ECLI:NL:RBNHO:2018:4973

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
C/15/258037 / FA RK 17-2332
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en informatieregeling in een familierechtelijke procedure met betrekking tot de minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 juni 2018 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure betreffende de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. de Haan, heeft verzocht om een omgangsregeling waarbij de minderjarige bij hem verblijft op bepaalde zaterdagen of zondagen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. L. Bosch, heeft verweer gevoerd en verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een gezinsleven tussen de vader en de minderjarige, maar dat de vader wel ontvankelijk is in zijn verzoek tot omgang, gezien zijn rol als biologische vader en de beperkte contacten die er in het verleden zijn geweest. De rechtbank heeft besloten de zaak aan te houden in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, om te adviseren over de mogelijkheden voor een omgangsregeling en de factoren die deze omgang kunnen belemmeren. De rechtbank heeft de Raad verzocht om de wijze waarop de moeder en haar partner de statusvoorlichting aan de minderjarige hebben vormgegeven ook in het onderzoek te betrekken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/258037 / FA RK 17-2332
beschikking van 13 juni 2018 betreffende omgangsregeling en informatievoorziening
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. de Haan, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat aanvankelijk mr. E. van Meeteren, kantoorhoudende te Schagen,
thans mr. L. Bosch, kantoorhoudende te Hoorn.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 19 april 2017;
- de brief van mr. E. van Meeteren, waarbij zij zich stelt als advocaat van de moeder, ingekomen op 19 april 2017;
- de brief van mr. E. van Meeteren, ingekomen op 13 juli 2017;
- de brief van mr. E. van Meeteren, waarbij zij zich onttrekt als advocaat van de moeder, ingekomen op 7 september 2017;
- het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 12 september 2017;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vader, ingekomen op 4 oktober 2017;
- het proces-verbaal van 9 oktober 2017;
- de brieven van de advocaat van de moeder, ingekomen op 9 november 2017, op 2 januari 2018, op 10 april 2018 en op 1 mei 2018 met bijlage.
1.2
Er heeft geen nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [minderjarige] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] .
De vader is de biologische vader van de minderjarige. De vader heeft de minderjarige niet erkend. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over de minderjarige. De moeder is op [datum] een geregistreerd partnerschap aangegaan met [huidige partner] (verder: [huidige partner] ). [huidige partner] heeft de minderjarige erkend op [datum] . De minderjarige verblijft bij de moeder en [huidige partner] .

3.Verzoek

3.1
De vader heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
primair: een omgangsregeling vast te stellen waarbij de minderjarige bij hem verblijft een middag per maand op een zaterdag of zondag van 14.00 uur tot 16.00 uur, met een uitbreiding naar 13.00 uur tot 16.00 uur na een periode van een half jaar, nader uit te breiden naar 13.00 uur tot 17.00 uur na één jaar tot één dag per maand van 10.00 uur tot 17.00 uur na twee jaar, althans een door de rechtbank vast te stellen omgangsregeling;
-
subsidiair: te bepalen dat de moeder hem tenminste éénmaal per maand informeert omtrent het wel en wee van de minderjarige en hem daarbij voorziet van een recente foto van de minderjarige.
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de vader het volgende aangevoerd. Er is sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en de minderjarige en subsidiair doet de vader een beroep op bescherming van zijn “private life”.
Als de rechtbank geen omgangsregeling vaststelt, meent de vader dat hij door de moeder op de hoogte gehouden dient te worden van de ontwikkelingen van de minderjarige door middel van een briefje, voorzien van een recente foto.

4.Verweer

4.1
De moeder heeft verweer gevoerd en heeft verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het primaire verzoek, althans dat verzoek af te wijzen. Voorts heeft de moeder aangegeven dat het subsidiaire verzoek van de vader kan worden toegewezen.

