Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Turk Havayollari A.O.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak, die zich afspeelt in de context van het civiele recht en verbintenissenrecht, heeft de passagier op 15 januari 2018 een vordering ingesteld tegen Turkish Airlines, naar aanleiding van een vertraagde vlucht op 19 januari 2016 van Amsterdam naar Istanbul. De passagier eist een schadevergoeding van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen. Turkish Airlines heeft in haar verweer een incidentele conclusie tot nietigverklaring van de dagvaarding ingediend, stellende dat de passagier niet voldoet aan haar substantiërings- en bewijsaandraagplicht, omdat er geen relevante documenten zijn overgelegd ter onderbouwing van de vordering.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het geschil internationale aspecten heeft, aangezien Turkish Airlines in Turkije is gevestigd. De rechtbank heeft onderzocht of zij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, waarbij de Brussel I bis-Verordening van toepassing is. De rechtbank concludeert dat, ondanks de buitenlandse vestiging van Turkish Airlines, de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft omdat de vlucht van Schiphol vertrok. De rechtbank oordeelt dat de dagvaarding niet nietig is, omdat de passagier voldoende informatie heeft verstrekt over de vlucht en de vordering, waardoor Turkish Airlines in staat is om verweer te voeren.
De kantonrechter wijst het beroep op nietigheid van de dagvaarding af en veroordeelt Turkish Airlines in de proceskosten van het incident. De zaak wordt vervolgens verwezen naar de rol voor conclusie van repliek op 27 juni 2018, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden.