ECLI:NL:RBNHO:2018:4410

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
6770897 \ AO VERZ 18-35
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst directeur Bibliotheek Hoorn wegens verstoorde arbeidsverhouding en toekenning billijke vergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de Stichting Gemeenschappelijke Openbare Bibliotheek Hoorn en haar directeur, [verweerster]. De verzoekende partij, Bibliotheek Hoorn, heeft op 28 maart 2018 verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7:671b lid 1 BW, onder andere vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. De directeur, [verweerster], heeft hiertegen verweer gevoerd en een tegenverzoek ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding, waarbij het vertrouwen tussen de directeur en het personeel was verdwenen. De rechtbank oordeelde dat Bibliotheek Hoorn niet voldoende gelegenheid had geboden aan [verweerster] om haar functioneren te verbeteren, wat een belangrijke voorwaarde is voor ontbinding op basis van disfunctioneren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van Bibliotheek Hoorn, met name door onrechtmatige uitlatingen in de pers over het vertrek van [verweerster]. De rechtbank heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 augustus 2018 en heeft een transitievergoeding van € 5.768,83 en een billijke vergoeding van € 70.000,00 toegekend aan [verweerster].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 6770897 \ AO VERZ 18-35 (H.K.)
Uitspraakdatum: 23 mei 2018
Beschikking in de zaak van:
de stichting
STICHTING GEMEENSCHAPPELIJKE OPENBARE BIBLIOTHEEK HOORN
gevestigd te Hoorn
verzoekende partij
verder te noemen: Bibliotheek Hoorn
gemachtigde: mr. R.J. van Velzen, advocaat te Alkmaar
tegen
[verweerster]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerster]
gemachtigden mr. R.M. Conijn en mr. N. Poggenklaas, beiden advocaat te Alkmaar.

1.Het procesverloop

1.1.
Bibliotheek Hoorn heeft op 28 maart 2018 een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 25 april 2018 heeft een zitting plaatsgevonden, waarbij Bibliotheek Hoorn is verschenen bij [naam 1] (voorzitter van het bestuur), [naam 2] (bestuurslid) en [naam 3] (bestuurslid), en [verweerster] in persoon; partijen werden bijgestaan door hun gemachtigden.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting heeft Bibliotheek Hoorn op 20 en 23 april 2018 producties 22 tot en met 34 overgelegd en [verweerster] op 24 april 2018 producties 24 tot en met 33.
2. De feiten
2.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedag] 1962, is per 1 november 2015 in dienst getreden bij Bibliotheek Hoorn, in de functie van directeur (niet statutair bestuurder), tegen een salaris van € 6.236,57 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten, bij een 36-urige werkweek. De standplaats is Hoorn.
2.2.
Bibliotheek Hoorn heeft een budget van circa 2,1 miljoen euro per jaar en wordt grotendeels gefinancierd vanuit de gemeente Hoorn.
2.3.
Bibliotheek Hoorn wordt op afstand bestuurd door een onbezoldigd bestuur. Een titulair directeur in loondienst – in casu [verweerster] – verzorgt de dagelijkse leiding en rapporteert aan het bestuur.
2.4.
Aan de bibliotheek zijn circa 29 medewerkers (17 fte) verbonden.
2.5.
Op 18 januari 2017 heeft een evaluatiegesprek plaatsgevonden tussen het bestuur en [verweerster] , waarin het bestuur heeft aangegeven dat het tevreden is over het functioneren van [verweerster] .
2.6.
Het bestuur van Bibliotheek Hoorn heeft vanaf medio oktober 2017 klachten van medewerkers ontvangen. Er heerste onrust. Op 21 november 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het bestuur, [verweerster] en de arboarts over het hoge ziekteverzuim onder het personeel. Er is onder andere gesproken over het inschakelen van een extern persoon als interim-manager.
2.7.
Op 20 december 2017 heeft het bestuur van Bibliotheek Hoorn een gesprek gehad met [verweerster] over de problematiek met het personeel. Besproken is, volgens het gespreksverslag, dat signalen uit de organisatie in eerste instantie niet eenduidig te duiden waren en dat het bestuur in gesprek moet gaan met [verweerster] . Het verzoek is om van het bestuur geen tegenstander te maken, maar een “medestander”. Samenwerken is de beste oplossing. In het verslag zijn verder een aantal constateringen van het bestuur vermeld en de oplossing van het bestuur, te weten directe inschakeling van de heer [naam 4] als interim-manager naast [verweerster] . [naam 4] maakte op dat moment deel uit van het bestuur. Hij moet alles doen om de problematiek op te lossen. [verweerster] heeft aangegeven dat ze het liefst een externe partij wenst die een analyse van de organisatie maakt in plaats van de heer [naam 4] , aldus het gespreksverslag.
2.8.
[verweerster] is van 22 december 2017 tot 8 januari 2018 wegens vakantie afwezig geweest.
2.9.
Op 26 januari 2018 om 08:38 uur heeft de voorzitter van het bestuur, de heer [naam 1] (hierna ook: [naam 1] ) [verweerster] een bericht gestuurd met een uitnodiging voor een gesprek op die dag om 16:00 uur. [verweerster] heeft zich omstreeks 09:10 uur ziek gemeld.
2.10.
Bij brief van 26 januari 2018 is [verweerster] door het bestuur van Bibliotheek Hoorn op non-actief gesteld. De brief vermeldt onder meer het volgende:
“Geachte mevrouw [verweerster] ,
Ter bevestiging van datgene wat wij u vandaag liever persoonlijk hadden willen mededelen,
berichten wij u hierbij het volgende. Het bestuur van de Stichting Gemeenschappelijke Openbare Bibliotheek Hoorn ontheft u per direct van al uw taken en verantwoordelijkheden.
(…) Dit omdat de continuïteit van de bibliotheek Hoorn bij voortduren van de ontstane situatie niet gewaarborgd is.
Er is geen vertrouwen meer vanuit het bestuur en een [naam 4] deel van de medewerkers over uw handelwijze met name gericht op het laten functioneren van de interne organisatie.
Voor ons is komen vast te staan dat u niet in staat bent om te reflecteren op uw eigen rol. Uw eigen aandeel in de ontstane situatie blijft daardoor voor u buiten beschouwing, hetgeen de noodzakelijke verbetering van uw leiderschap in de weg staat. Met name op basis van deze vaststelling komen wij tot de conclusie dat er geen progressie met betrekking tot de aansturing van de in dienst zijnde professionals te verwachten is. Dit zo zijnde achten wij het niet verantwoord de bestaande situatie te laten voortbestaan.
Omdat herplaatsing in een andere passende functie binnen onze organisatie ook geen reële
optie is, heeft het bestuur moeten besluiten uw dienstverband te beëindigen. (…) Het bestuur herkent en erkent uw betrokkenheid bij de bibliotheek en uw sterke wil om deze naar de toekomst te leiden. Wij zien ook in dat u de ontstane situatie net zozeer betreurt en dat van onwil of kwade wil geen enkele sprake is. Juist hierom zouden wij met u graag tot een redelijke en passende oplossing komen (…)”
2.11.
Op 2 februari 2018 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verweerster] situationeel arbeidsongeschikt is.
2.12.
Omdat [verweerster] het niet eens is met de conclusie van de bedrijfsarts heeft zij een deskundigenoordeel aan het UWV gevraagd. Op 27 februari 2018 oordeelt de arts van het UWV dat [verweerster] op 26 januari 2018 niet in staat was haar eigen werk te doen.
2.13.
Op 21 februari 2018 heeft een artikel in het Noordhollands Dagblad gestaan met als kop:
Directeur bibliotheek Hoorn weg
. In dit artikel is onder meer het volgende vermeld:
“ [verweerster] is weggestuurd als directeur bij de bibliotheek Hoorn. Midwouder [naam 4] (63) is haar opvolger. [verweerster] is met onmiddellijke ingang vertrokken. Verschil van inzicht in het te voeren beleid en haar persoonlijke benadering van personeel zouden ten grondslag liggen aan haar vertrek. Personeelsleden zijn naar verluidt letterlijk ziek geworden van haar optreden en om haar weggegaan. (…) Bestuursvoorzitter [naam 1] bevestigt de berichten over de redenen van het vertrek van [verweerster] . ,,Heel vervelend, natuurlijk, en bijna niet voor te stellen.” ,,Maar het contact tussen directeur en medewerkers ging steeds moeizamer.”, vervolgt hij. ,,Er ontstond veel emotie en besluiteloosheid.” [naam 1] stelt dat in de loop van de tijd de samenwerking spaak liep. ,,We hebben geprobeerd te onderzoeken wat er aan de hand was en wat we eraan zouden kunnen doen. Maar het is zo dat mensen vaak invullen dat het aan de ander ligt.” [naam 4] is per 1 februari officieel directeur, nadat hij al een maand als interim had opgetreden. (…) [naam 4] heeft, volgens [naam 1] , met [verweerster] soortgelijke ervaringen als het personeel in de weken dat ze hebben samengewerkt om naar oplossingen te zoeken. ,,Maar het werd duidelijk dat het niet werkte”, zegt de bestuursvoorzitter. (…)”
2.14.
Op www.bibliotheekblad.nl is op 21 februari 2018 een artikel verschenen met de kop “ [verweerster] weg als directeur Bibliotheek Hoorn”. In dit artikel wordt bovenvermeld krantenartikel aangehaald. Het artikel vermeldt onder meer het volgende:

Tegenover hetNoordhollands Dagblad
stelt bestuursvoorzitter [naam 1] dat het contact tussen [verweerster] en het personeel in de loop der tijd steeds moeizamer verliep. ‘Er ontstond veel emotie en besluiteloosheid’, aldus [naam 1] . (…)
Naar aanleiding van het vertrek van [verweerster] zijn door Hoorn Lokaal (met 1 zetel vertegenwoordigd in de gemeenteraad) verschillende vragen voorgelegd aan het college. (…)”

3.Het verzoek

3.1.
Bibliotheek Hoorn verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d en/of g en/of h BW, onder toekenning van een transitievergoeding aan [verweerster] volgens de wet. Daarbij heeft Bibliotheek Hoorn nader gesteld dat zij niet de bedoeling heeft om ontbinding te vragen op grond van een cumulatie van deze gronden.
3.2.
Aan dit verzoek legt Bibliotheek Hoorn – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag.
Eind 2015 publiceerde Bibliotheek Hoorn een vacature voor een nieuwe directeur. Naar aanleiding van de profiel- en functie-eisen is [verweerster] voor deze functie aangenomen. De bedoeling was dat de nieuwe directeur met aandacht voor de medewerkers en in goede samenwerking met hen richting en sturing zou geven aan de bibliotheek. De werkelijkheid bleek een andere. Vanaf medio oktober 2017 ontving Bibliotheek Hoorn van diverse medewerkers klachten dat sprake was van een harde, confronterende en conflictueuze benadering van [verweerster] , waarbij zij bovendien naliet de medewerkers door een heldere daadkrachtige strategie te ondersteunen bij hun taken. Dit leidde tot een [naam 4] gevoel van onveiligheid bij de medewerkers, waarbij volgens hen sprake was van intimiderend, manipulatief en gekmakend gedrag bij [verweerster] . Ook leidde dit tot een hoog ziekteverzuim onder het personeel, verstoringen in de onderlinge verhoudingen en zelfs het vertrek van een spilmedewerkster, met het risico dat meer medewerkers zouden vertrekken.
Het bestuur heeft door middel van coachende gesprekken getracht het tij te keren, maar helaas zonder resultaat. Het bestuur moest ingrijpen om de bedrijfsleiding niet in gevaar te brengen. In een gesprek tussen het bestuur en [verweerster] op 20 december 2017 heeft het bestuur moeten vaststellen dat [verweerster] het zwaar had, moe was, het gezag bij het personeel was kwijt geraak en niet meer met hen kon samenwerken, ondersteuning ten spijt. Omdat de continuïteit van de organisatie werd bedreigd, werd besloten [naam 4] als interim-manager naast [verweerster] aan te stellen. Op 22 december 2017 weigerde [verweerster] haar medewerking te verlenen aan de benodigde overdracht aan [naam 4] . De interim-manager heeft zijn werkzaamheden eind december 2017 aangevangen. Hij heeft een maand later aan het bestuur gerapporteerd dat de relatie met het personeel onherstelbaar is beschadigd. Het bestuur kon op basis van deze informatie niet anders dan [verweerster] uit haar functie ontheffen. Het bestuur onderkent dat de problemen niet waren te wijten aan de inzet en bevlogenheid van [verweerster] en evenmin aan onwil of opzet. Daarom wilde het bestuur minnelijk afscheid van haar nemen, waar [verweerster] niet aan heeft willen meewerken.
Bibliotheek Hoorn betwist dat aan [verweerster] naast de transitievergoeding een billijke vergoeding behoort te worden toegekend, nu Bibliotheek Hoorn in deze zorgvuldig heeft gehandeld. Voor rectificatie van het artikel in het Noord-Hollands Dagblad is geen grond.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en voert hiertoe – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende aan.
[verweerster] is het niet eens met de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Er is geen sprake van een voldragen ontslaggrond.
Bij aantreden van [verweerster] waren er veel misstanden binnen Bibliotheek Hoorn. Er was een hoog ziekteverzuim, een aantal medewerkers functioneerde niet goed, er was een ICT-probleem en er was zorg omtrent financiën en huisvesting. [verweerster] heeft een strategische visie opgesteld en de nodige veranderingen doorgevoerd in overeenstemming met dan wel op instructie van het bestuur. Uit het verslag van het evaluatiegesprek van 18 januari 2017 blijkt dat Bibliotheek Hoorn zeer tevreden was over haar functioneren en dat er wederzijds vertrouwen werd uitgesproken. [verweerster] was het ermee eens, dat het bestuur in december 2017 een interim-manager wilde benoemen, maar zij kon zich niet vinden in de persoon van [naam 4] , omdat hij niet objectief genoeg was. Overigens komt ook [naam 4] tot de conclusie dat de situatie niet alleen aan [verweerster] is te wijten. [verweerster] ontkent niet dat er strubbelingen waren op de werkvloer, maar het gaat te ver om te zeggen dat er sprake was van een arbeidsconflict.
In een e-mail van 13 december 2017, maar ook eerder, heeft [verweerster] aangegeven dat zij last had van burn-out klachten. In september 2017 had [verweerster] zich al bij haar huisarts gemeld met spanningsklachten en in december 2017 heeft zij deze klachten ook herhaaldelijk met het bestuur gedeeld. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst houdt verband met haar ziekte. De arts van het UWV heeft geoordeeld dat [verweerster] arbeidsongeschikt is wegens ziekte. Bibliotheek Hoorn heeft niets gedaan aan re-integratie en er is geen plan van aanpak opgesteld. [verweerster] doet voorts een beroep op het opzegverbod tijdens ziekte. De burn-out klachten van [verweerster] zijn in hoge mate aan Bibliotheek Hoorn toe te rekenen. Van haar had mogen worden verwacht dat zij had ingegrepen, toen [verweerster] haar gezondheidsklachten kenbaar maakte.
Bibliotheek Hoorn heeft voorts de herplaatsingsmogelijkheden niet onderzocht.
[verweerster] is zeer ontstemd over het krantenartikel van 21 februari 2018. Hiermee zijn fatsoensnormen overschreden, is de stress bij [verweerster] toegenomen en zijn haar carrièrekansen verkeken. De actie van het bestuur getuigt van slecht werkgeverschap, temeer nu was afgesproken dat gecommuniceerd zou worden dat [verweerster] arbeidsongeschikt was. [verweerster] verzoekt daarom rectificatie.
[verweerster] is niet aangesproken op disfunctioneren of een verschil van inzicht. Er is geen verbetertraject geweest. Bibliotheek Hoorn heeft bewust aangestuurd op een verstoring van de verhouding onder meer door voormelde krantenpublicatie, die zij niet wenst te rectificeren. Mocht al sprake zijn van strubbelingen met het personeel, dan is [verweerster] bereid de relatie met haar collega’s te herstellen. Bibliotheek Hoorn heeft niet duidelijk gemaakt waaruit het verschil van inzicht over het te voeren beleid zou bestaan.
Primair verzoekt [verweerster] afwijzing van het verzoek. Subsidiair, indien de ontbinding wordt toegewezen, verzoekt zij rekening te houden met een opzegtermijn van twee maanden en een transitievergoeding van € 5.768,83 bruto. Daarnaast verzoekt [verweerster] haar een billijke vergoeding toe te kennen van € 450.000,-- bruto, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Bibliotheek Hoorn.
Bij wege van tegenverzoek verzoekt [verweerster] voorts rectificatie van het krantenartikel in het
Noordhollands Dagblad van 21 februari 2018, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- per dag met een maximum van € 75.000,--. Bibliotheek Hoorn heeft zich in de media zeer negatief over [verweerster] uitgelaten en haar naam door het slijk gehaald. De eer en goede naam van [verweerster] zijn aangetast. Bibliotheek Hoorn heeft onrechtmatig jegens [verweerster] gehandeld.

5.De beoordeling

het verzoek en het tegenverzoek
ontslagverbod
5.1.
[verweerster] voert aan dat zij ziek is en het verzoek om die reden niet kan worden toegewezen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat uit de verklaring van de UWV arts blijkt dat [verweerster] ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 6 BW echter niet in de weg aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat het verzoek op zichzelf geen verband houdt met de ziekte van [verweerster] . Hieromtrent wordt overwogen dat [verweerster] geen medische verklaring heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat haar ziekte bepalend is geweest voor haar gedrag en functioneren. In dit verband wordt nog overwogen dat door Bibliotheek Hoorn aannemelijk is gemaakt dat het bestuur al had besloten [verweerster] op non-actief te stellen en ontbinding van de arbeidsovereenkomst na te streven, voordat [verweerster] zich op 26 januari 2018 ziek meldde. Het verweer van [verweerster] wordt op dit onderdeel derhalve verworpen.
disfunctioneren (d-grond)
5.2.
Bibliotheek Hoorn stelt dat [verweerster] als werknemer ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid. Volgens haar is [verweerster] tekort geschoten in de wijze van aansturing van de interne organisatie, waardoor onrust is ontstaan, personeel zich onveilig voelt en medewerkers zijn weggegaan, en is bij herhaling gebleken dat [verweerster] niet bereid of in staat is om te reflecteren op haar eigen aandeel in de totstandkoming van deze situatie.
Naar het oordeel van de kantonrechter had het op de weg van de Bibliotheek Hoorn gelegen om die kritiekpunten niet alleen voldoende duidelijk kenbaar te maken aan [verweerster] , maar haar vervolgens ook - anders dan zij meent - een behoorlijke gelegenheid te bieden om tot verbetering te komen, zoals artikel 7:669 lid 3 sub d BW als voorwaarde stelt. In het midden latend of de kritiekpunten terecht zijn, is de kantonrechter van oordeel dat Bibliotheek Hoorn met dat laatste in gebreke is gebleven. Dit wordt als volgt toegelicht.
Op 20 december 2017 is [verweerster] voor het eerst inhoudelijk aangesproken op haar in de ogen van Bibliotheek Hoorn problematische functioneren en op 26 januari 2018 is zij reeds op non-actief gesteld, waarbij ook ontbinding van de arbeidsovereenkomst in het vooruitzicht is gesteld. In deze korte periode is [verweerster] twee weken wegens vakantie afwezig geweest. In feite heeft zij dus slechts drie weken de kans gekregen om zich op de gestelde kritiekpunten te verbeteren. Dat is - gelet op de aard en omvang van de kritiekpunten - een onredelijk korte periode, ook voor de functie van directeur (de door Bibliotheek Hoorn genoemde
noblesse oblige). Hierbij weegt mee dat niet aannemelijk is geworden dat de interim-manager op grote weerstand van [verweerster] is gestuit en dat zij haar medewerking aan de overdracht heeft geweigerd, zoals Bibliotheek Hoorn heeft aangevoerd. Het eerste (overdrachts)gesprek met de interim-manager is weliswaar op verzoek van [verweerster] verschoven van 22 december 2017 naar de dag na haar vakantie (8 januari 2018), maar het gesprek dat toen heeft plaatsgevonden was een open gesprek over de situatie, de opdracht van de interim-manager en de verdeling van taken voor dat moment. Dat blijkt uit het memo van [naam 4] d.d. 25 januari 2018. De omstandigheid dat [verweerster] het op 12 januari 2018 aan haar verstrekte verslag van het evaluatiegesprek van 20 december 2017 niet heeft willen ondertekenen en vervolgens niet met haar bevindingen en/of een reactie is gekomen, zoals Bibliotheek Hoorn voorts heeft aangevoerd, rechtvaardigt niet de conclusie dat haar geen redelijke gelegenheid meer behoefde te worden geboden om zich te verbeteren. Met haar handelwijze heeft Bibliotheek Hoorn [verweerster] niet in voldoende mate in de gelegenheid gesteld haar functioneren te verbeteren. Het ontbindingsverzoek op de d-grond is reeds daarom niet toewijsbaar.
andere omstandigheden (h-grond)
5.3.
Ook heeft Bibliotheek Hoorn zich beroepen op andere omstandigheden die zodanig zijn dat van haar als werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In dit verband spreekt Bibliotheek Hoorn van een onoverbrugbaar verschil van inzicht binnen de leiding van de bibliotheek en – naar aanleiding daarvan – van de onmogelijkheid deze situatie, in samenwerking tussen bestuur en [verweerster] , ten goede te keren, ondanks de geboden ondersteuning. Daarbij betrekt Bibliotheek Hoorn dat [verweerster] nalaat op haar eigen aandeel te reflecteren en tegelijk bij herhaling zelf aangeeft de controle over de situatie verloren te zijn. De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt.
5.4.
De h-grond dient blijkens de parlementaire geschiedenis niet als reparatiegrond, in die zin dat deze niet dient te worden gebruikt voor het repareren van het op de (bovengenoemde) overige gronden onvoldoende onderbouwde ontslag. Onder deze h-grond kunnen niet verschillende andere gronden worden ondergebracht, die op zich onvoldoende ‘redelijke grond’ opleveren, maar dat samengeteld wel kunnen (Handelingen I 2013/14, 33818, 32, p. 10). Bibliotheek heeft ten aanzien van de h-grond verwezen naar de feiten en omstandigheden die zij ten grondslag heeft gelegd aan de d-grond. Het door Bibliotheek Hoorn genoemde verschil van inzicht over het bij te voeren beleid, ziet ook op die feiten en omstandigheden. Bibliotheek Hoorn heeft immers gesteld dat [verweerster] heeft nagelaten de analyse en beslissing van het bestuur om een interim-manager aan te stellen te omarmen en uit te voeren en dat in dat opzicht sprake is van een verschil van inzicht over het te voeren beleid. Dit ziet, zoals hiervoor besproken, op het functioneren van [verweerster] en daarmee op de d-grond. Er moet sprake zijn van een voldragen grond om het verzoek tot ontbinding toe te wijzen. Hiervoor is geoordeeld dat geen sprake is van een voldragen d-grond. Dit kan – gelet op de ratio van de wet – niet gerepareerd worden door op grond van dezelfde omstandigheden te spreken van een andere grond. De vergelijking met de uitspraak in de zaak Toneelgroep De Appel (NL:RBAMS:2015:8600) gaat in deze niet op. Het ontbindingsverzoek op de h-grond is derhalve niet toewijsbaar.
verstoorde arbeidsverhouding (g-grond)
5.5.
