In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013. Eiseres had een vaste termijnverzekering afgesloten bij [A VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ] N.V. met een einddatum op 16 maart 2013 en een verzekerd bedrag van AUS $ 65.114,99. De Belastingdienst had een aanslag opgelegd, waarbij een deel van de uitkering uit de verzekering als belastbaar rentebestanddeel werd aangemerkt. Eiseres was van mening dat de verzekering niet als kapitaalverzekering moest worden aangemerkt en heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Tijdens de zitting op 24 april 2018 heeft eiseres, bijgestaan door drs. [A], haar standpunt toegelicht, terwijl de Belastingdienst werd vertegenwoordigd door mr. X. Verberkmoes en mr. R.G.A. de Jong. De rechtbank heeft de polisvoorwaarden van de vaste termijnverzekering bestudeerd en geconcludeerd dat de verzekering niet kan worden aangemerkt als een kapitaalverzekering. De rechtbank oordeelde dat de verzekering, gezien de voorwaarden, altijd een uitkering op de afgesproken einddatum garandeert, onafhankelijk van het in leven zijn van de verzekerde. Dit betekent dat de Belastingdienst ten onrechte een deel van de uitkering in de heffing heeft betrokken.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.843. Tevens is de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.