ECLI:NL:RBNHO:2018:4599

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
C/15/259074 / HA ZA 17-374
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders in het kader van borgstelling en onrechtmatig handelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vorderde eiser [eiser] een bedrag van € 29.526,99 van gedaagde [gedaagde], die als bestuurder van de besloten vennootschap CSS Nederland B.V. fungeerde. De vordering was gebaseerd op een lening die eiser aan CSS had verstrekt, waarvan een deel door gedaagde als borg was gegarandeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van betalingsonwil van CSS, maar van betalingsonmacht, aangezien de lening van eiser achtergesteld was bij een lening van de Rabobank. Hierdoor was CSS niet in staat om de lening van eiser af te lossen. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet persoonlijk aansprakelijk was voor de terugbetaling van de lening, omdat eiser niet had aangetoond dat hij schade had geleden door het handelen van gedaagde. De rechtbank wees de primaire vordering van eiser af, maar kende wel een subsidiaire vordering toe tot een bedrag van € 14.763,50, dat gedaagde als borg moest betalen. De rechtbank veroordeelde gedaagde ook in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/259074 / HA ZA 17-374
Vonnis van 28 maart 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. B. Parmentier te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.A.M. Schram te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 juli 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 februari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben beiden via hun persoonlijke vennootschappen als aandeelhouder en bestuurder geparticipeerd in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CSS Nederland B.V. (verder: CSS).
2.2.
Met ingang van 1 juli 2011 gold tussen [gedaagde] en CSS een arbeidsovereenkomst op grond waarvan [gedaagde] met ingang van 1 juli 2011 in dienst trad als statutair directeur van CSS tegen een bruto maandsalaris van € 1.500,00 op basis van een 30% dienstverband.
2.3.
Met ingang van 1 december 2011 gold tussen [eiser] en CSS een arbeidsovereenkomst op grond waarvan [eiser] met ingang van 1 december 2011 in dienst trad als statutair directeur van CSS tegen een bruto maandsalaris van € 3.164,00 op basis van een fulltime dienstverband.
2.4.
De Rabobank heeft een lening aan CSS verstrekt van € 100.000,00. Van dit bedrag is € 20.000,00 door de Rabobank aangewend voor een kredietverzekering. € 80.000,00 is ter beschikking gesteld van CSS. Partijen hebben zich ieder voor € 25.000,00 als borg jegens de Rabobank verbonden voor de terugbetaling van de lening. Beide borgtochten zijn door de Rabobank uitgewonnen.
2.5.
In een leningovereenkomst tussen [eiser] als geldgever en CSS als geldnemer staat onder meer het volgende:
“Artikel 1
1. Geldnemer verklaart wegens per heden ter leen ontvangen gelden verschuldigd te zijn aan geldgever een som van 35.000 euro;
2. Geldnemer is vanaf 26 augustus 2011 over de hoofdsom of het onafgeloste deel daarvan een interest verschuldigd van 5,0% per jaar achteraf te voldoen eens per jaar en voor het eerst op 31 december 2011 over het alsdan verstreken tijdvak, de volgende op 31 december 2012 en zo vervolgens. De verschuldigde rente wordt achteraf berekend over het bedrag van de lening.”
2.6.
In een op papier van de Rabobank afgedrukt en door [gedaagde] en [eiser] ondertekend document staat onder meer het navolgende:
“Schuldbekentenis
Schuldenaar
Naam [gedaagde]
(…)
Hierna te noemen: dhr. [gedaagde].
Geld verstrekker / Verlener
Naam [eiser]
(…)
hierna te noemen: dhr. [eiser].
Dhr. [gedaagde] verbindt zich bij deze – hoofdelijk – jegens dhr. [eiser] als borg voor dhr. [eiser] tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen dhr. [eiser] blijkens haar administratie van dhr. [eiser] te vorderen heeft of mocht hebben – 50% van het voorgeleende bedrag EURO 35.000,00 zegge: vijfendertigduizend euro en nul cent – verleend aan het bedrijf van dhr. [gedaagde] – CSS Nederland BV – uit hoofde van
Geldlening. Geldlening
verstrekte en of te verstrekken geldleningen; uit welke hoofde dan ook, met dien verstande dat het bedrag waarvoor de lening (hoofdelijk) uit hoofde van deze lening kan worden aangesproken nimmer meer bedraagt dan EUR 17.500,00 zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro en nul cent.Dhr. [eiser] is bevoegd – en dhr. [gedaagde] stemt hiermee bij voorbaat in – om borgtochten, garanties en dergelijke af te geven aan andere rechtspersonen van dhr. [eiser] tot zekerheid voor (toekomstige) vorderingen van zo’n rechtspersoon van dhr. [eiser] uit welken hoofde dan ook,
Borgtocht in de uitoefening van het bedrijfDhr. [gedaagde] verklaart deze borgtocht te hebben gesteld handelend ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf - CSS NederlandBV – van beide.