5.Beoordeling

5.1
In voormeld proces-verbaal van 9 oktober 2017 is vermeld:
- dat de zaak pro forma wordt aangehouden tot 15 januari 2018, in afwachting van berichten van de (advocaat van de) moeder dat de statusvoorlichting aan de minderjarige heeft plaatsgevonden. Indien de statusvoorlichting zal hebben plaatsgevonden zal de rechtbank een beschikking geven;
- in de situatie dat de vader ontvankelijk zal worden geacht, zal de rechtbank, nu partijen daar ter zitting mee hebben ingestemd, de stukken in handen stellen van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) voor onderzoek naar de vraag of, en zo ja op welke wijze, een omgangsregeling in het belang van de minderjarige kan worden geacht.
5.2
Uit de door de moeder als bijlage bij voormelde, op 1 mei 2018 ingekomen, brief overgelegde brief van de wijkteammedewerker blijkt op welke wijze de moeder en haar huidige partner aan de minderjarige statusvoorlichting hebben gegeven.
5.3
Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de rechtbank als volgt.
ontvankelijkheid
5.4
Tussen partijen is allereerst in geschil of er tussen de vader en de minderjarige sprake is van “family life” dan wel of er aan de zijde van de vader sprake is van “private life”.
De vader heeft in dat kader het volgende aangevoerd. De moeder en de vader hebben voor de zwangerschap een affectieve relatie gehad. Partijen hadden voor de zwangerschap al enige tijd uitgebreid contact met elkaar en ze probeerden elkaar zoveel als mogelijk te zien, ook al was dat maar kort. Hoewel de zwangerschap niet was gepland, waren de moeder en de vader er uiteindelijk blij mee. Hij heeft de moeder daarin zoveel mogelijk gesteund, ondanks het leeftijdsverschil en de andere levensstijl die zij wellicht hadden. Partijen hebben nooit samengewoond, maar de vader is de hele zwangerschap bij de moeder geweest en hij heeft ook veel in de woning van de moeder geklust. Hij is 2 à 3x meegegaan naar de verloskundige en 1x naar zwangerschapsyoga. Hij heeft geprobeerd zoveel als mogelijk steun aan de moeder te geven, omdat hij dat belangrijk vond. Zelf is hij opgegroeid zonder dat hij zijn biologische vader kende. De vader is aanwezig geweest bij de bevalling, hij heeft de navelstreng doorgeknipt en hij heeft de minderjarige vastgehouden. Na de geboorte heeft de vader een aantal maanden contact met de minderjarige gehad, hem vastgehouden en verzorgd. De vader heeft de minderjarige niet erkend, omdat de moeder dat niet toestond. Na een detentie van enkele maanden kort na de geboorte van de minderjarige heeft de vader zich weer bij de moeder gemeld, maar de moeder haar houding was volledig veranderd; zij stond niet meer open voor contact met de vader. Er zijn daarna, ondanks herhaalde verzoeken van de vader, nooit meer afspraken gemaakt over omgang en de vader heeft de minderjarige sindsdien niet meer gezien, omdat de moeder dit niet toestond. De moeder wilde simpelweg niet dat er nog enig contact zou zijn tussen de vader en de minderjarige, omdat de vader zijn leven niet op orde had. Hij heeft thans een geregeld leven, heeft een vaste relatie en een goed inkomen. De vader acht het onbegrijpelijk dat de moeder bang voor hem zou zijn. Hij heeft haar juist met rust gelaten omdat hij merkte dat de moeder gestrest raakte als er contact was. Het is aldus niet aan de vader te wijten dat er tussen hem en de minderjarige geen nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
Uit het voorgaande blijkt van bijkomende omstandigheden die maken dat het contact met en de toegang tot de minderjarige een belangrijk deel van de identiteit van de vader betreft en dat er dus sprake is van private life. Het is een gegeven dat een kind een belangrijk deel van het leven van de ouder vormt, niet alleen omdat dit de natuur is, maar ook omdat de vader zich altijd bewust is geweest van zijn rol en hij deze procedure niet voor niets voert. Concluderend stelt de vader dat hij zijn best heeft gedaan om zijn rol als vader en partner te vervullen, maar dat de moeder zich op enig moment van hem heeft afgekeerd en de minderjarige bij hem heeft weggehouden.
