van 22 maart 2016 heeft aangegeven dat hij ongeveer drie weken niet heeft kunnen werken en daarnaast deze schade voldoende onderbouwd met de overgelegde bijlagen 5 en 6. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de reeds gemaakte en nog te maken tandartskosten rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit en
– voorzover thans reeds gevorderd – voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt: Er is sprake van fors letsel en op grond daarvan acht de rechtbank in beginsel een vergoeding aan immateriële schade van € 2.000,00 toewijsbaar. Gelet op het feit dat aangever de eerste klap heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat dat bedrag wegens eigens schuld verminderd dient te worden met 25%. Dat betekent dat een bedrag van € 1.500,00 ter vergoeding van de immateriële schade de rechtbank gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, billijk voorkomt.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 302 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.6. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
180 (honderdtachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot
80 (tachtig) uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich binnen vijf werkdagen zal melden bij Reclassering Nederland, Drechterwaard 102 te (1824 DX) Alkmaar en zich zal blijven melden zo frequent als de reclassering nodig oordeelt tot het moment dat veroordeelde de gedragsinterventie (de agressietraining) heeft afgerond;
  • zal deelnemen aan de GI-LdH Agressietraining (ART Wiltshire-NL) of een vergelijkbare training, te beoordelen door de reclassering.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.361,45(zegge: drieduizend driehonderdeenenzestig euro en vijfenveertig cent), bestaande uit € 1.861,45 als vergoeding voor de materiële en € 1.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.361,45 (zegge: drieduizend driehonderdeenenzestig euro en vijfenveertig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
43 (drieënveertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. H.E. van Harten en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2018.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De paginanummers verwijzen naar de pagina’s van het digitale dossier.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina’s 9 en 10, en een geschrift, zijnde een A4 met twee foto’s van het gezicht van [slachtoffer] , pagina 12.
3.Een geschrift, zijnde een medische verklaring van [naam] , afdeling Mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie van het Rode Kruis Ziekenhuis, pagina 16, alsmede een geschrift, zijnde een medische verklaring van [naam] , SEH-arts-i.o., Rode Kruis Ziekenhuis, pagina 14.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige R.] , pagina 28 (onderaan) en 29 (bovenaan).
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige B.] , pagina 30 en 31 (bovenaan).
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige D.] , pagina 7.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 februari 2017.
8.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] , pagina 16A.