ECLI:NL:RBNHO:2018:5617

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
6837858 AO VERZ 18-29
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vernietiging ontslag op staande voet in arbeidszaak tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de werknemer, aangeduid als [verzoekster], een verzoek ingediend tot ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met de werkgever, Apotheek Romijn / M.C. de Vaart B.V. De werknemer was sinds 1 oktober 2012 in dienst en had een salaris van € 2.012,86 bruto per maand. De werkgever had op 29 december 2017 de arbeidsovereenkomst opgezegd, maar deze opzegging werd op 9 april 2018 door de rechtbank vernietigd. Op 23 april 2018 heeft de werkgever de werknemer op staande voet ontslagen wegens werkweigering. De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om vernietiging van het ontslag op staande voet en om ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet had gehandeld zoals van een goed werkgever verwacht mag worden. De werknemer had verzoeken gedaan om in gesprek te gaan, maar de werkgever had hier geen gehoor aan gegeven. Hierdoor was er geen dringende reden voor het ontslag op staande voet. De kantonrechter heeft het verzoek van de werknemer om vernietiging van het ontslag toegewezen en de arbeidsovereenkomst voortgezet.

Vervolgens heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 september 2018, omdat het vertrouwen tussen partijen verloren was gegaan en de arbeidsverhouding onherstelbaar verstoord was. De werknemer heeft recht op een billijke vergoeding van € 6.000,00 bruto en een transitievergoeding van € 3.689,00 bruto. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever, omdat deze ongelijk heeft gekregen. De beschikking is op 21 juni 2018 uitgesproken door de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 6837858 \ AO VERZ 18-29
Uitspraakdatum: 21 juni 2018
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. W.H.J.W. de Brouwer
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Apotheek Romijn / M.C. de Vaart B.V.,
gevestigd te Zaandam
verwerende partij
verder te noemen: Romijn
gemachtigde: E. van Eekelen.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 20 april 2018 is een verzoek ontvangen van [verzoekster] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Op 1 mei 2018 heeft Romijn een (voorwaardelijk) verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Romijn heeft op 3 mei 2018 een (tegen)verzoek ingediend om bekrachtiging van een ontslag op staande voet en op 4 mei 2018 is van [verzoekster] een verzoek ontvangen om vernietiging van dat ontslag op staande voet.
1.2.
Op 23 mei 2018 heeft een zitting plaatsgevonden, waarbij alle verzoeken over en weer gezamenlijk zijn behandeld. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen, [verzoekster] mede aan de hand van pleitaantekeningen, ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren [geboortedag] 1964, is sinds 1 oktober 2012 in dienst bij (de rechtsvoorgangster van) Romijn. De laatste functie die [verzoekster] vervulde, is die van Ondersteunend medewerkster, met een salaris van € 2.012,86 bruto per maand.
2.2.
Op 29 december 2017 heeft [verzoekster] een brief ontvangen van Romijn waarin zij de arbeidsovereenkomst per 31 december 2017 opzegt met een opzegtermijn van een maand.
2.3.
[verzoekster] heeft de rechtbank Noord-Holland, sectie Kanton locatie Zaanstad, verzocht de opzegging te vernietigen. Bij beschikking van 9 april 2018 is de opzegging van 29 december 2017 vernietigd en is beslist dat de dienstbetrekking moet worden hersteld.
2.4.
Op 11 april 2018 heeft Romijn een e-mail naar [verzoekster] verstuurd. In deze e-mail schrijft zij onder andere:
“(…) u bent ongeintereesseerd, onverschillig naar de andere medewerkers en loopt de kantjes ervan af. [naam] heeft u hierop meermaals gewezen. u reageert met een versterkte onverschilligheid. (…) ik voel er niets voor om achter u aan te moeten lopen. (…) uw gedrag is hiermee onvoorspelbaar en afwijzend en u staat hierdoor buiten het apotheekteam. [naam] en ik hebben daarom eind vorig jaar de knoop doorgehakt en u opgezegd. u heeft tijdens de rechtbankzitting zelf aangegeven dat u geen zin heeft om nog voor apotheek romijn te werken. apotheek romijn heeft ook aangegeven dat zij geen interesse heeft om met u te werken. (…) u heeft ervoor gekozen apotheek romijn extra kosten te bezorgen. apotheek romijn heeft door dit proces al meer kosten gemaakt dan uw transitievergoeding. apotheek romijn stelt u aansprakelijk voor alle schade die door uw handelen is ontstaan en zal u tot datum ontbinding van de arbeidsovereenkomst maandelijks een overzicht sturen van de vorderingen die apotheek romijn op grond van artikel 15 van de overeenkomst ten opzichte van u heeft. apotheek romijn raadt u aan zsm een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen om de schade voor u zelf te beperken. (…) op grond van de uitspraak van de rechtbank is apotheek romijn gedwongen u weer in dienst te nemen. u dient zich te melden bij [naam] . (…).”
2.5.
De gemachtigde van [verzoekster] heeft op 12 april 2018 per e-mail en telefonisch contact gezocht met Romijn om een afspraak te maken om, voordat [verzoekster] weer zou gaan werken, het een en ander te bespreken en uit te praten.
2.6.
Op 13 april 2018 heeft [verzoekster] een waarschuwing wegens werkweigering ontvangen. Op 16 april 2018 heeft de gemachtigde van [verzoekster] nogmaals per e-mail verzocht om een gesprek. Op 16 april 2018 heeft [verzoekster] opnieuw een waarschuwing wegens werkweigering ontvangen en op 17 april 2018 ontving zij een derde waarschuwing.
2.7.
Op 23 april 2018 heeft [verzoekster] nogmaals een waarschuwing wegens werkweigering ontvangen.
2.8.
Met een e-mail van 23 april 2018 is [verzoekster] door Romijn op staande voet ontslagen
“wegens structurele werkweigering”.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Nadat [verzoekster] op staande voet is ontslagen, heeft zij ook verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen en Romijn te veroordelen tot doorbetaling van loon. Aan dit laatste verzoek legt [verzoekster] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat dit ontslag niet onverwijld is gegeven.
3.2.
[verzoekster] heeft in het kader van haar verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst ook verzocht om Romijn te veroordelen een transitievergoeding en een billijke vergoeding te betalen.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
Romijn verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – dat zij [verzoekster] terecht op staande voet heeft ontslagen wegens werkweigering. Een gesprek, zoals door [verzoekster] verzocht, was volgens Romijn niet nodig omdat [verzoekster] heel goed wist wat er van haar verwacht werd. Bij wijze van tegenverzoek vordert Romijn dat [verzoekster] wordt veroordeeld om alle werkgeverslasten vanaf 1 februari 2018 terug te betalen.
4.2.
Ook Romijn heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te ontbinden. Het verzoek is voorwaardelijk, namelijk voor het geval het ontslag op staande voet vernietigd wordt.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
De kantonrechter zal eerst beoordelen of het door Romijn gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of Romijn moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon.
5.2.
Het ontslag op staande voet is naar het oordeel van de kantonrechter niet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.3.
Uit de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), volgt dat als dringende redenen voor een ontslag op staande voet door de werkgever worden beschouwd daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). Een dringende reden kan onder andere aanwezig zijn wanneer de werknemer hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens de werkgever verstrekt (artikel 7:678 lid 2, onderdeel j, BW). Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
5.4.
Uit de e-mail van Romijn van 23 april 2018 blijkt dat de dringende reden voor het ontslag op staande voet is gelegen in het feit dat [verzoekster] meerdere keren werk zou hebben geweigerd.
5.5.
Niet in geschil is dat [verzoekster] niet is verschenen om haar werkzaamheden bij Romijn te hervatten. Echter, gelet op de voorgeschiedenis, waaronder het eerdere geschil tussen partijen over de opzegging door Romijn van de arbeidsovereenkomst en de inhoud van de e-mail van Romijn van 11 april 2018, was het verzoek van [verzoekster] om met elkaar in gesprek te gaan alvorens de werkzaamheden te hervatten, zonder meer redelijk te noemen. Romijn heeft erkend dat zij geen gehoor heeft gegeven aan de verzoeken van [verzoekster] . Zij heeft ter zitting verklaard dat zij het ook niet nodig vond om te reageren op die verzoeken. Volgens Romijn had [verzoekster] eerder ook al aangegeven dat zij helemaal niet terug wilde keren naar Romijn, zodat een gesprek zinloos was, aldus Romijn. De kantonrechter is van oordeel dat ook in het geval [verzoekster] al eerder zou hebben gezegd dat zij niet terug wilde keren naar haar werk, wat door [verzoekster] is betwist, het niet gerechtvaardigd is dat Romijn ieder gesprek heeft geweigerd en zelfs niet de moeite heeft genomen om te reageren op de verzoeken daartoe van [verzoekster] . Zoals hiervoor al is overwogen, was er gelet op het eerdere geschil tussen partijen en de voorgeschiedenis daarvan alle aanleiding om eerst een gesprek aan te gaan om te trachten de verhoudingen te normaliseren, en om werkhervatting mogelijk te maken en te bespreken. Romijn heeft door de weigering om een gesprek aan te gaan en door het nalaten van enige reactie op verzoeken daartoe, niet gehandeld zoals van een goed werkgever mag worden verwacht. De oproepen van Romijn om op het werk te verschijnen zijn dan ook niet op te vatten als redelijke bevelen of opdrachten, zodat het weigeren hieraan te voldoen geen dringende reden oplevert.
5.6.
Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van [verzoekster] om vernietiging van dat ontslag worden toegewezen. Dat volgt uit de wettelijke regels daarover (artikel 7:671 BW en artikel 7:681 lid 1 BW).
5.7.
Gelet op de vernietiging van het ontslag op staande voet duurt de arbeidsovereenkomst voort en zal de vordering van [verzoekster] tot loondoorbetaling worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat Romijn te laat heeft betaald. De kantonrechter ziet geen aanleiding de wettelijke verhoging te beperken. De vordering tot tewerkstelling wordt afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden per 1 september 2018, zoals hierna zal blijken.
5.8.
Nu het ontslag op staande voet is vernietigd en de arbeidsovereenkomst voortduurt, moet vervolgens worden beoordeeld of het verzoek van [verzoekster] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan worden toegewezen. Dat is het geval. Gelet op de stukken en de zitting moet de kantonrechter vaststellen dat het vertrouwen tussen partijen verloren is gegaan en dat niet valt in te zien dat partijen nog met elkaar kunnen samenwerken. [verzoekster] heeft op de zitting ook verklaard dat zij inmiddels niet meer kan terugkeren naar haar werk, zolang de leiding van Romijn ongewijzigd blijft, waarmee zij feitelijk erkent dat de arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord. Daarvan uitgaande is sprake van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Dat levert een wettelijke grond voor ontbinding op (artikel 7:671c lid 1 BW). De kantonrechter ziet aanleiding de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 september 2018, mede gelet op de beslissing die hierna volgt ten aanzien van het verzoek van Romijn om ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
5.9.
[verzoekster] heeft verzocht om toekenning van een billijke vergoeding ter hoogte van
€ 22.384,00 bruto. De kantonrechter ziet aanleiding om aan [verzoekster] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op de wet is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671c, lid 2, onderdeel b, BW). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Door de ongerechtvaardigde en onredelijke weigering van Romijn om een gesprek aan te gaan over de arbeidsrelatie en de werkhervatting van [verzoekster] , en door vervolgens slechts aan te sturen op een onterecht ontslag op staande voet, heeft Romijn niet als goed werkgever gehandeld. Als gevolg daarvan is de arbeidsverhouding verstoord geraakt en moet de arbeidsovereenkomst worden ontbonden. Dat moet worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Romijn.
5.10.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval (zie: HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR: 2017:1187 (
New Hairstyle)). Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De billijke vergoeding heeft echter geen specifiek punitief karakter en bij het begroten daarvan kan dus geen rol spelen welk bedrag voor de werkgever een ‘bestraffend’ effect heeft. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de billijke vergoeding vast te stellen op een bedrag van € 6.000,00 bruto. [verzoekster] heeft de (hoogte van de) door haar verzochte billijke vergoeding niet nader onderbouwd of toegelicht, anders dan met de stelling dat zij aanspraak maakt op een jaarsalaris. Gelet op de toelichting van [verzoekster] op de zitting is wel voldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] inmiddels een andere baan heeft tot september 2018, dat zij na die tijd voornamelijk zal zijn aangewezen op uitzendwerk, en dat haar inkomensverlies naar verwachting ongeveer € 500,00 bruto per maand zal bedragen. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] in voldoende mate wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen aan de kant van Romijn door haar een billijke vergoeding ter hoogte van € 6.000,00 bruto toe te kennen. Daarbij is meegewogen dat Romijn ook wordt veroordeeld tot betaling aan [verzoekster] van de hierna te noemen transitievergoeding. De door [verzoekster] verzochte wettelijke rente over de billijke vergoeding, waartegen geen verweer is gevoerd, is toewijsbaar vanaf veertien dagen na de uitspraak.
5.11.
Het verzoek van [verzoekster] om Romijn te veroordelen een transitievergoeding te betalen van € 3.689,00 bruto wordt toegewezen. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op verzoek van [verzoekster] , maar die ontbinding is het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Romijn, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen. Dat betekent dat [verzoekster] op grond van de wet aanspraak kan maken op een transitievergoeding (artikel 7:673 lid 1, onderdeel b, BW). Ook aan de overige voorwaarden voor het recht op een transitievergoeding wordt voldaan en Romijn heeft erkend dat de transitievergoeding € 3.689,00 bruto bedraagt. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal overeenkomstig de wettelijke bepaling daarover worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 oktober 2018 (artikel 7:686a lid 1 BW).
5.12.
Nu aan de ontbinding een lagere billijke vergoeding wordt verbonden dan door
[verzoekster] is verzocht, zal zij gelet op artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
5.13.
Er is gelet op de wet geen grond om voor de duur van de procedure de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat met deze beschikking een beslissing wordt gegeven en de procedure daarmee dus al tot een einde komt (artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van Romijn, omdat zij ongelijk krijgt. Wat betreft het ontbindingsverzoek zullen de proceskosten worden vastgesteld op € 400,00, vanwege de samenhang met het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en omdat niet is gebleken van andere kosten. Indien [verzoekster] het verzoek om ontbinding intrekt, zal zij de proceskosten van Romijn moeten betalen, die overigens worden vastgesteld op nihil.
het tegenverzoek
5.15.
Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
Dat betekent dat de voorwaarde waaronder Romijn het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, is vervuld.
5.16.
Gelet op de daarvoor naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, begrijpt de kantonrechter dat Romijn verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Zoals hiervoor al is overwogen onder 5.8, moet gelet op de stukken en de zitting worden vastgesteld dat de arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord. Nu partijen het erover eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is en herplaatsing van [verzoekster] niet meer mogelijk moet worden geacht, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW).
5.17.
Volgens de daarvoor geldende wettelijke regels zal ontbinding met ingang van 1 september 2018 plaatsvinden, rekening houdend met een opzegtermijn van twee maanden. De proceduretijd wordt niet in mindering gebracht, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van Romijn, zoals hiervoor al is overwogen (artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW).
5.18.
[verzoekster] heeft ook in het kader van het verzoek om ontbinding van Romijn verzocht om toekenning van een billijke vergoeding ter hoogte van € 22.384,00 bruto. De kantonrechter ziet, onder verwijzing naar de overwegingen onder 5.9 en 5.10, aanleiding om aan [verzoekster] een billijke vergoeding toe te kennen van € 6.000,00 bruto. De door [verzoekster] verzochte wettelijke rente, waartegen geen verweer is gevoerd, is toewijsbaar vanaf veertien dagen na de uitspraak.
5.19.
Het verzoek van [verzoekster] om Romijn te veroordelen een transitievergoeding te betalen van € 3.689,00 bruto wordt toegewezen. Aan de voorwaarden voor het recht op een transitievergoeding wordt voldaan en Romijn heeft erkend dat de transitievergoeding € 3.689,00 bruto bedraagt. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal overeenkomstig de wettelijke bepaling daarover worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 oktober 2018 (artikel 7:686a lid 1 BW).
5.20.
Nu aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, zal Romijn gelet op artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
5.21.
De overige verzoeken van Romijn worden afgewezen, zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen.
5.22.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen. Indien Romijn het verzoek intrekt, zal zij de proceskosten van [verzoekster] moeten betalen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek van [verzoekster] ten aanzien van het ontslag op staande voet
6.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
6.2.
veroordeelt Romijn tot betaling aan [verzoekster] van € 2.012,86 bruto per maand aan loon vanaf 23 april 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 50% en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt Romijn tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 79,00 aan griffierecht en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verzoekster] ;
6.4.
wijst het verzoek voor het overige af;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het verzoek van [verzoekster] ten aanzien van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst
6.6.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen [verzoekster] het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met
5 juli 2018;
Voor het geval [verzoekster] het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
6.7.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2018;
6.8.
veroordeelt Romijn om aan [verzoekster] een billijke vergoeding te betalen van € 6.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 juli 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.9.
veroordeelt Romijn om aan [verzoekster] een transitievergoeding te betalen van € 3.689,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.10.
veroordeelt Romijn tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verzoekster] ;
6.11.
wijst het verzoek voor het overige af;
6.12.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Voor het geval [verzoekster] het verzoek binnen die termijn intrekt:
6.13.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Romijn tot en met vandaag vaststelt op nihil;
het tegenverzoek
6.14.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen Romijn het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met
12 juli 2018;
Voor het geval Romijn het verzoek om ontbinding niet binnen die termijn intrekt:
6.15.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2018;
6.16.
veroordeelt Romijn om aan [verzoekster] een billijke vergoeding te betalen van € 6.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 juli 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.17.
veroordeelt Romijn om aan [verzoekster] een transitievergoeding te betalen van
€ 3.689,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.18.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.19.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Voor het geval Romijn het verzoek om ontbinding binnen die termijn intrekt:
6.20.
veroordeelt Romijn tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verzoekster] ;
6.21.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Zowel voor het geval Romijn het verzoek om ontbinding intrekt als voor het geval dat verzoek om ontbinding niet wordt ingetrokken:
6.22.
wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 21 juni 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter