ECLI:NL:RBNHO:2018:4789

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
1520810315
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling met de vuist

Op 8 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 5 april 2015 in een café in Alkmaar, waar de verdachte de benadeelde partij zou hebben geslagen met een glas, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten van zware mishandeling. De verklaringen van getuigen waren tegenstrijdig en de camerabeelden gaven geen duidelijkheid over de rol van de verdachte in het incident. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling en poging tot zware mishandeling.

Echter, de rechtbank achtte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk mishandeling door met de vuist te slaan, wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de benadeelde partij meerdere keren met zijn vuist had geslagen, wat leidde tot pijn bij de benadeelde. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat hij handelde uit noodweer, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De rechtbank legde een geldboete op van € 600,- en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat het niet mogelijk was om de schade die voortvloeide uit de vuistslagen vast te stellen.

De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van noodweer in de beoordeling van geweldsdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.208103.15 (P)
Uitspraakdatum: 8 juni 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 mei 2018 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De politierechter heeft ter terechtzitting van 16 december 2015 de zaak naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Hobbelink en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S. Arts, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde].

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na toegestane wijziging van de tenlastelegging ex artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 april 2015 te Alkmaar, aan [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer (grote) snijwond(en) aan het gezicht en/of het hoofd en/of blijvende littekens heeft toegebracht door,
- genoemde [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, met een glas en/of delen van een glas in en/of tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of te steken en/of te snijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 april 2015 te Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die voornoemde [benadeelde]:
- meermalen, althans eenmaal, met een glas en/of delen van een glas in en/of tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 april 2015 te Alkmaar, [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde],
- eenmaal of meermalen (met kracht) met zijn vuist, althans zijn hand, tegen het hoofd te stompen/slaan en/of
- eenmaal of meermalen met een glas en/of delen van een glas in en/of tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of te steken en/of te snijden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewijs voor het slaan met een glas door verdachte ontbreekt, zodat verdachte reeds hierom van het primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Voor zover de rechtbank toch van oordeel zou zijn dat verdachte degene is die aangever met het glas heeft geslagen, geldt dat bij deze klap, bovenop het hoofd, geen aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft bestaan. Ook om deze reden dient vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde te volgen.
Wel kan volgens de raadsman worden vastgesteld dat verdachte met zijn vuist heeft geslagen in het gezicht van de aangever. Dit heeft echter plaatsgevonden nadat de aangever verdachte had vastgepakt en hem had geslagen in het gezicht. Verdachte handelde hierbij uit noodweer.
3.3.
VrijspraakDe rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaringen van de getuigen, welke bij de politie en de rechter-commissaris zijn gehoord, onderling aanzienlijke verschillen bevatten. Voorts heeft de rechtbank op de camerabeelden op internet van zeer kort na het incident, waarnaar het strafdossier een link bevat, kunnen vaststellen dat de situatie in het café onoverzichtelijk is geweest als gevolg van drukte en beweging van zowel de aanwezigen als het (stroboscoop) licht. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat verdachte degene is geweest die aangever met het glas heeft geslagen.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 mei 2018:
Hij sloeg mij meerdere keren en ik sloeg hem meerdere keren. Ik sloeg met mijn vuist. We sloegen elkaar over en weer.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] d.d. 5 april 2015 (dossierpagina’s 3 en 4):
In de nacht van 5 april 2015 bevond ik mij in een café in Alkmaar. Ik kreeg een woordenwisseling met een voor mij onbekende jongen. Ik kreeg klappen, vermoedelijk met zijn vuist.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 29 juli 2015 (dossierpagina 44):
Er ontstond een gevecht tussen [verdachte] en [benadeelde]. Ik zag dat [verdachte] meerdere klappen uitdeelde aan [benadeelde]. Ik heb [benadeelde] ook meerdere klappen zien geven tegen [verdachte].
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 5 april 2015 te Alkmaar, [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde]
meermalen met kracht met zijn vuist tegen het hoofd te stompen.
Hetgeen aan verdachte meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Namens verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde slaan met de vuist, nu sprake is van noodweer. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte heeft geslagen om zichzelf te verdedigen nadat hij door de aangever was vastgepakt en in zijn gezicht werd geslagen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geslagen uit zelfverdediging.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen verdediging van eigen lijf noodzakelijk was. Voor zover verdachte door aangever zou zijn vastgepakt en als eerste zou zijn geslagen, geldt dat niet is gebleken dat hij vervolgens geen redelijke mogelijkheid had om zich aan de situatie te onttrekken of om anders te reageren dan hij heeft gedaan. Het voorgaande staat aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg, zodat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte onder bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, indien de rechtbank wél tot een veroordeling voor het subsidiair tenlastegelegde zou komen, kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf van 140 uur al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. Bij veroordeling voor de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling ligt een geldboete in de rede, aldus de raadsman.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een café, zonder noemenswaardige aanleiding, de aangever in het gezicht geslagen met zijn vuist en deze daardoor pijn berokkend. Feiten als het onderhavige plegen niet alleen bij het slachtoffer, maar ook bij de personen die daarvan getuige zijn, zoals hier de andere bezoekers van het café, gevoelens van onveiligheid op te roepen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van enig misdrijf is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete moet worden opgelegd.
Ofschoon bij een feit als het onderhavige een geldboete van € 750,- passend zou zijn, zal de rechtbank, gelet op de ouderdom van de zaak, in dit geval volstaan met een geldboete van
€ 600,-.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] heeft, middels tussenkomst van mr. J.A. van der Lem, advocaat te Alkmaar, een vordering tot schadevergoeding van € 2.635,43 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank komt tot een veroordeling, de vordering ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de raadsman zich op het standpunt dat deze schade onvoldoende is onderbouwd. De raadsman bestrijdt bij gebrek aan wetenschap dat sprake is van blijvende littekens en wijst er voorts op dat de littekens die aanwezig zijn zich grotendeels bevinden onder de beharing op het hoofd. De raadsman verzoekt de rechtbank daarom de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 500,- tot € 750,-.
Op basis van de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij stelt de rechtbank vast dat deze vordering in feite neerkomt op een verzoek de schade te vergoeden die het gevolg is geweest van de klap met het glas, zoals primair en subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd. Hiervan zal verdachte echter worden vrijgesproken. Verdachte zal worden veroordeeld voor het geven van meerdere vuistslagen tegen het hoofd van aangever, zoals meer subsidiair aan hem is ten laste gelegd. Nu het voor de rechtbank niet mogelijk is om, binnen het bestek van dit strafproces, vast te stellen welk deel van de vordering ziet op schade die aangever als gevolg van deze klappen heeft geleden, zal zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 23, 24c, 300 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.5 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van
€ 600,- (zeshonderd euro)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.P. Boon, voorzitter,
mr. A. Warmerdam en mr. M.S. Lamboo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juni 2018.