Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procedure
6 maart 2018.
[datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 14 juni 2007.
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] .
3.Verzoek
€ 200,- per dag of dagdeel dat de vrouw nalaat hieraan haar medewerking te verlenen, met een maximum van € 15.000,-. Voor het geval de vrouw ook na het verbeuren van de maximale dwangsom niet meewerkt aan de uitbetaling van het volledige depot aan de man, verzoekt de man te bepalen dat de beschikking in de plaats zal treden van de vereiste toestemming van de vrouw om tot uitbetaling van het volledige depot aan de man over te gaan.
14 juni 2007 van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, omdat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met de onderhoudsbijdrage die de man ten behoeve van zijn andere twee zonen verschuldigd was. Zijn beschikbare draagkracht had gelijkelijk over de drie kinderen dienen te worden verdeeld, aldus de man, zodat de kinderbijdrage voor [minderjarige] op € 364,68 had dienen te worden bepaald. Om die reden dient de beschikking van 14 juni 2007 te worden gewijzigd, aldus de man.
14 juni 2007 voorts opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven, aldus de man. De man stelt in november 2016 werkloos te zijn geraakt en sindsdien een WW-uitkering te ontvangen. Vanaf 7 augustus 2017 is de WW-uitkering van de man verlaagd naar € 2.077,- bruto per maand in verband met de start van zijn onderneming en met ingang van 6 februari 2018 is de uitkering beëindigd. In ieder geval is er volgens de man sprake van een wijziging van omstandigheden op grond van het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015.
4.Verweer
5.Beoordeling
1 november 2016, met ingang van 7 augustus 2017 de kinderbijdrage te bepalen op € 114,- per maand en met ingang van 6 februari 2018 op € 25,- per maand. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzochte ingangsdata nu zij niet eerder rekening heeft kunnen houden met een wijziging van de kinderbijdrage dan met de datum van indiening van het verzoek van de man.
7 augustus 2017 tot en met 5 februari 2018, waarin de man zijn onderneming mocht gaan opzetten met behoud van zijn uitkering. Deze uitkering werd echter wel met 29% verlaagd van € 2.901,- bruto per maand naar € 2.078,- bruto per maand. Sinds 7 augustus 2017 exploiteert hij de eenmanszaak [eenmanszaak] , aldus de man. Alvorens de onderneming te kunnen starten, stelt de man investeringen te hebben gedaan voor een bedrag van
€ 12.978,-. Deze investeringen heeft de man betaald uit de door hem ontvangen transitievergoeding van € 41.610,- bruto, welke vergoeding – naar de rechtbank begrijpt uit de twee door de man overgelegde loonstroken waarop twee uitkeringen van ieder
€ 9.986,40 netto staan vermeld – netto € 19.973,- bedroeg. De vrouw heeft uit hoofde van haar vordering tot het betalen van achterstallige kinderbijdrage beslag laten leggen op de resterende gelden van de vergoeding, aldus de man. Deze gelden staan op dit moment in depot bij de deurwaarder totdat partijen overeenstemming hebben bereikt dan wel er een rechterlijke uitspraak ligt over de kinderbijdrage.
1 november 2016 tot 7 augustus 2017 wordt afgewezen, nu ervan dient te worden uitgegaan dat het inkomen van de man over deze periode niet is gewijzigd en hij zodoende voldoende draagkracht had om de vastgestelde kinderbijdrage te voldoen.
€ 19.370,- in mindering dient te worden gebracht. Eenmaal als gemiddelde kosten en eenmaal als gespecificeerde kosten. Bij gebreke van een nadere toelichting van de man ten aanzien van deze kosten, gaat de rechtbank ervan uit dat er inderdaad ten onrechte tweemaal rekening is gehouden met een totale kostenpost van € 19.370,-. Nu ten aanzien van de overige verweren van de vrouw de rechtbank niet anders oordeelt dan als onder 5.21 overwogen ten aanzien van de periode van 7 augustus 2017 tot 5 februari 2018, ziet de rechtbank aanleiding uit te gaan van een resultaat uit onderneming over 2018 van € 30.630,-, zijnde de geprognotiseerde omzet minus eenmaal het bedrag aan kosten van € 19.370,-.
€ 1.373,- per jaar aan kindgebonden budget en een alleenstaande ouderkop van € 3.068,-. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt haar NBI € 1.941,- per maand.
6 februari 2018 in een bijdrage van € 252,- per maand. De man stelt dat hij met ingang van november 2016 € 250,- per maand aan de vrouw heeft voldaan. Dat betekent dat de man, indien dat juist is, vanaf 7 augustus 2017 tot 6 februari 2018 weliswaar teveel kinderbijdrage aan de vrouw heeft voldaan, maar tot aan 7 augustus 2017 te weinig. Nu de man, uitgaande van voormelde stelling, te weinig kinderbijdrage aan de vrouw heeft voldaan, kan van een terugbetalingsverplichting geen sprake zijn, zodat zijn verzoeken daartoe om die reden zullen worden afgewezen.
6.Beslissing
[minderjarige], geboren op
[geboortedatum] in [plaats] dient te voldoen met ingang van 7 augustus 2017 € 131,- per maand en met ingang van 6 februari 2018 € 252,- per maand, voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
mr. A.M. van der Maten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2018.