ECLI:NL:RBNHO:2018:4628

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 608
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toetswijze voor de Beroepsopleiding Advocaten in verband met medische noodzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente van de Beroepsopleiding Advocaten, en de examencommissie voor de Beroepsopleiding Advocaten. Eiseres heeft een verzoek ingediend om aanpassing van de toetswijze vanwege een chronische schildklierafwijking, die leidt tot vermoeidheid en concentratiestoornissen. Het primaire besluit van de examencommissie om dit verzoek af te wijzen, werd door eiseres bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit een besluit is in de zin van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel bepaalt dat er geen beroep kan worden ingesteld tegen besluiten die betrekking hebben op de beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat.

De rechtbank heeft overwogen dat de examencommissie terecht heeft gesteld dat er medische noodzaak is voor aanpassingen, maar dat de door eiseres gevraagde aanpassingen niet verdergaand medisch noodzakelijk zijn. De rechtbank heeft de beperkte toetsingsomvang van de bestuursrechter in acht genomen en geconcludeerd dat de examencommissie zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de formele voorschriften is voldaan. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd die leiden tot gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/608

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.J.F. Snoek),
en

de examencommissie voor de Beroepsopleiding Advocaten, verweerder

(gemachtigden: mrs. M.W.P. de Boer en C.W. Bakkerus-Sachtleven).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om aanpassing van de toetswijze afgewezen.
Bij besluit van 9 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft (bij brieven van 5 en 13 april 2018) nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres volgt sinds september 2015 de beroepsopleiding advocatuur. Ten gevolge van een chronische schildklierafwijking is eiseres afhankelijk van medicatie. Vanwege een verandering in haar medicatie heeft eiseres klachten die zich onder meer uiten in vermoeidheid en een concentratiestoornis. Bij e-mail van 10 juli 2017 heeft eiseres verweerder verzocht om de toetswijze (voor de door haar af leggen toetsen) voor haar aan te passen vanwege haar klachten.
2. Verweerder heeft het verzoek van eiseres om aanpassing van de toetswijze afgewezen. Verweerder erkent dat sprake is van een medische noodzaak voor aanpassing van de toetsafname en heeft hier reeds aanpassingen voor getroffen. Uit de door eiseres overgelegde informatie blijkt echter niet dat verdergaande aanpassingen medisch noodzakelijk zijn, terwijl er – uit oogpunt van de aard en het doel van de toetsing en het organisatiebelang van verweerder – ook grenzen zijn aan die aanpassingsmogelijkheden, aldus verweerder.
3. Op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de omvang en aard van de toetsing van een dergelijk besluit door de bestuursrechter zodanig beperkt is dat door de bestuursrechter slechts kan worden beoordeeld of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de formele voorschriften die bij of krachtens de Awb, de Advocatenwet of enige andere wet in formele zin zijn gesteld, is voldaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2675).
5. De rechtbank ziet zich derhalve eerst voor de vraag gesteld of sprake is van een besluit in de zin van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6. Eiseres betoogt dat het bestreden besluit niet kan worden aangemerkt als een zodanig besluit, omdat deze ziet op de
toepassingvan het Examenreglement Beroepsopleiding Advocaten oktober 2015 (het Reglement) en niet op de
vaststellingvan regels voor de toetsing.
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bestreden besluit dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb. Het besluit gaat in feite om de vaststelling van de wijze waarop eiseres wordt getoetst en bevat dus de nadere regels daarvoor. Die vaststelling van de toetswijze is ten nauwste verbonden met de beoordeling van het kennen en kunnen van eiseres. Zo heeft verweerder bij het verzoek van eiseres immers ook te beoordelen of met een alternatieve toetsmethode dat kennen en kunnen wel voldoende kan worden gemeten.
8. Gelet op de beperkte omvang en aard van de toetsing van de bestuursrechter kan hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot een adequate toetswijze in verband met haar functiebeperking dan ook niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Eiseres heeft verder ook geen gronden aangevoerd die zien op schending van formele voorschriften die bij of krachtens de Awb, de Advocatenwet of enige andere wet in formele zin zijn gesteld.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.