ECLI:NL:RBNHO:2018:4521

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
C/15/262050 / FA RK 17-4311
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en beëindiging partneralimentatie in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de beëindiging van partneralimentatie en de vaststelling van kinderalimentatie. De man had op 16 mei 2017 een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin was afgesproken dat zijn verplichting tot het betalen van partneralimentatie per 1 december 2017 zou eindigen. De vrouw verzocht de rechtbank om deze overeenkomst te vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was van misbruik. De rechtbank stelde vast dat de man zijn verplichtingen op basis van de overeenkomst had nagekomen en dat de alimentatieverplichtingen per 1 december 2017 waren geëindigd. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 201 per maand per kind, met ingang van de datum van de beschikking. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om hogere alimentatie en andere voorwaarden afgewezen, en bepaald dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/262050 / FA RK 17-4311
beschikking van 30 mei 2018 betreffende bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, uitkering in de kosten van levensonderhoud en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.A. Johannsen, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.J.P. Liefting, kantoorhoudende te Mijdrecht.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 24 juli 2017;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 20 september 2017;
- het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek, ingekomen op 19 oktober 2017;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen op 3 augustus 2017, op 10 augustus 2017, op 12 januari 2018, op 26 maart 2018, op 27 maart 2018 en op 30 maart 2018;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 27 juli 2017, op 21 maart 2018, tevens houdende akte aanvulling verzoeken en op 4 april 2018.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 april 2018 in aanwezigheid van de man bijgestaan door mr. M.A. Johannsen en de vrouw bijgestaan door mr. C.J.P. Liefting. Voorts is verschenen mevrouw [medewerker Raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming te Haarlem (verder: de Raad). Hiervan is een (verkort) proces-verbaal opgemaakt.
1.3
De minderjarigen [minderjarige] en [minderjarige] hebben voorafgaand aan de zitting hun mening kenbaar gemaakt in een gesprek met de kinderrechter.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [datum] in [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank, locatie Alkmaar, van 25 februari 2015.
2.2
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] .
De man en de vrouw zijn na de echtscheiding gezamenlijk belast gebleven met het gezag over [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] .
2.3
In voormelde beschikking is naast het uitspreken van de echtscheiding bepaald, voor zover hier van belang, dat:
- [minderjarigen] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben;
- [minderjarigen] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder: zorgregeling):
a. in de even weken in de weekenden van vrijdag uit school tot maandag naar school en in de week dat er geen weekendomgang is vanaf dinsdag uit school tot 19.00 uur bij de man zijn;
b. in de oneven jaren tijdens de voorjaarsvakantie bij de man zijn en tijdens de herfstvakantie bij de vrouw, en in de even jaren tijdens de voorjaarsvakantie bij de vrouw en tijdens de herfstvakantie bij de man;
c. in de zomervakantie twee weken bij de man, twee weken bij de vrouw, een week bij de man en een week bij de vrouw verblijven, en zowel in de meivakantie als in de kerstvakantie in de even jaren de 1e week bij de vrouw zijn en de 2e week bij de man, en in de oneven jaren andersom;
d. het ene jaar met Pasen bij de man zijn en met Pinksteren bij de vrouw zijn, en het andere jaar andersom, in onderling overleg af te stemmen met de reguliere weekendregeling;
- de man € 356,-- per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarigen] (hierna ook: kinderbijdrage) met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
- de man € 1.927,-- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering in de kosten van levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
2.4
De man en de vrouw hebben op 16 mei 2017 een vaststellingsovereenkomst ondertekend. Deze luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
VASTSTELLINGOVEREENKOMST
Overwegen het volgende:
(…)
“ - dat de uitgangspunten voor de vaststelling van partneralimentatie en kinderalimentatie zijn gewijzigd, zodat [de man] vanaf eind 2015/begin 2016 minder alimentatie verschuldigd had geweest.
- dat [de man] de indexering over de alimentatie over 2016 en 2017 niet heeft voldaan.
- dat er op donderdag 20 april 2017 een bespreking heeft plaatsgehad.
- dat partijen tijdens de bespreking overeenstemming hebben bereikt en de afspraken wensen neer te leggen in deze vaststellingsovereenkomst.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Partijen komen overeen dat [de man] de maandelijkse betaling van de partneralimentatie van € 1.927 per maand zal blijven voldoen tot 1 december 2017, waarna de verplichting tot het voldoen van een partneralimentatie eindigt.
2. Partijen komen overeen dat [de man] de kinderalimentatie van € 356 per kind per maand zal blijven voldoen. [de man] blijft de alimentatie voldoen, totdat er tussen partijen een ander bedrag wordt overeengekomen (uiterlijk 1 september 2017), dan wel totdat de rechtbank anders heeft beslist.
3. Partijen komen overeen dat [de man] geen indexering hoeft te voldoen over de alimentatie (periode 2016 en 2017).
4. Partijen komen overeen dat [de man] geen aanspraak maakt op terugbetaling van de reeds genoten alimentatie.
5. Indien één of meer bepalingen van deze vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig blijkt/blijken, dan blijft de vaststellingsovereenkomst voor het overige van kracht, en zal er overleg worden gevoerd teneinde een vervangende bepaling schriftelijk overeen te komen, die wel rechtsgeldig is en zo veel mogelijk aansluit bij de strekking van de te vervangen bepaling.
6. Partijen verklaren de inhoud van deze vaststellingsovereenkomst voldoende te hebben begrepen.
7. deze vaststellingsovereenkomst wordt bij uitsluiting beheerst door het Nederlands recht. Alle geschillen die mochten ontstaan naar aanleiding van deze vaststellingsovereenkomst zullen in eerste aanleg bij uitsluiting aanhangig worden gemaakt bij de rechtbank te Alkmaar. ”

3.Verzoek

3.1
De man heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en (naar de rechtbank begrijpt) met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 25 februari 2015, te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage wordt verminderd tot € 150,-- per maand per kind met ingang van 1 september 2017, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag en ingangsdatum.
Voorts is verzocht de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de man aangevoerd dat de hierboven genoemde beschikking door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan wettelijke maatstaven.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in de verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen.
4.2
De vrouw heeft - na aanvulling van het verzoek - van haar kant verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en (naar de rechtbank begrijpt) met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 25 februari 2015, te bepalen dat:
- de man aan haar een kinderbijdrage van € 374,67 per maand per kind dient te betalen met ingang van 1 december 2017;
- de man aan haar een partnerbijdrage van € 1.993,04 per maand dient te (blijven) betalen met ingang van 1 december 2017 en ingaande 1 januari 2018 € 2.736,17 per maand;
- de zorgkorting van de man wordt beperkt tot 15% en dat bij afwezigheid van de man, de vrouw zal zorgdragen voor de opvang van [minderjarigen] ;
- voor zover mogelijk, er de komende vijf jaren door de man geen nieuwe rechtszaken kunnen worden gestart;
- de vrouw elk jaar de eerste twee weken van de zomervakantie [minderjarigen] heeft;
- de man wordt veroordeeld in de proces- en advocaatkosten van de vrouw.
4.3
De vrouw stelt hiertoe dat voormelde vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden door de man. De vrouw heeft daarom de buitengerechtelijke ontbinding van deze overeenkomst ingeroepen jegens de man, omdat zowel de man als zijn advocaat wisten dat de vrouw in april/mei 2017 nog niet wist wat haar definitieve financiële positie zou zijn van de door haar overgenomen eenmanszaak [eenmanszaak] .

5.Verweer tegen zelfstandig verzoek

5.1
De man heeft, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzocht:
- de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot wijziging van de partnerbijdrage;
- voor zover de vrouw wel ontvankelijk wordt geacht in gemeld verzoek, de partnerbijdrage op nihil te stellen;
- de overige verzoeken van de vrouw af te wijzen;
- te bepalen dat de man recht heeft op een zorgkorting van 25%;
- te bepalen dat het inkomen van de vrouw in 2017 zal worden vastgesteld op € 198.000,--, behoudens door haar te leveren tegenbewijs;
- te bepalen dat [minderjarigen] bij de man zijn in de oneven weken van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur;
- te bepalen dat de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten.

6.Beoordeling

Zorgregeling
6.1
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de zorgregeling. De rechtbank zal beslissen conform de bereikte overeenstemming, nu niet is gebleken dat het belang van [minderjarigen] zich daartegen verzet.
6.2
In dit kader merkt de rechtbank nog het volgende op. Uit het gesprek met [minderjarige] en [minderjarige] heeft de kinderrechter kunnen opmaken dat de kinderen er last van hebben hoe hun ouders met elkaar omgaan na de scheiding. Ter zitting hebben partijen dit erkend en zich bereid verklaard mee te werken aan verbetering van hun onderlinge communicatie om op een adequate manier invulling te kunnen geven aan het gezamenlijk gezag over [minderjarigen] . De rechtbank stelt vast dat er bij partijen overeenstemming bestaat ten aanzien van deelname aan het traject Kinderen uit de Knel dan wel het traject Ouderschap Blijft, althans een vergelijkbaar traject door het Centrum Jeugd en Gezin/wijkteam aangeboden. Partijen zullen zich beiden wenden tot het wijkteam van de gemeente [plaats] . De rechtbank acht dit in het belang van [minderjarigen] .
Kinderbijdrage en partnerbijdrage
6.3
Zijdens de vrouw is aangevoerd dat de man eenzijdig de vaststellingsovereenkomst heeft verbroken door in juli 2017 al een verzoekschrift tot wijziging van de kinderbijdrage in te dienen. Nog los van het feit dat onduidelijk is welke consequentie de vrouw hieraan wil verbinden, kan de rechtbank uit de hiervoor weergegeven bepalingen van de vaststellingovereenkomst (zie hiervoor 2.4 onder 2.) niet opmaken dat de man gehouden was tot 1 september 2017 te wachten met indiening van het verzoekschrift.
Kinderbijdrage
6.4
De rechtbank heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens op hele euro’s afgerond.
Behoefte
6.5
In voormelde beschikking van 25 februari 2015 heeft de rechtbank de behoefte van [minderjarigen] vastgesteld op € 1.463,-- per maand. Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat de vrouw op basis van haar inkomen over 2014 in 2015 recht kan doen gelden op een kindgebonden budget (kgb) van € 352,-- per maand.
6.6
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij in 2015 geen kgb heeft ontvangen. Met inachtneming hiervan gaat de rechtbank uit van een behoefte van [minderjarigen] in 2014 van € 1.815,-- per maand, dit is € 605,-- per maand per kind. Geïndexeerd per 1 januari 2017 is de behoefte te stellen op € 1.893,-- per maand, dit is € 631,-- per maand per kind.
6.7
De rechtbank houdt geen rekening met de door de vrouw gestelde extra kosten van € 80,-- per maand per kind aan oppas- en onderwijskosten. De vrouw heeft deze kosten niet, althans onvoldoende, onderbouwd, nog daargelaten dat de vrouw daaraan geen enkele consequentie heeft verbonden ten aanzien van de door haar verzochte kinderbijdrage in het petitum.
Zorgkorting
6.8
De vast te stellen zorgregeling betekent conform het rapport van de expertgroep alimentatienormen een zorgkorting van 25% van de behoefte, zijnde € 473,-- per maand, dit is € 158,-- per maand per kind.
Ingangsdatum
6.9
Gelet op de inhoud van de hierboven onder 2.4 weergegeven vaststellingsovereenkomst zal de rechtbank de datum van deze beschikking als ingangsdatum vaststellen. Met verwijzing naar 2. van de vaststellingsovereenkomst kan de man immers gehouden worden de overeengekomen kinderbijdrage te blijven betalen tot de datum van deze beschikking. De man heeft ter zitting overigens ook aangegeven geen aanspraak te zullen maken op terugbetaling door de vrouw.
Draagkracht
6.1
Voor de beoordeling van de draagkracht heeft de rechtbank de gegevens gehanteerd zoals opgenomen in de bijlage 2018 (eerste helft) bij het rapport van de expertgroep alimentatienormen.
6.11
Nu de rechtbank als ingangsdatum de datum van deze beschikking zal hanteren, gaat de rechtbank uit van een inkomen van de man van € 135.000,-- per jaar. De man heeft immers ter zitting verklaard dat zijn inkomen per 7 mei 2018 is gestegen van € 120.000,-- per jaar naar € 135.000,-- per jaar. Daarop dient in mindering te strekken de fiscale bijtelling van de auto van € 12.540,-- per jaar. Het inkomen van de man is daarmee te stellen op € 122.460,-- per jaar. Rekening houdende met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting is het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man te stellen op € 5.612,-- per maand. De draagkracht van de man kan volgens de formule worden vastgesteld op 70% x (5.612 – (0,3 x 5.612 + 920) =) € 2.106,-- per maand.
6.12
Bij de beoordeling van de draagkracht van de vrouw overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw heeft uitgebreid betoogd dat van een lager bedrijfsresultaat zou moeten worden uitgegaan dan het in de jaarstukken opgenomen bedrijfsresultaat. In hetgeen de vrouw heeft aangevoerd ziet de rechtbank echter geen aanleiding af te wijken van de richtlijnen van de expertgroep alimentatienormen. De rechtbank gaat derhalve uit van het gemiddelde bedrijfsresultaat over de jaren 2015 tot en met 2017. Het resultaat over deze jaren bedroeg respectievelijk € 45.085,--, € 96.837,-- en € 74.296,-- = totaal € 216.218,--. Gedeeld door 3 bedraagt de gemiddelde winst € 72.073,--. Rekening houdende met de zelfstandigenaftrek, de MKB winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de combinatiekorting en kgb is het NBI van de vrouw te stellen op € 4.678,-- per maand. De draagkracht van de vrouw kan volgens de formule worden vastgesteld op 70% x 4.678 – (0,3 x 4.678 + 920) =) € 1.648,-- per maand.
Draagkrachtvergelijking
6.13
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt (€ 2.176,-- + € 1.648,-- =) € 3.824,-- per maand. Nu de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van [minderjarigen] van € 1.893,-- per maand, dient een draagkrachtvergelijking te worden gemaakt ter bepaling wie van de ouders welk deel van de behoefte dient te dragen. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte. Volgens deze formule is de draagkracht van de man te stellen op 2176/3824 x 1893 = € 1.077,-- per maand, dit is € 359,-- per maand per kind. De draagkracht van de vrouw is volgens de formule te stellen op 1648/3824 x 1893 = € 816,-- per maand.
6.14
Op de draagkracht van de man van € 1.077,-- per maand wordt in mindering gebracht de zorgkorting van € 473,-- per maand. Daarmee is de draagkracht van de man te stellen op € 604,-- per maand, dit is € 201,-- per maand per kind. De rechtbank zal deze bijdrage vaststellen, nu deze in overeenstemming wordt geacht met de wettelijke maatstaven.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van het NBI van de man en van de vrouw. Een exemplaar van die berekeningen is aan deze beschikking gehecht.
Partnerbijdrage
6.15
Partijen twisten over de vraag of de vrouw aanspraak kan blijven maken op een door de man te betalen partnerbijdrage. De man stelt dat zijn verplichting daartoe op 1 december 2017 is geëindigd door het tekenen van de vaststellingovereenkomst, waarin onder 1. staat opgenomen dat zijn verplichting tot het voldoen van partneralimentatie eindigt op 1 december 2017. De vrouw heeft - naar de rechtbank begrijpt - primair aangevoerd dat sprake is van misbruik van omstandigheden, omdat zij de overeenkomst onder druk zou hebben getekend, waardoor de overeenkomst niet in stand kan blijven en subsidiair dat zij te allen tijde via artikel 1:401 BW opnieuw om een partnerbijdrage kan verzoeken.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.16
In de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 25 februari 2015 heeft de rechtbank een partnerbijdrage vastgesteld van € 1.927,-- per maand. Enige tijd daarna is duidelijk geworden dat de inkomenspositie van de vrouw - volgens de man aanzienlijk, namelijk van € 12.000,-- per jaar ten tijde van de echtscheiding naar minstens € 75.000,-- per jaar - was gewijzigd doordat zij de kledingwinkel had overgenomen waar zij al lange tijd werkte.
Naar aanleiding hiervan heeft op 20 april 2017 een bespreking plaatsgevonden. Hoewel partijen van mening verschillen wie daartoe het initiatief heeft genomen - de man zegt hijzelf en de vrouw zegt haar vader –, verklaren beide partijen dat het een constructieve bespreking betrof. Van belang is verder op te merken dat bij deze bespreking de man en zijn advocaat aanwezig waren en de vrouw zich om haar moverende redenen heeft laten vertegenwoordigen door haar vader, [vader] , en haar huidige partner, [huidige partner] , beiden financieel onderlegd (registeraccountants).
De man heeft in zijn verweerschrift op zelfstandige verzoeken van 19 oktober 2017 aangevoerd dat de vrouw in samenspraak met haar advocaat de huidige vaststellingsovereenkomst heeft voorgesteld, waarbij de vrouw, bij monde van haar advocaat heeft aangegeven dat de door haar gepresenteerde en door partijen aangegane overeenkomst de lading volledig dekt. Dit standpunt heeft de advocaat van de man ter zitting herhaald. Een en ander is niet weersproken door (de advocaat van) de vrouw.
Tot slot is van belang op te merken dat in een eerder concept, dat als bijlage 5 bij de akte overlegging bijlagen, tevens akte aanvulling verzoeken van 21 maart 2018 is overgelegd, het volgende was opgenomen:
“Indien, en voor zover, de inkomenspositie van [de vrouw] materieel verslechtert, zal zij wederom aanspraak kunnen maken op partneralimentatie. De hoogte daarvan dient op dat moment tussen partijen overeengekomen te worden.”Deze bepaling is niet in de uiteindelijke vaststellingsovereenkomst gekomen.
6.17
In haar verweerschrift van 20 september 2017 heeft de vrouw de buitengerechtelijke vernietiging van de vaststellingsovereenkomst ingeroepen stellende dat de vaststellingovereenkomst door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
Gezien het verweer van de man, stelt de rechtbank vast dat de man hier niet in heeft berust. Er is dus geen sprake van een buitengerechtelijke vernietiging. De rechtbank begrijpt het verzoek van de vrouw dat de man de vastgestelde bijdrage moet (blijven) betalen echter als een beroep op vernietiging van de vaststellingovereenkomst in deze procedure.
6.18
Niet ter discussie staat dat partijen een vaststellingovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW hebben gesloten. Bij een vaststellingsovereenkomst nemen partijen – teneinde onzekerheid of geschil te voorkomen of te beëindigen - door hun overeenkomst samen een bindende beslissing over die onzekerheid of dat geschil. De overeenkomst beëindigt het geschil en maakt dus een einde aan de onzekerheid, juist ook voor de toekomst. En dat is wat hier naar het oordeel van de rechtbank aan de hand was: uit de stukken lijkt naar voren te komen dat met name de vrouw een gerechtelijke procedure wenste te voorkomen.
6.19
Het feit dat de vrouw zich tijdens het gesprek in april 2017 en in de correspondentie erna heeft laten vertegenwoordigen door haar vader en haar partner, beiden financieel onderlegd, maakt naar het oordeel van de rechtbank reeds dat een beroep op misbruik van omstandigheden niet kan slagen. Dat geldt te meer nu het tijdens deze bespreking juist ging om financiële situatie rond de door de vrouw overgenomen kledingwinkel. En daar komt nog bij dat de ondertekening van de overeenkomst pas een kleine maand na de bespreking op 20 april 2017 heeft plaatsgevonden.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat niet is weersproken dat de advocaat van de vrouw op de achtergrond betrokken bleef en alle emailcorrespondentie cc. ontving.
Van misbruik van omstandigheden is dus niet gebleken en het primaire standpunt van de vrouw wordt daarom verworpen.
6.2
De advocaat van de vrouw heeft subsidiair aangevoerd dat de vrouw een beroep kan doen op artikel 1:401 BW. Hij heeft daartoe ter zitting betoogd dat hij dit van collega’s heeft begrepen. De collega’s hebben dan wellicht gedoeld op jurisprudentie ten aanzien van vaststellingsovereenkomsten in echtscheidingsconvenanten, maar daar gaat het hier niet om. Het gaat hier immers om een afzonderlijke, na de echtscheiding gesloten vaststellingsovereenkomst waarin – kort gezegd - de vrouw afstand doet van haar recht op alimentatie, waar tegenover staat dat de man in rechte geen terugbetaling zal vorderen van teveel betaald alimentatie. In dat geval kan zij naar het oordeel van de rechtbank geen recht meer doen gelden op artikel 1:401 BW.
6.21
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de verplichting van de man tot het betalen van partneralimentatie per 1 december 2017 is geëindigd.
Overige verzoeken
6.22
Het verzoek van de vrouw te bepalen dat door de man de komende vijf jaren geen nieuwe rechtszaken kunnen worden gestart, wordt bij gebrek aan een wettelijke grondslag afgewezen.
6.23
Nog los van het feit dat het de rechtbank volstrekt onduidelijk is op welke wettelijke grondslag het verzoek van de man is gebaseerd om te bepalen dat het inkomen van de vrouw in 2017 zal worden vastgesteld op € 198.000,--, verwijst de rechtbank voor wat betreft de draagkracht van de vrouw naar hetgeen hierboven onder 6.12 en 6.13 is overwogen.
proceskosten
6.24
De rechtbank ziet in de onderhavige procedure geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
6.25
De rechtbank wijst er - ten overvloede - op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1
stelt, met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 25 februari 2015, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
De minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
verblijven bij de:
- man in de oneven weken van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur (na het avondeten);
- man in de week dat er geen weekendomgang is van dinsdag uit school tot 19.00 uur;
- vrouw elk jaar de eerste twee weken van de zomervakantie;
7.2
bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 25 februari 2015, dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
telkens dient te voldoen € 201,-- per maand per kind met ingang van heden en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
7.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4
wijst af het meer of anders verzochte;
7.5
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, rechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2018.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.