ECLI:NL:RBNHO:2018:5733

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
15/700320-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen door stiefvader met minderjarige, gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een stiefvader die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen seksuele handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer in de periode van 9 januari 2013 tot en met 20 juni 2014. De verdachte heeft deze feiten bekend, en de rechtbank heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder aangiften en verhoren, de feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer zwaar hebben meegewogen in de beslissing.

Daarnaast heeft de rechtbank een vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer en haar moeder, beoordeeld. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 57.606,00 gevorderd, maar de rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard voor de materiële schade, omdat deze niet eenvoudig vast te stellen was. Wel heeft de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 15.000,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om dit bedrag aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling kan dit worden omgezet in hechtenis. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen seksuele misbruik en de gevolgen die dergelijke daden hebben op de levens van slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700320-16 (P)
Uitspraakdatum: 8 mei 2018
Verstek
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 april 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 januari 2013 tot en met 20 juni 2014 te Alkmaar, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) met iemand die de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, te weten met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] , buiten echt, (een) ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
- meermalen, althans eenmaal zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- zijn penis meermalen, althans eenmaal, in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
Feit 2
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 jan 2013 tot en met 20 juni 2014 te Alkmaar, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit (telkens)
- het likken aan/tussen haar vagina en/of schaamlippen en/of
- tongzoenen en/of
- het zich door die [slachtoffer] laten aftrekken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, waarbij bij beide feiten dient te worden uitgegaan van de pleegperiode 9 januari 2014 tot en met 20 juni 2014.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Feit 1
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [moeder slachtoffer] d.d. 14 juli 2014 (dossierpagina’s 13, 19 t/m 22);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 14 december 2014 (dossierpagina’s 36 t/m 38, 40 t/m 44 en 46);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam] d.d. 5 september 2014 (dossierpagina’s 71 t/m 73);
  • een schriftelijk bescheid, te weten de Nederlandse vertaling van het op 17 mei 2016 door Portugese verbalisanten afgenomen verhoor van verdachte, zoals vermeld op dossierpagina’s 168 t/m 181, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina’s 195 t/m 199);
  • een schriftelijk bescheid, te weten de geboorteakte van [slachtoffer] .
Feit 2
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [moeder slachtoffer] d.d. 14 juli 2014 (dossierpagina 13);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 14 december 2014 (dossierpagina’s 36 t/m 38, 40 t/m 44);
  • een schriftelijk bescheid, te weten de Nederlandse vertaling van het op 17 mei 2016 door Portugese verbalisanten afgenomen verhoor van verdachte, zoals vermeld op dossierpagina’s 168 t/m 181, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina’s 195 t/m 199);
  • een schriftelijk bescheid, te weten de geboorteakte van [slachtoffer] .
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij in de periode van 9 januari 2014 tot en met 20 juni 2014 te Alkmaar meermalen, met iemand die de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, te weten met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- meermalen zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- zijn penis meermalen in de mond van die [slachtoffer] gebracht;
Feit 2
hij in de periode van 9 jan 2014 tot en met 20 juni 2014 te Alkmaar meermalen met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het likken aan haar vagina en
- tongzoenen en
- het zich door die [slachtoffer] laten aftrekken.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder feit 2 bewezenverklaarde:
met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij merkt de rechtbank op dat verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, zodat over zijn persoonlijke omstandigheden slechts summiere informatie voorhanden is.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vijf maanden schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen - die onder andere bestonden uit het diverse malen seksueel binnendringen - bij de dochter van zijn ( inmiddels ex ) partner, terwijl zij toen net dertien jaar oud was. Daarbij heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn vertrouwenspositie als stiefvader tegenover het veel jongere slachtoffer, dat gelet op haar jonge leeftijd jegens hem in een afhankelijke positie verkeerde. Het slachtoffer kon een nieuwe telefoon krijgen of meer vrijheden - zoals langer buitenspelen dan eigenlijk was toegestaan - door seksuele handelingen bij verdachte te verrichten dan wel van hem toe te laten. Wanneer het slachtoffer niet zou meewerken, werden bedreigingen door verdachte geuit dat hij haar of haar moeder iets aan zou doen. Op een zo jonge leeftijd als het slachtoffer ten tijde van de bewezenverklaarde feiten had, dienen kinderen te worden beschermd tegen (oudere) personen die op seksueel gebied meer ervaren zijn dan zij. Dat is de reden dat de wetgever seksueel contact tussen volwassenen en kinderen onder de zestien jaar strafbaar heeft gesteld.
Verdachte heeft met de handelingen grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en de geestelijke integriteit van het jonge slachtoffer, waarvan – naar de ervaring leert en zoals ook blijkt uit haar zogenoemde slachtofferverklaring – zij nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen zal (kunnen) ondervinden. Dat de handelingen zijn gepleegd door een persoon die zij had moeten kunnen vertrouwen en op een locatie waar zij zich veilig had moeten voelen, maakt het gedrag van verdachte zeer verwijtbaar, temeer nu verdachte ermee bekend was dat de vorige stiefvader eerder ook ontuchtige handelingen met het slachtoffer had gepleegd.
Tijdens zijn verhoor door de Portugese politie op 17 mei 2016 heeft verdachte de schuld voor zijn eigen norm overschrijdend gedrag bij het slachtoffer gelegd. De rechtbank acht dit zeer laakbaar en dit is bovendien zeer kwetsend voor het slachtoffer. Het slachtoffer heeft verzocht de bij de vordering benadeelde partij gevoegde stukken te beschouwen als een slachtofferverklaring. Uit die stukken blijkt dat het gebeuren een aanzienlijke weerslag heeft gehad op haar leven. Het slachtoffer is in eerste instantie in een pleeggezin geplaatst en heeft vervolgens een behoorlijke periode bij Fier verbleven, waar (trauma)behandelingen hebben plaatsgevonden. Tevens ging het minder goed op school.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van zeer ernstige strafbare feiten, waarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank heeft bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf acht geslagen op de door Nederlandse rechters gehanteerde landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting met betrekking tot het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder mede het seksueel binnendringen, en zij heeft daarnaast ook rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd.
Al het bovenstaande in aanmerking nemende en mede gelet op het feit dat ter terechtzitting niet is gebleken van bijzondere omstandigheden aan de kant van verdachte waarmee bij de straftoemeting rekening zou moeten worden gehouden, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om af te wijken van de eis van de officier van justitie. De omstandigheid dat verdachte in Nederland geen strafblad heeft, is op zich onvoldoende om anders te oordelen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Mr. E.M. Hoorenman heeft namens het slachtoffer [slachtoffer] en haar moeder [moeder slachtoffer] , tevens wettelijk vertegenwoordiger van het slachtoffer, een vordering tot schadevergoeding van € 57.606,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die het slachtoffer als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
● € 13.650,00 wegens studievertraging van een jaar op VMBO-niveau,
● € 20.000,00 wegens een verlies aan verdienvermogen, op te vatten als een verlies aan
kansen,
● € 25.000,00 wegens immateriële schade.
Voorts heeft de raadsman verzocht om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand conform de regels voor gerechtelijke kosten in civiele zaken.
De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gevorderde schade wegens studievertraging en wegens verlies aan verdienvermogen, nu de hoogte van die schade en het causale verband tussen die gevorderde schade en de ten laste gelegde feiten niet eenvoudig zijn vast te stellen. Voorts heeft de officier van justitie verzocht het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen tot € 15.000,00 en daarvoor de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Voor de overige gevorderde immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de gevorderde materiële schade.
Uit de door de raadsman overgelegde brief van Fier van 9 april 2018 blijkt, dat Fier het ‘aannemelijk’ [aanhalingstekens rechtbank] acht dat de focus op traumabehandeling en vermindering van schooluren tot een doublure hebben geleid. Gelet op het feit dat niet uitgesloten kan worden dat ook andere persoonlijke omstandigheden, zoals die uit de stukken naar voren gekomen, een rol kunnen hebben gespeeld met betrekking tot de door het slachtoffer geleden schade, dient nader onderzocht te worden óf en zo ja in welke mate de doublure het rechtstreekse gevolg is van de thans bewezenverklaarde feiten. Een dergelijk onderzoek levert een onevenredige belasting van het strafproces op.
Het verlies aan verdienvermogen, door de raadsman aangeduid als een verlies aan “kansen”, is nog niet te concretiseren omdat het slachtoffer nog schoolgaand is en zich nog niet heeft begeven op de arbeidsmarkt. Dergelijke schade is niet eenvoudig vast te stellen en ook hier levert onderzoek daarvan een onevenredige belasting van het strafproces op.
De benadeelde partij kan de vordering van de materiële schade desgewenst aan de civiele rechter voorleggen.
Een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 15.000,00 komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor de overige gevorderde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, zodat dat deel van de vordering desgewenst aan de civiele rechter kan worden voorgelegd.
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ter zake van de vordering heeft gemaakt. Die kosten worden conform het toepasselijke liquidatietarief begroot op € 500,00 (2 punten). Voorts zal de rechtbank verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.3. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [moeder slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), en ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken kosten.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
110 (zegge: honderdtien) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E.C. de Wit, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. H.H.E. Boomgaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 mei 2018.