ECLI:NL:RBNHO:2018:5297

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
6709961 CV
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgtocht en natuurlijke verbintenis na WSNP: Geen afdwingbaarheid van schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de vraag centraal stond of de dochter van een schuldenaar zich garant had gesteld voor de afbetaling van de schuld van haar vader. De eiser, [geopposeerde], had in 2008 een geldlening van € 25.000,00 verstrekt aan de vader van de dochter, [opposant]. Na een periode van aflossingen stopte de vader in 2014 met betalen en werd hij toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Na afloop van het WSNP-traject kreeg de vader een schone lei, wat betekent dat hij niet meer gehouden was tot terugbetaling van de lening. De eiser vorderde betaling van de dochter, stellende dat zij garant had gestaan voor de lening van haar vader. De dochter ontkende deze garantstelling en stelde dat haar betalingen bedoeld waren om haar vader tijdelijk te helpen.

De kantonrechter oordeelde dat de dochter tijdig in verzet was gekomen tegen een eerder verstekvonnis en dat de gestelde borgtochtovereenkomst niet was komen vast te staan. Er was geen schriftelijke overeenkomst van borgtocht, zoals vereist door de wet. Bovendien, zelfs als er een borgtochtovereenkomst zou zijn, was de dochter niet meer gehouden tot terugbetaling van de lening, omdat de hoofdschuldenaar, haar vader, na het WSNP-traject niet meer verplicht was om te betalen. De kantonrechter verklaarde het verzet gegrond, vernietigde het verstekvonnis en wees de oorspronkelijke vordering van de eiser af. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6709961 \ CV EXPL 18-1701
Uitspraakdatum: 4 juli 2018
Vonnis in de zaak van:
[opposant]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in het verzet
verder te noemen: [opposant]
gemachtigde: mr. F.J. ten Seldam
tegen
[geopposeerde][geopposeerde 2]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij in het verzet
verder afzonderlijk te noemen: [geopposeerde] en [geopposeerde 2]
gemachtigde: mr. M. Raaijmakers

1.Het procesverloop

1.1.
[geopposeerde] en [geopposeerde 2] hebben bij inleidende dagvaarding van 22 november 2017 een vordering ingesteld tegen [opposant] .
1.2.
[opposant] is niet verschenen, waarna [opposant] bij verstekvonnis van 20 december 2017 is veroordeeld.
1.3.
Bij dagvaarding van 28 februari 2018 is [opposant] in verzet gekomen van dat verstekvonnis.
1.4.
Op 4 juni 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[geopposeerde] heeft in 2008 aan zijn broer [A.] , de vader van [opposant] , een bedrag geleend van € 25.000,00. Over deze geldlening zijn geen afspraken op schrift gesteld.
2.2.
[A.] heeft aflossingen gedaan op deze lening. In 2014 is hij gestopt met aflossen. [opposant] heeft op 1 juni 2013, 27 augustus 2013 en 7 januari 2014 steeds een bedrag van
€ 100,00 overgemaakt aan [geopposeerde] met de omschrijving:
“Aflossing [A.] Jaar 2008”.Tevens heeft zij een bedrag van € 100,00 contant betaald ter aflossing op de lening.
2.3.
Op 21 februari 2014 is [A.] toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). [geopposeerde] heeft vervolgens zijn vordering op [A.] betreffende de geldleenovereenkomst bij de bewindvoerder ingediend. Deze vordering is geaccepteerd. Bij vonnis van 21 februari 2017 is het WSNP-traject beëindigd, waarbij aan [A.] een schone lei is toegekend.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[geopposeerde] en [geopposeerde 2] hebben bij inleidende dagvaarding van [opposant] betaling gevorderd van € 26.320,00, bestaande uit € 19.500,00 aan restant hoofdsom, € 5.850,00 aan wettelijke rente vanaf 1 januari 2009 en € 970,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten. [geopposeerde] en [geopposeerde 2] hebben aan de vordering ten grondslag gelegd dat [opposant] garant heeft gestaan voor de aflossing van de geldlening van haar vader. Op grond van deze garantstelling is [opposant] aansprakelijk voor de terugbetaling van het nog openstaande bedrag van de lening, de inmiddels vervallen rente en de verschuldigde buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[opposant] is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde.
3.3.
[opposant] vordert in de verzetdagvaarding ontheffing van de veroordeling en afwijzing van de oorspronkelijke vordering. Daartoe voert [opposant] aan dat zij zich nimmer garant heeft gesteld voor afbetaling van de schuld van haar vader. De bedragen die zij in 2013 en 2014 heeft betaald, waren weliswaar bedoeld ter aflossing van deze schuld, maar dienden slechts om haar vader op dat moment financieel te helpen