Afstanddoening en achterstelling
a. Dhr. [gedaagde] doet hierbij – voor zover nodig – bij voorbaat afstand van alle rechten waarin hij door subrogatie zou kunnen treden.
b. Dhr. [gedaagde] stelt nu reeds voor alsdan eventuele vorderingen uit hoofde van regres achter op al hetgeen dhr. [eiser] van dhr. [gedaagde] te vorderen heeft of mocht hebben uit welken hoofde dan ook.”
2.7.
Bij brief van 27 april 2012 heeft [eiser] per direct zijn ontslag bij CSS ingediend.
2.8.
Bij arrest van 3 mei 2016 van het gerechtshof Amsterdam is CSS veroordeeld tot betaling aan [eiser] van € 29.526,99 te vermeerderen met vijf procent rente per jaar vanaf 1 januari 2012 en van € 1.788,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2015, alsmede van de proceskosten in eerste aanleg in reconventie ad € 579,-- en van de proceskosten in hoger beroep ad in totaal € 1.700,24.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair[gedaagde] veroordeelt tot terugbetaling aan [eiser] van een bedrag van € 29.526,99 vermeerderd met vijf procent rente per jaar vanaf 1 januari 2012;
Subsidiair[gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 17.500,00 alsmede tot betaling van het restant van het primair gevorderde, namelijk € 12.023,99;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten zoals vermeld in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2016;
III. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, waaronder de kosten van beslag en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van betalingsonwil bij CSS ter zake de terugbetaling van zijn lening van € 35.000,00, van welk bedrag hij blijkens het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2016 na verrekening nog € 29.526,99 te vorderen heeft, te vermeerderen met rente. [gedaagde] is volgens [eiser] daarom als enig bestuurder van CSS
(de rechtbank begrijpt: middellijk bestuurder)persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de lening en de kosten zoals begroot in het arrest.
4.2.
[gedaagde] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat er geen sprake is van betalingsonwil van CSS, maar van betalingsonmacht. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft [gedaagde] onder meer aangevoerd dat de lening van [eiser] was achtergesteld bij de lening van de Rabobank en dat daarom eerst de lening van de Rabobank zou moeten worden afgelost, voordat CSS gerechtigd zou zijn de lening van [eiser] af te lossen. Ook de lening van de Rabobank is niet door CSS afgelost, zodat volgens [gedaagde] evident is dat CSS geen middelen had om de lening van [eiser] af te lossen.
4.3.
In het licht van het verweer van [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling dat sprake is van betalingsonwil van CSS nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Dit geldt te meer nu [eiser] zelf ter zitting heeft verklaard dat de Rabobank ter aflossing van de lening van CSS niet alleen de beide borgen heeft uitgewonnen, maar ook een beroep heeft moeten doen op de kredietverzekering en tussen partijen niet in geschil is dat de lening van [eiser] was achtergesteld bij de lening van de Rabobank.
4.4.
[eiser] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat [gedaagde] op 17 april 2012 zonder enig recht of titel een bedrag van € 20.000,00 aan CSS heeft onttrokken. Weliswaar heeft [gedaagde] voor dit bedrag een factuur gestuurd, maar die factuur is vrijwel direct door [eiser] betwist. Van deze transactie valt [gedaagde] een ernstig persoonlijk verwijt te maken, omdat hij zichzelf willens en wetens onrechtmatig heeft verrijkt ten kosten van CSS en ten koste van [eiser], aldus [eiser].
4.5.
[gedaagde] heeft betoogd dat het bedrag van € 20.000,00 dat van de rekening van CSS naar zijn privérekening is overgemaakt verband houdt met zijn salaris en onkostenvergoeding. De betaling van dit bedrag is volgens [gedaagde] vooraf tussen partijen besproken tijdens een overleg op 16 april 2012, waar ook de boekhouder van CSS bij aanwezig zou zijn geweest.
[eiser] heeft weersproken dat aan de overboeking van het bedrag van € 20.000,00 naar [gedaagde] een afspraak tussen partijen ten grondslag lag.
4.6.
Hier kan in het midden blijven of partijen destijds zijn overeengekomen dat aan [gedaagde] een bedrag van € 20.000,00 zou worden overgemaakt. Immers, ook als [gedaagde] het bedrag zonder recht of titel aan de vennootschap zou hebben onttrokken en in die zin sprake zou zijn van onrechtmatig handelen, heeft [eiser] ten gevolge van dit handelen geen schade geleden. Hiervoor is immers al overwogen dat CSS pas tot aflossing van de lening van [eiser] zou hebben kunnen overgaan als zij de lening van de Rabobank volledig zou hebben afgelost. Vast staat dat CSS daar niet toe in staat is geweest, ook niet als het bedrag van € 20.000,00 daarvoor nog beschikbaar zou zijn geweest.
4.7.
Het betoog van [eiser] dat hij - als [gedaagde] het bedrag van € 20.000,00 niet uit de onderneming had getrokken - door de Rabobank niet, of voor een lager bedrag zou zijn aangesproken uit hoofde van zijn borgstelling jegens de bank, wordt verworpen. [eiser] heeft immers zelf verklaard dat de Rabobank na uitwinning van de beide borgen voor de volledige terugbetaling van de lening voor € 50.000,00 een beroep heeft moeten doen op de kredietverzekering. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, valt daarom niet in te zien dat de Rabobank zich niet nog steeds voor het maximale bedrag op [eiser] als borg zou verhalen, indien het bedrag van € 20.000,00 voor de aflossing van de lening zou zijn aangewend. Alsdan zou immers nog altijd € 80.000,00 op de lening moeten worden afgelost.
4.8.
Voor zover [eiser] aan zijn primaire vordering nog ten grondslag heeft willen leggen dat [gedaagde] als bestuurder van CSS de bedrijfsvoering volledig heeft veronachtzaamd en geen werkzaamheden heeft uitgevoerd en om die reden jegens [eiser] schadeplichtig zou zijn, wordt dat betoog als onvoldoende onderbouwd verworpen. Vast staat immers dat [eiser] zelf de arbeidsovereenkomst met CSS heeft opgezegd.
Voor zover een vertrouwensbreuk hier debet aan is geweest, kan mede gelet op wat in de procedure tussen CSS en [eiser] is komen vast te staan niet worden geoordeeld dat die vertrouwensbreuk alleen te wijten zou zijn aan het handelen van [gedaagde].
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de primaire vordering onder I en de vordering onder II zullen worden afgewezen. Het subsidiaire verweer van [gedaagde] dat hij inmiddels € 20.000,00 aan CSS heeft terugbetaald door in privé crediteuren van CSS te betalen, behoeft daarom geen bespreking.
4.10.
[eiser] heeft voor zijn vordering onder I subsidiair een beroep gedaan op de borgstelling die volgens hem door [gedaagde] jegens hem is afgegeven tot zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening van [eiser] aan CSS, tot een maximum van € 17.500,00. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [eiser] verwezen naar de hiervoor onder 2.6 aangehaalde akte (verder: de akte).
4.11.
[gedaagde] heeft in de eerste plaats bij gebrek aan wetenschap betwist dat [eiser] een bedrag van € 35.000,00 aan CSS ter beschikking heeft gesteld. Dit verweer wordt verworpen. Alleen al uit de door [eiser] overgelegde leningovereenkomst volgt dat CSS het bedrag van [eiser] heeft ontvangen (zie 2.5).
4.12.
[gedaagde] heeft voorts betwist dat uit de akte volgt dat hij zich jegens [eiser] als borg heeft verbonden voor de terugbetaling van (een deel van) de geldlening van [eiser] aan CSS.
4.13.
De rechtbank stelt vast dat de akte gelet op de tekst daarvan kwalificeert als borgtocht (artikel 7:850 Burgerlijk Wetboek (BW)). Uit de tekst volgt immers dat [gedaagde] zich jegens [eiser] verbindt als borg en in de akte verklaart [gedaagde] “deze borgtocht” te hebben gesteld handelend ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf (CSS). Het enkele feit dat de overeenkomst “schuldbekentenis” is genoemd leidt niet tot een ander oordeel en evenmin dat [gedaagde] “schuldenaar” wordt genoemd.
4.14.
Uit de letterlijke tekst van de akte volgt dat [gedaagde] zich als borg heeft verbonden voor de betaling van al hetgeen [eiser] van
[eiser]te vorderen heeft. Als de letterlijke tekst wordt gevolgd zou dit betekenen dat de borgtocht geen enkel doel zou dienen. Gelet op de vermelding van het geleende bedrag ad € 35.000,00 aan CSS, is hier sprake is van een kennelijke verschrijving. Volstrekt helder is dat de borgstelling ziet op de lening van [eiser] aan CSS en dus strekt tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen [eiser] van
CSSte vorderen heeft. Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat hij in de veelheid van documenten niet wist wat hij tekende dient dat ook indien juist in zijn relatie tot [eiser] voor zijn rekening te blijven.
4.15.
Vervolgens is de vraag aan de orde voor welk bedrag [gedaagde] kan worden aangesproken, nu een deel van de vordering van [eiser] op CSS door verrekening is voldaan. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij [gedaagde] kan aanspreken voor het maximale bedrag van de borgstelling ad € 17.500,00, omdat er na verrekening nog een bedrag van € 29.526,99 van de hoofdsom van de geldlening open staat.
heeft aangevoerd dat voor zover er sprake zou zijn van een borgtocht deze geldt voor 50% van het nog uitstaande bedrag van de lening, en dus voor een bedrag van € 14.763,50.
4.16.
Uit de letterlijke bewoordingen van de borgtocht volgt dat [gedaagde] tot een maximum van € 17.500,00 kan worden aangesproken voor al hetgeen [eiser] van CSS te vorderen heeft. In een geval als dit, waarin partijen van mening verschillen over de betekenis van een in een schriftelijke overeenkomst opgenomen beding en of dat beding overeenstemt met hetgeen beide partijen hebben beoogd af te spreken, zal de rechter echter aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid, en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, de betekenis van dat beding dienen vast te stellen.
4.17.
[eiser] heeft zelf ter zitting verklaard dat het de bedoeling was dat partijen samen in de onderneming zouden investeren en dat hij eerst € 35.000,- zou investeren en dat [gedaagde] de helft zou betalen zodra de onderneming goed begon te draaien. Hieruit leidt de rechtbank af dat het de bedoeling van partijen is geweest dat zij beiden voor een gelijk deel in de onderneming zouden investeren. Hieruit volgt dat de borgstelling zo moet worden uitgelegd dat [gedaagde] door [eiser] kan worden aangesproken voor 50% van het nog uitstaande bedrag van de lening aan CSS. Tussen partijen is niet in geschil dat dit een bedrag van € 14.763,50 betreft. De subsidiaire vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen.
4.18.
Uit het voorgaande volgt dat het verweer van [gedaagde] dat CSS noch hijzelf voor de terugbetaling van de lening, respectievelijk de borgstelling in gebreke is gesteld faalt. Alleen al uit de eigen stellingen van [gedaagde] volgt dat CSS de lening van [eiser] niet zal terugbetalen (vgl. artikel 6:80 BW). Dit brengt met zich dat de vordering op de borg opeisbaar is. Aangezien [gedaagde] hier niet door [eiser] wordt aangesproken voor de betaling van wettelijke rente is de vraag of [gedaagde] in gebreke is gesteld niet relevant.
4.19.
Gelet op wat hiervoor ten aanzien van de primaire vordering is overwogen, zal de subsidiaire vordering voor het overige bij gebrek aan een deugdelijke grondslag worden afgewezen.
4.20.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, die worden begroot aan de hand van het toe te wijzen bedrag. De kosten van het beslag zijn niet onderbouwd en zullen daarom worden afgewezen. De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als hierna bij de beslissing is vermeld.
De (overige) proceskosten worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
Dagvaarding € 101,05
Verschotten 883,00
Salaris advocaat
- 1.158,00
Totaal € 2.142,05

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 14.763,50 (zegge: veertienduizend zevenhonderd drieënzestig euro en vijftig eurocent);
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.142,05, alsmede in de nakosten ten bedrage van respectievelijk € 131,- zonder betekening en € 199,- met betekening, deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 735