ECLI:NL:RBNHO:2018:5246

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
6218920 \ CV EXPL 17-7042
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door Air France en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Air France. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met Air France voor een vlucht van Amsterdam naar Bangui via Parijs op 7 april 2017. De vlucht, met vluchtnummer AF775, was vertraagd, waardoor de passagier bijna 14 uur later op de eindbestemming aankwam dan gepland. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

Air France betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van 'no shows' van ingecheckte passagiers en andere operationele problemen. De kantonrechter oordeelde dat Air France niet voldoende bewijs had geleverd dat de vertraging was veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, zoals 'no shows'. De rechter stelde vast dat de passagier recht had op compensatie, omdat de vertraging van meer dan drie uur niet kon worden gerechtvaardigd door de door Air France aangevoerde redenen.

De kantonrechter veroordeelde Air France tot betaling van het gevorderde bedrag van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vertraging. Daarnaast werden de proceskosten aan de zijde van de passagier toegewezen aan Air France. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om adequaat bewijs te leveren voor claims van buitengewone omstandigheden die een vertraging rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6218920 \ CV EXPL 17-7042
Uitspraakdatum: 20 juni 2018
Beschikking in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. P.N. Meijer (DAS)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air France
gevestigde te Roissy CDG Cedex (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: Air France
gemachtigde: P. Frühling