4.De beoordeling

ontvankelijkheid verzet
4.1.
Allereerst moet worden beoordeeld of het verzet tijdig is ingesteld. Het verzet is een rechtsmiddel voor de gedaagde die niet verschenen is en dus niet gehoord is om alsnog voor de rechter te verschijnen en zijn verweer naar voren te brengen. Het verzet moet op grond van artikel 143 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.
4.2.
Partijen hebben desgevraagd ter zitting geen duidelijkheid kunnen geven over de vraag of het verstekvonnis aan [opposant] in persoon is betekend. [opposant] heeft ontkend dat het vonnis aan haar in persoon is betekend. [geopposeerde] heeft dat niet weerlegd, terwijl dat op zijn weg lag. [geopposeerde] betwist slechts dat [opposant] tijdig in verzet is gekomen, maar heeft geen exploot van betekening van het verstekvonnis ingebracht. Om die reden houdt de kantonrechter het ervoor dat er geen betekening in persoon heeft plaatsgevonden.
4.3.
[opposant] heeft gesteld dat zij op 8 februari 2018 geconfronteerd werd met een gelegd beslag op haar bankrekening. Hierop heeft zij contact gezocht met de deurwaarder die het verstekvonnis op 13 februari 2018 aan haar heeft toegezonden. Eerst op dat moment is zij bekend geraakt met het verstekvonnis. [geopposeerde] heeft dit niet weersproken. Nu vervolgens binnen de wettelijke termijn van vier weken de verzetdagvaarding is uitgebracht, leidt dit tot het oordeel dat [opposant] tijdig in verzet is gekomen en dat zij derhalve ontvankelijk is in haar verzet.
[geopposeerde 2]
4.4.
Ter zitting is gebleken dat [geopposeerde] en [geopposeerde 2] niet gehuwd zijn en dat tussen hen geen geregistreerd partnerschap bestaat, terwijl de geldlening is afgesloten tussen [geopposeerde] enerzijds en [A.] anderzijds. De gemachtigde van [geopposeerde 2] heeft meegedeeld dat [geopposeerde 2] daarom niet als eiser is aan te merken. De kantonrechter zal dan ook [geopposeerde 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
inhoudelijke beoordeling
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat de garantstelling of toezegging, waarop [geopposeerde] zich bij zijn oorspronkelijke vordering heeft beroepen, gelet op de inhoud daarvan, moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van borgtocht, zoals vervat in artikel 7:850 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [geopposeerde] heeft weliswaar gesteld dat daarvan geen sprake is, maar heeft deze stelling niet gemotiveerd en desgevraagd niet kunnen aangeven hoe de overeenkomst dan zou moeten worden gekwalificeerd, zodat de kantonrechter aan deze stelling voorbij gaat.
4.6.
[opposant] betwist dat zij garant heeft gestaan voor de aflossing van de geldlening van haar vader en betwist aldus dat een overeenkomst van borgtocht tot stand is gekomen. Uit het bepaalde in artikel 7:859 lid 1 BW volgt dat tegenover de borg, in dit geval [opposant] , de borgtocht slechts door een door haar ondertekend geschrift kan worden bewezen. Zo’n schriftelijk stuk ontbreekt in dit geval. Omdat [opposant] een aantal aflossingen heeft gedaan op de schuld van haar vader, kan - gelet op het bepaalde in het tweede lid van 7:859 BW - de borgtocht door alle middelen rechtens worden bewezen. [geopposeerde] heeft gesteld, toegelicht ter zitting, dat [opposant] zich mondeling garant heeft gesteld voor de aflossing van de geldlening van haar vader en dat mevrouw [getuige] hierbij (als enige) aanwezig was. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [geopposeerde] verwezen naar een door hem ingebrachte handgeschreven verklaring van [getuige] van 23 april 2014, waarin zij