Hoewel de vader blij is dat de moeder hem wel informatie over de minderjarige wil verschaffen, is dit voor de vader onvoldoende. Hij wil graag contact met de minderjarige, mede omdat het in het belang is van de ontwikkeling van de identiteit van de minderjarige om te weten wie zijn vader is. Hij is zich ervan bewust dat die contacten maar beperkt kunnen zijn gelet op het gezinsleven van de moeder en dat respecteert hij.
5.5
De moeder heeft het volgende gesteld.
Pas nadat zij er achter kwam dat ze zwanger was, heeft zij de mogelijkheid van een relatie met de vader onderzocht, zodat de minderjarige zou kunnen opgroeien in een gezin met een vader en een moeder. Omdat er sprake was van een groot leeftijdsverschil tussen de moeder en de vader en omdat de vader een andere levensstijl had dan de moeder, is er nooit een relatie ontstaan.
De verhoudingen tussen de moeder en de vader zijn ernstig verstoord. De moeder is zeer angstig voor de vader, omdat hij haar diverse malen heeft bedreigd en zich zeer agressief jegens haar heeft gedragen. Hoewel zij onder behandeling heeft gestaan van een psycholoog heeft de moeder de problematische relatie met de vader nog niet verwerkt. De minderjarige komt niet voort uit een gezamenlijke wens van de ouders om met elkaar een kind te krijgen, een gezin te vormen en samen een kind op te voeden. De vader is nauwelijks betrokken geweest bij de zwangerschap en heeft ook nadien geen enkele rol gespeeld in het leven van de minderjarige. De vader vond zijn eigen activiteiten belangrijker dan zijn verantwoordelijkheid jegens de minderjarige. Er is geen sprake van family life en de minderjarige maakt ook geen deel uit van de identiteit van de vader. De vader heeft dit niet aangetoond, ook niet met de door hem overgelegde foto’s. De vader en zijn moeder hebben de minderjarige slechts een enkele keer gezien. Dat het hierbij is gebleven is niet door toedoen van de moeder maar van de vader, omdat hij geen enkele interesse toonde en uit beeld verdween.
Als de rechtbank de vader ontvankelijk acht, dient de vader het recht op omgang te worden ontzegd. De vader heeft keer op keer nagelaten zijn verantwoordelijkheden jegens de minderjarige te nemen. Dat is niet in het belang van de minderjarige, omdat dit onnodig voor teleurstelling bij de minderjarige zal zorgen. De wijze waarop de vader zijn leven leidt (drugsgebruik en onvoldoende waarborg voor de veiligheid van de minderjarige) is evenmin in het belang van de minderjarige. Ook staat de vader nog altijd bij zijn ouders ingeschreven, heeft hij geen eigen adres en is niet duidelijk op welke wijze de minderjarige bij de vader zal worden verzorgd.
Gelet op de slechte verstandhouding tussen partijen in combinatie met het drugsgebruik, diverse veroordelingen, betrokkenheid bij criminele activiteiten en agressieproblematiek van de vader zal omgang ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige, althans moet de vader kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat worden geacht tot omgang, althans zal de omgang anderszins in strijd zijn met de zwaarwegende belangen van de minderjarige.
5.6
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 377a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat, tenzij sprake is van één van de limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Uit het bepaalde in artikel 8 EVRM volgt dat een ieder recht heeft op eerbiediging van zijn privéleven en familie- en gezinsleven (“private and family life”), en dat inmenging daarin van enig openbaar gezag slechts is toegestaan voor zover dat bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving.
5.7
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende gebleken. Partijen hebben kort een relatie gehad en niet samengewoond. De relatie was vóór de bekendheid met de - ongeplande - zwangerschap reeds verbroken. Niet in geschil is dat de vader de biologische vader is van de minderjarige. De vader is meermalen mee geweest naar de verloskundige. De vader is bij de bevalling aanwezig geweest en heeft de navelstreng doorgeknipt. Vóór de geboorte van de minderjarige hebben partijen getracht met elkaar te overleggen over de ontstane situatie en gekeken of er een basis was om als gezin verder te gaan, maar dit bleek niet haalbaar. Begin september 2014 is de relatie van partijen verbroken. Afgezien van een enkel contactmoment tussen de vader en de minderjarige waarbij ook de moeder van de vader aanwezig was, zijn verdere omgangscontacten tussen de vader en de minderjarige niet van de grond gekomen, ondanks dat in december 2014 de vader nog contact heeft gehad met de moeder over de minderjarige. Partijen verschillen van mening over wie daarvoor de verantwoordelijkheid draagt.
5.8
Gezien de aard van de relatie tussen partijen, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat onbetwist is dat geen sprake was van een (voorgenomen) gezinsleven, de beperkte betrokkenheid van de vader zowel tijdens de zwangerschap van de moeder als na geboorte, alsmede de beperkte feitelijke contacten die er zijn geweest tussen de vader en de minderjarige, is de rechtbank van oordeel dat van “family life” in de zin van een werkelijke uitoefening van de vader van nauwe persoonlijke betrekkingen met de minderjarige, geen sprake is. Tevens is niet, dan wel onvoldoende, aannemelijk geworden dat bij de vader na de geboorte van de minderjarige en gedurende zijn eerste levensjaren, de bedoeling of wens bestond tot het vestigen van dergelijke betrekkingen, maar dat het niet tot stand komen daarvan zijn oorzaak vond in omstandigheden die buiten de vader gelegen waren. De stelling van de vader dat het voor hem na de geboorte onmogelijk was verder nog contact met de minderjarige te onderhouden, acht de rechtbank, gelet op de gemotiveerde betwisting van de moeder, in dit verband onvoldoende. Derhalve kan naar het oordeel van de rechtbank van “family life” in de zin van een gebleken intentie tot het vestigen daarvan, evenmin worden gesproken.
5.9
Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), te weten Anayo/Duitsland (EHRM 21 december 2010, 20578/07) en Schneider/Duitsland (EHRM 15 september 2011, 17080/07), volgt echter ook dat de vaststelling van de juridische betrekkingen tussen de biologische vader en het kind en daarmee de vraag of de biologische vader het recht heeft tot toegang tot het kind, een belangrijk deel kan betreffen van de identiteit van de vader en daarmee van zijn “private life”. Nauwe banden (“close relationships”) kunnen volgens het EHRM in gevallen waarin het bestaan van “family life” niet kan worden aangenomen, wel binnen de reikwijdte van het privéleven (“private life”) van de vader vallen en aldus eveneens onder de bescherming van artikel 8 EVRM. De beslissing om een biologische vader op voorhand te weigeren contact te hebben met zijn kind en hem derhalve niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, betekent in dat geval inmenging in zijn recht op “private life”. Ter beantwoording van de vraag of deze inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving, dient een inhoudelijke belangenafweging te worden gemaakt waarin alle betrokken belangen, waaronder het belang van het kind als voornaamste, dienen te worden meegewogen.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank kan een niet-ontvankelijkverklaring zonder inhoudelijke belangenafweging van het verzoek tot omgang in een dergelijk geval in strijd zijn met het in artikel 8 EVRM beschermde recht op privéleven. Aan de ontvankelijkheid van een biologische vader in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling dienen wel eisen te worden gesteld, immers voor het slagen van een beroep op de bescherming van privéleven ex artikel 8 EVRM is het enkele feit dat de vader de biologische vader is, niet voldoende. Er dient sprake te zijn van bijkomende feiten of omstandigheden die maken dat het contact met en de toegang tot het kind een belangrijk deel betreffen van de identiteit van de biologische vader en daarmee van zijn privéleven.
5.11
De rechtbank is van oordeel dat hiervan in het onderhavige geval sprake is. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Zoals hiervoor overwogen, is de vader bij de bevalling aanwezig geweest, heeft hij de navelstreng doorgeknipt en de minderjarige vastgehouden. Verder is er, in de eerste levensmaanden van de minderjarige, in ieder geval één maal een omgangscontact geweest tussen de vader en de minderjarige, waarbij eveneens de moeder van de vader aanwezig was. Voorts is komen vast te staan dat er in december 2014 een drietal contacten zijn geweest tussen de vader en de moeder over omgang tussen de vader en de minderjarige. De moeder stelt dat de vader drie maal niet is verschenen op een afspraak. De vader stelt dat hij drie maal heeft gebeld en dat hij van de moeder steeds geen toestemming kreeg om contact te hebben met de minderjarige. De vader heeft het onderhavige verzoekschrift ingediend op 19 april 2017. Gelet op de contacten die tussen de vader en de minderjarige in de eerste maanden van zijn leven hebben plaatsgevonden, het relatief geringe tijdsverloop tussen het laatste omgangscontact en het initiatief dat hij vervolgens heeft ondernomen om het contact, dat door de moeder is verbroken, te herstellen, alsmede de daaruit sprekende wens van de vader om contact te hebben met zijn zoon, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval van een nauwe persoonlijke betrekking gesproken kan worden; weliswaar niet tússen de vader en de minderjarige, maar wel van de vader óp de minderjarige, welke betrekking een belangrijk deel uitmaakt van de identiteit van de vader en daarmee van zijn privéleven. Een niet-ontvankelijkverklaring van de vader, zonder inhoudelijk onderzoek van zijn verzoek tot omgang met de minderjarige en zonder afweging van alle betrokken belangen, zou in dit geval in strijd komen met het in artikel 8 EVRM beschermde privéleven van de vader.
De stelling van de moeder dat door de houding van de vader in het verleden, waarin drugs en andere criminele activiteiten een grote rol speelden, de veiligheid van de minderjarige niet kan worden gewaarborgd als hij daarin betrokken wordt, zijn voor de vraag of het contact met, en de toegang tot, de minderjarige onderdeel vormt van het beschermde recht op privéleven van de vader, niet van belang. De vader is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek tot omgang.
5.12
Voor beantwoording van de vraag of een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige dient te worden vastgesteld en zo ja, welke, acht de rechtbank zich op grond van hetgeen uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken, onvoldoende voorgelicht. De rechtbank ziet aanleiding de stukken in handen te stellen van de Raad. De Raad wordt verzocht een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren omtrent de hieronder geformuleerde vragen. De zaak wordt aangehouden zoals hieronder is bepaald. De rechtbank verzoekt de Raad om bij het onderzoek te betrekken de wijze waarop de moeder en haar partner de statusvoorlichting aan de minderjarige hebben vorm gegeven.
informatie- en consultatieregeling
5.13
De rechtbank zal het (subsidiaire) verzoek van de vader aanhouden in afwachting van de uitkomst van voormeld Raadsonderzoek.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
verklaart de vader ontvankelijk in het (primaire) verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met de minderjarige [minderjarige] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] .
6.2
stelt de stukken in handen van de Raad voor onderzoek naar en advies over de volgende vragen:
1. Welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling tussen de minderjarige [minderjarige] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , en de vader;
2. Zijn er factoren die deze omgang belemmeren? Zo ja, welke zijn dat en in hoeverre doen deze zich voor bij de minderjarige, bij de vader en bij de moeder? Zijn deze factoren op te heffen en, zo ja, hoe en op welke termijn?
3. Hoe dient, in het geval er mogelijkheden zijn voor omgang, deze omgang qua vorm en frequentie, in het belang van de minderjarige vormgegeven te worden?
6.3
houdt de zaak
PRO FORMAaan tot
17 oktober 2018, in afwachting van rapport en advies van de Raad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2018.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.