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 24 juli 2017;
  • het aangepaste vorderingsformulier, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2017;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 18 januari 2018.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Air France een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Air France de passagier diende te vervoeren op 7 april 2017 van Amsterdam naar Parijs en vervolgens van Parijs naar Bangui (Centraal Afrikaanse Republiek) met vluchtnummer AF775. De geplande vertrektijd vanuit Parijs was 10.20 uur (lokale tijd) en de geplande aankomsttijd te Bangui was 15.55 uur (lokale tijd).
2.2.
Vlucht AF775 is vertraagd uitgevoerd en doorgevlogen naar Yaounde (Kameroen) om vervolgens de volgende dag naar Bangui door te vliegen. De passagier is hierdoor bijna 14 uur later op de eindbestemming te Bangui aangekomen dan volgens het oorspronkelijke vluchtschema was gepland.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Air France gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Air France heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt Air France te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
De passagier baseert haar vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Air France vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is haar te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door Air France van de wettelijke rente.
3.3.
Air France betwist de vordering. Op haar verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Bangui, zodat Air France op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Air France kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Volgens overweging 14 van de considerans van de Verordening kunnen dergelijke omstandigheden zich met name voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
4.3.
Air France voert in dit verband aan dat de vlucht van Parijs naar Bangui met 2 uur en 9 minuten werd vertraagd ten gevolge van verschillende passagiers die niet kwamen opdagen (“no shows”) en ten gevolge daarvan is doorgevlogen naar Yaounde (Kameroen) omdat de faciliteiten in Bangui ontbreken om te landen in het donker. Air France heef ter onderbouwing hiervan verwezen naar productie 1 bij haar verweer, te weten de vluchtfiche van de vlucht. Voorts heeft Air France verwezen naar de uitleg van de fiche (productie 2 bij het verweer). Daarin staat volgens Air France vrij vertaald “dat de vertraging impliceerde dat men niet tijdens de dag kon landen wat heeft geleid tot de vlucht CDG-NSI”. Ook heeft Air France verwezen naar het rapport van de “chef de quart” van 7 april 2017, overgelegd als productie 3, waarin vrij vertaald volgens Air France staat dat de vlucht met 1 uur en 53 minuten werd vertraagd “omwille van het te lang zoeken naar de bagages en het niet kunnen opstijgen voor de luchtvaartnacht naar Bangui”. Air France voert aan dat de “no shows” ertoe leidden dat de bagage vanwege veiligheidsredenen van boord gehaald moesten worden en dat zij hierop geen invloed heeft. Het is volgens Air France uiterst gevaarlijk om bagage mee te nemen die niet kan worden toegewezen aan een bepaalde passagier. Zij heeft zich beroepen op eerdere vonnissen van deze rechtbank, waarin is geoordeeld dat “no shows” een buitengewone omstandigheid opleveren.
4.4.
De kantonrechter oordeelt dat indien een of meerdere “no-shows” ertoe leiden dat de ingecheckte bagage van boord moet worden gehaald, er sprake is van een vliegveiligheids- dan wel beveiligingsprobleem dat niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij. Air France heeft echter niet aangetoond dat bij onderhavige vlucht sprake was van “no shows”. Dit blijkt niet uit het vluchtfiche, noch uit andere door Air France overgelegde stukken. In het (niet gepubliceerde) vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 februari 2016 (4315687 CV EXPL 15-19128) was sprake van een OCC-rapport waarin “Airline Delay Code” 3 stond vermeld, hetgeen betekende “missing checked-in passenger”. Deze codes waren volgens de betreffende luchtvaartmaatschappij via internet te controleren. In het onderhavige geval heeft Air France een vluchtfiche overgelegd. De daarin vermelde IATA-code DL 86 staat volgens Air France voor “Immigration, Customs, Health”. De IATA-code 96 staat volgens Air France voor “Operations, re-routing, diversion, consolidation, aircraft change for reasons other than technical”. Deze laatste code (96) kan de kantonrechter niet in het vluchtfiche teruglezen. Uit deze code en de toelichting daarop van Air France kan niet worden afgeleid dat sprake was van “no shows” van ingecheckte passagiers. Hetzelfde geldt voor de code “DL 86”. Dat in het rapport van de “chef de quart” staat vermeld dat er “lang naar bagage moest worden gezocht”, is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er sprake was van “no shows” van ingecheckte passagiers noch hoe lang deze vertraging zou hebben geduurd. Gelet hierop is niet komen vast te staan wat de precieze oorzaak is geweest van de vertraging van 2 uur en 9 minuten, dan wel van 1 uur en 53 minuten en of er sprake was van een vliegveiligheids- dan wel beveiligingsprobleem dat niet inherent was aan de normale uitoefening van de activiteit van Air France. Air France heeft voorts aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van de wachttijden bij de verplichte veiligheidscontroles wegens een personeelstekort op “AMS” en dat luchthaveninstanties het nodig achten om veiligheidscontroles uit te voeren ten gevolge van een verhoogd veiligheidsrisico. Onduidelijk is in hoeverre een personeelstekort op “AMS” heeft geleid tot de vertraging van de vlucht vanaf Parijs. Voor zover Air France heeft bedoeld dat er op de luchthaven te Parijs sprake was veiligheidscontroles vanwege een verhoogd veiligheidsrisico en dat deze langer duurden vanwege een personeelstekort, dan heeft Air France dit in het geheel niet onderbouwd.
4.5.
De passagier heeft niet betwist dat de vlucht vervolgens in het donker zou moeten landen in Bangui, maar dat de faciliteiten van de luchthaven van Bangui zodanig zijn dat dit niet mogelijk was. Zij meent echter dat dit geen buitengewone omstandigheid oplevert. Dit kan naar het oordeel van de kantonrechter in het midden blijven. Van belang is of de vlucht in het donker in Bangui diende te landen ten gevolge van een vertraging die is toe te rekenen aan een buitengewone omstandigheid. Niet in geschil is dat de vlucht zonder die vertraging voor het donker in Bangui was aangekomen (de geplande aankomsttijd was om 15:55 uur lokale tijd). Zoals hiervoor is overwogen, heeft Air France echter niet aangetoond dat de vlucht, anders dan was gepland, in het donker in Bangui zou moeten landen ten gevolge van een buitengewone omstandigheid.
4.6.
Aangezien de buitengewone omstandigheid niet is komen vast te staan, komt de kantonrechter niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vertraging ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen. Nu Air France voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van Air France omdat zij ongelijk krijgt.
4.8.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat betreffende een beslissing in de Europese procedure voor geringe vorderingen of een gerechtelijke schikking aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Air France tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 7 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Air France tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 78,00 aan griffierecht en € 100,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gewezen door mr. L.M. de Vries, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open