- overigens zonder enige verdere details of toelichting - verklaart dat zij getuige is geweest van het feit dat [opposant] heeft verklaard garant te staan voor de lening van haar vader. De kantonrechter stelt vast [getuige] deze verklaring echter inmiddels heeft ingetrokken.
[opposant] heeft immers een emailbericht van 21 februari 2018 van [getuige] ingebracht, waarin deze verklaart dat zij zelf geen getuige is geweest, maar dat zij dacht beide partijen te kunnen helpen “omdat er werd gezegd onderteken dit dan kan ik mijn geld halen bij de curator echter is dit niet zo gegaan”. Daar komt bij dat [opposant] onweersproken heeft gesteld dat zij ten tijde van het afsluiten van de geldleenovereenkomst tussen haar vader en [geopposeerde] zelf in financiële nood zat en niet de middelen had om garant te staan voor de schuld. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de gestelde borgtochtovereenkomst thans niet is komen vast te staan.
4.7.
De kantonrechter overweegt voorts dat zelfs indien de borgtochtovereenkomst zou komen vast te staan, [opposant] niet meer kan worden gehouden tot nakoming van de verplichting tot terugbetaling van de geldlening, gelet op de toegekende schone lei na het WSNP-traject aan de hoofdschuldenaar, [A.] . De beëindiging van het WSNP-traject en de toekenning van de schone lei hebben immers tot gevolg dat de verplichting tot terugbetaling thans nog slechts een natuurlijke verbintenis is, die rechtens niet afdwingbaar is. Nu de hoofdschuldenaar [A.] niet meer gehouden kan worden tot nakoming, kan [opposant] als borg - gelet op het bepaalde in de artikelen 7:851 BW en 7:855 BW - daartoe evenmin worden gehouden.
4.8.
De conclusie is dat het verzet gegrond is. Het verstekvonnis kan niet in stand blijven. De oorspronkelijke vordering van [geopposeerde] zal alsnog worden afgewezen.
4.9.
De kantonrechter overweegt dat de vernietiging van het verstekvonnis tot gevolg heeft dat de door [geopposeerde] op [opposant] naar aanleiding van het verstekvonnis verhaalde bedragen dan wel de door haar betaalde bedragen zullen moeten worden terugbetaald.
[opposant] heeft in de verzetdagvaarding ook gevraagd om terugbetaling. Een bedrag ontbreekt echter en niet duidelijk is geworden wat er is betaald. Een vordering in reconventie is bovendien niet ingediend. Een beslissing hierover - anders dan hetgeen hiervoor al over de gevolgen van het vervallen van het verstekvonnis is overwogen - kan dan ook niet worden genomen.
4.10.
[geopposeerde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van zowel de verstek- als de verzetprocedure, met dien verstande dat de kosten van de verzetdagvaarding door [opposant] zelf gedragen moeten worden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 20 december 2017 en, opnieuw rechtdoende:
5.2.
verklaart [geopposeerde 2] niet-ontvankelijk in de oorspronkelijke vordering;
5.3.
wijst de oorspronkelijke vordering van [geopposeerde] alsnog af;
5.4.
veroordeelt [geopposeerde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor
[opposant] worden vastgesteld op een bedrag van € 800,00 aan salaris van de gemachtigde van [opposant] ;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter