ECLI:NL:RBNHO:2018:4790

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
15/860201-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van seksuele handelingen met een persoon in staat van verminderd bewustzijn

Op 5 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 4 september 2017 in Alkmaar, waar de verdachte, wetende dat het slachtoffer in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, seksuele handelingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 22 mei 2018 heeft de officier van justitie vrijspraak van verkrachting gevorderd, maar wel bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, wat resulteerde in een eis van 24 maanden gevangenisstraf.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft inconsistent verklaard over de gebeurtenissen, terwijl het slachtoffer, ondanks haar dronkenschap, aangaf dat zij niet in staat was om weerstand te bieden. De rechtbank concludeert dat het slachtoffer op de bewuste avond in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde, wat de verdachte wist. Dit leidde tot de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting.

De rechtbank heeft de ernst van de zaak benadrukt, vooral gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en moet een schadevergoeding van €4.000 aan het slachtoffer betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om aan de Staat te betalen indien hij niet in staat is om de schadevergoeding te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860201-17 (P)
Uitspraakdatum: 5 juni 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 mei 2018 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum]
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, Smeet 1 te Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. T. der Bedrosian, advocaat te Enschede, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 04 september 2017 in de gemeente Alkmaar, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers is verdachte met zijn penis binnengedrongen in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] , en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte die (zeer dronken) [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, kamer heeft gebracht/begeleid en/of de deur heeft dicht gedaan/afgesloten, en/of (vervolgens) die (zeer dronken) [slachtoffer] met kracht heeft vastgepakt en/of vastgehouden, en/of op het bed heeft gegooid en/of een deken over die [slachtoffer] heen heeft gegooid (zodat anderen haar niet konden zien en/of horen);
Subsidiair
hij op of omstreeks 04 september 2017 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het met zijn, verdachtes, penis binnendringen in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Standpunten van partijen
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van verkrachting en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. Zij heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest in deze zaak heeft doorgebracht.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte en aangeefster geslachtsgemeenschap hebben gehad, maar dat verdachte daarbij niet is gebleken dat aangeefster verkeerde in een staat van bewusteloosheid, dan wel verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht. Blijkens haar verklaring heeft zij immers tijdens de gemeenschap naar verdachte geroepen: “no” en heeft zij aan de haren van verdachte getrokken. Zij had alcohol gedronken, maar was in staat om te reageren.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1.
VrijspraakDe rechtbank acht, gelijk het standpunt van de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft verkracht zoals primair ten laste is gelegd. Voor bewezenverklaring van verkrachting is vereist dat komt vast te staan dat verdachte door gebruik van geweld of een andere feitelijkheid, dan wel het dreigen daarmee, aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van seksuele handelingen. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is geweest. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van verkrachting.
4.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt wel tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.
Bewijsmotivering:
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden beoordeeld of aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of van lichamelijk onmacht.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de stukken van het dossier kan de rechtbank niet afleiden dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen buiten bewustzijn is geweest of dat zij in een fysieke weerloze toestand heeft verkeerd. De vraag is dan ook of aangeefster verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel verminderd bewustzijn in artikel 243 Sr heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die verkeert tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander.
Op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de aangifte, waarin aangeefster onder meer verklaart whisky te hebben gedronken en dat het leek alsof ze droomde en niet kon bewegen of praten is de rechtbank van oordeel dat aangeefster die avond verkeerde in een toestand van verminderd bewustzijn als bedoeld in artikel 243 Sr. De aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van de beveiligster van het AZC [getuige 2] inhoudende dat, toen zij aangeefster aantrof, het leek alsof deze “van de planeet af ” en “slaperig en groggy” was, de verklaring van aangeefsters moeder, inhoudende dat aangeefster drie of vier glazen whisky had gedronken die avond en erg dronken was, en de verklaring van verdachte, inhoudende dat aangeefster zo dronken was dat hij water in haar gezicht gooide om haar bij te brengen,
De aangifte van aangeefster [slachtoffer] vindt ook op andere punten, zoals de vaginale en anale seks, het tussentijds ‘gestoord’ worden en het gebruik van de telefoon door verdachte, in belangrijke mate steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank wijst hierbij op de resultaten van het DNA-onderzoek naar het aangetroffen sperma bij aangeefster en op de verklaring van de kamergenoot van verdachte, [getuige 1] , inhoudende dat verdachte hem reeds voordat hij - getuige – naar de kamer was gegaan, een bericht had gezonden dat hij niet naar de kamer moest komen en dat verdachte hem vervolgens heeft weggestuurd bij de deur. Ook dit is geheel in lijn met hetgeen aangeefster meermaals, consistent en waar mogelijk gedetailleerd, heeft verklaard.
Verdachte heeft eerst ter terechtzitting verklaard dat hij en aangeefster seks hebben gehad, dat hij haar in ieder geval vaginaal heeft gepenetreerd, maar dat aangeefster dit zelf wilde en het initiatief heeft genomen. Verdachte valt niet op vrouwen, maar ze bleef maar aandringen, aldus verdachte. Verdachte weet niet meer of hij haar ook anaal heeft gepenetreerd. Verdachte heeft naar eigen zeggen eerder niet naar waarheid durven verklaren vanwege de asielprocedure.
Verdachte heeft in september 2017 bij de politie verklaard dat hij homoseksueel is, dat aangeefster zich aan hem had opgedrongen, maar dat zij geen seksuele handelingen hebben verricht. Op 10 oktober 2017 verklaarde verdachte tegenover de politie dat aangeefster met zijn penis is gaan spelen en met haar billen tegen hem aan heeft geduwd, maar dat hij niet weet of zijn penis bij haar naar binnen is gegaan omdat hij te veel bezig was met zijn telefoon.
De rechtbank stelt vast dat verdachte inconsistente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd die mede maken dat de rechtbank geen geloof hecht aan verdachtes ter terechtzitting afgelegde verklaring.
De rechtbank concludeert dat aangeefster op de bewuste avond in een dusdanige toestand van verminderd bewustzijn verkeerde, dat zij niet voldoende in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken omtrent, dan wel weerstand te bieden tegen de handelingen van verdachte die bestonden uit het seksueel binnendringen van de vagina en de anus van aangeefster. Verdachte heeft door zijn handelen minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Dat aangeefster op enig moment “no” heeft gezegd en verdachte aan zijn haar heeft getrokken maakt voornoemde overweging niet anders.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Subsidiair
hij op 4 september 2017 in de gemeente Alkmaar met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het met zijn, verdachtes, penis binnendringen in de vagina en de anus van die [slachtoffer] .
Hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de hoofdstraf

Bij de beslissing over de hoofdstraf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in het asielzoekerscentrum waar hij verbleef schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van een medebewoonster. Dit misbruik bestond uit het met zijn penis penetreren van haar vagina en anus, terwijl verdachte wist dat zijn medebewoonster zo dronken was dat zij daar geen weerstand tegen kon bieden. Aldus heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten langdurig de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden, hetgeen ook blijkt uit de door aangeefster ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Aangenomen moet worden dat de verdachte zich bij het verrichten van de gedragingen uitsluitend heeft laten leiden door zijn wens tot bevrediging van zijn seksuele verlangens. Verdachte heeft geprofiteerd van de gelegenheid die zich voordeed, zonder verantwoordelijkheid te nemen voor de mogelijke consequenties van zijn handelen. Dat het feit heeft plaatsgevonden in een opvangcentrum voor asielzoekers vindt de rechtbank temeer ernstig, omdat het een plek is waar mensen verblijven die vaak getraumatiseerd zijn door de gebeurtenissen die in hun verleden hebben plaatsgevonden, en waar mensen vaak al moeten leven met een geringe mate van privacy. De rechtbank merkt daarbij op dat het, hoewel een tijdelijke, desalniettemin een‘thuis-’plek is waar personen zich veilig moeten kunnen voelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
13 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in contact is geweest met politie en justitie;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 15 mei 2018 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerkster verbonden aan reclassering Nederland. Hierin is onder meer het volgende vermeld: verdachte is twee jaar geleden uit Irak gevlucht en verblijft sindsdien in een asielzoekerscentrum; zijn verblijfsvergunning is afgewezen en hij mag de beroepsprocedure in Nederland afwachten. Vanwege zijn verblijfsstatus, ontkennende houding en taalbarrière is er geen reclasseringstraject mogelijk. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen. Indien verdachte schuldig wordt bevonden, is het advies hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank zal, conform het advies van de reclassering, recht doen volgens het strafrecht voor volwassenen.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf noodzakelijk, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Daarbij heeft de rechtbank mede in ogenschouw genomen dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS voor verkrachting uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een vrijheidsbenemende straf conform de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft verbleven.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 4.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
8.3.
Standpunt van de verdediging:
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Volgens hem ontbreekt het causaal verband tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde feit, waarbij hij wijst op de omstandigheid dat de benadeelde partij heeft gesteld slachtoffer te zijn geweest van een zedenmisdrijf. Bovendien is de vordering van de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd, aldus de raadsman.
8.4.
Oordeel van de rechtbank:
Naar het oordeel van de rechtbank staat de gevorderde schade in zodanig verband met het subsidiair bewezenverklaarde feit, dat die schade hem redelijkerwijs als een gevolg van dat feit kan worden toegerekend.
Vergoeding van de schade komt de rechtbank ook overigens billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
4 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het seksueel binnendringen van het lichaam van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro), bestaande uit immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro),bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
4 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Steijnen, voorzitter,
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. D.D.M. Hazeu, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juni 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.