Ten slotte heeft Bibliotheek Hoorn aangevoerd dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen, zodanig dat van Bibliotheek Hoorn in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (g-grond). Bibliotheek Hoorn voert hiertoe aan dat [verweerster] niet meer binnen de organisatie van de bibliotheek kan functioneren, nu zij het vertrouwen van de meerderheid van de medewerkers is verloren. Dit klemt temeer daar met name de medewerkers op spilfuncties zeer veel moeite met haar hebben, aldus Bibliotheek Hoorn. [verweerster] voert aan dat de verstoring van de arbeidsverhouding niet zodanig is dat van Bibliotheek Hoorn niet kan worden gevergd de overeenkomst langer te laten voortduren. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.6.
Niet in geschil is dat voor een goede vervulling van de door [verweerster] beklede functie van directeur wederzijds vertrouwen tussen haar en het bestuur, maar ook tussen haar en de spilfunctionarissen, noodzakelijk is. Uit de door Bibliotheek Hoorn overgelegde verklaringen blijkt duidelijk dat er aan de zijde van het bestuur en de spilfunctionarissen geen (behoorlijk) draagvlak meer bestaat voor een verdere samenwerking met [verweerster] , aangezien het daarvoor vereiste vertrouwen ontbreekt. In dit verband acht de kantonrechter van belang dat (vrijwel) alle medewerkers met spilfuncties – er is een zestal verklaringen overgelegd – te kennen hebben gegeven dat de verhouding met [verweerster] zeer ernstig is verstoord. Op basis van die verklaringen en de opstelling van het bestuur is niet te verwachten dat [verweerster] kan terugkeren in de organisatie vanwege het ontbreken van een (behoorlijk) draagvlak voor een verdere vruchtbare samenwerking. Het vereiste vertrouwen daarvoor ontbreekt. Dit vertrouwen is essentieel, nu [verweerster] als directeur een belangrijke spilfunctie binnen de organisatie bekleedt. [verweerster] heeft ter zitting gezegd dat zij nog wel mogelijkheden ziet om terug te keren, maar onder voorwaarden, omdat volgens haar het bestuur onderdeel is van het probleem, zodat een goede analyse noodzakelijk is. Naar het oordeel van de kantonrechter geeft [verweerster] daarmee zelf ook aan dat er in feite binnen de organisatie geen draagvlak meer is voor haar terugkeer. De kantonrechter acht de verstoorde arbeidsverhouding - op grond van al deze omstandigheden - zodanig dat van Bibliotheek Hoorn in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te laten voortduren. De omstandigheid dat [verweerster] bereid is de relatie met haar collega’s te herstellen, maakt dat niet anders.
5.7.
Nu Bibliotheek Hoorn verder gemotiveerd heeft gesteld dat er, mede gelet op de vertrouwensbreuk zowel met het bestuur als het personeel, geen (passende) herplaatsingsmogelijkheden voor [verweerster] zijn en [verweerster] in reactie hierop niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit anders is, neemt de kantonrechter aan dat in de concrete omstandigheden van het geval herplaatsing niet in de rede ligt. De arbeidsovereenkomst tussen partijen zal derhalve worden ontbonden wegens een verstoorde arbeidsrelatie. Het verzoek van Bibliotheek Hoorn zal in zoverre worden toegewezen.
ontbindingsdatum
5.8.
Op de voet van artikel 7:671b lid 8 sub a BW dient vervolgens de ontbindingsdatum te worden vastgesteld, waarbij moet worden uitgegaan van het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij (reguliere) opzegging zou zijn geëindigd. Aldus rekening houdend met een opzegtermijn van twee maanden, zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden met ingang van 1 augustus 2018. De kantonrechter ziet geen aanleiding, mede gelet op de beperkte duur van de onderhavige procedure, om deze duur in mindering te brengen op de datum van ontbinding.
transitievergoeding
5.9.
Aan de orde is de vraag of aan [verweerster] op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 2 BW een transitievergoeding toekomt. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Bibliotheek Hoorn betwist dat ook niet. Over de hoogte van de transitievergoeding zijn partijen het ook eens, zodat een bedrag van € 5.768,83 bruto aan [verweerster] zal worden toegekend. Het verzoek en tegenverzoek zijn in zoverre toewijsbaar.
billijke vergoeding
5.10.
[verweerster] heeft voorts verzocht haar ingeval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst een billijke vergoeding ad € 450.000,-- toe te kennen, omdat Bibliotheek Hoorn ernstig verwijtbaar jegens haar heeft gehandeld. Bibliotheek heeft hiertegen verweer gevoerd. Volgens haar heeft zij steeds zorgvuldig jegens [verweerster] gehandeld.
5.11.
Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 7:671b lid 8 sub c BW de kantonrechter de werknemer van wie, zoals hier, de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt ontbonden, een billijke vergoeding kan toekennen, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever5.12. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens de verstoorde arbeidsverhouding is naar het oordeel van de kantonrechter te wijten aan ernstig verwijtbaar handelen van Bibliotheek Hoorn. In de eerste plaats heeft Bibliotheek Hoorn (al in een vroeg stadium) op ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangestuurd, zoals uit het voorgaande blijkt. In de tweede plaats heeft Bibliotheek Hoorn ernstig verwijtbaar jegens [verweerster] gehandeld, door het doen van onrechtmatige uitlatingen in de pers, zoals hierna nader zal worden toegelicht. Door in de pers mee te delen dat [verweerster] als directeur is weggestuurd, terwijl zij niet in staat was om te werken en nog geen verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst was ingediend, heeft Bibliotheek Hoorn de situatie (verder) laten escaleren. Naar het oordeel van de kantonrechter valt dit Bibliotheek Hoorn ernstig te verwijten. Aan [verweerster] zal daarom een billijke vergoeding worden toegekend.
de hoogte van de billijke vergoeding
5.13.
Ten aanzien van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding stelt de kantonrechter het volgende voorop. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval (zie: HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR: 2017:1187 (
New Hairstyle). Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De billijke vergoeding heeft echter geen specifiek punitief karakter en bij het begroten daarvan kan dus geen rol spelen welk bedrag voor de werkgever een punitief, dat wil zeggen ‘bestraffend’ effect heeft.
5.14.
De kantonrechter weegt mee dat Bibliotheek Hoorn in hoge mate ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, door in een vroeg stadium op ontbinding aan te sturen maar vooral door de situatie via de pers te laten escaleren. Het verwijtbaar handelen van Bibliotheek Hoorn heeft geleid tot immateriële schade bij [verweerster] . [verweerster] is in haar eer en goede naam aangetast door de onrechtmatige uitlatingen van Bibliotheek Hoorn, zoals hierna nader zal worden overwogen. Haar kansen op de arbeidsmarkt zijn door het handelen van Bibliotheek Hoorn afgenomen. De arbeidsverhouding tussen partijen is, gezien het aantal en de inhoud van de overgelegde verklaringen van het personeel, echter zodanig zwaar onder druk komen te staan dat de kantonrechter het niet aannemelijk acht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen
- mede gezien het relatief korte dienstverband van thans ruim 2,5 jaar - nog lang zou hebben voortgeduurd, als Bibliotheek niet zo zou hebben gehandeld. De kantonrechter acht het in de gegeven omstandigheden aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst nog zou hebben voortgeduurd tot het einde van de arbeidsongeschiktheidsperiode van twee jaren. Voor de berekening van de inkomensschade zal daarom worden aangesloten bij de resterende duur van die periode, zijnde (afgerond) een jaar en zes maanden per 1 augustus 2018. Met inachtneming van de te verwachten uitkering en het maximum dagloon schat de kantonrechter de inkomensschade op afgerond € 3.650,00 bruto per maand. De kantonrechter ziet geen aanleiding om bij de schatting van de inkomensschade aan te sluiten bij de berekening van [verweerster] , nu deze onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt. Wel wordt rekening gehouden met enerzijds de leeftijd van [verweerster] (thans 55 jaar), haar opleiding, ervaring en geschatte duur van werkloosheid en anderzijds de financiële positie van Bibliotheek Hoorn. De kantonrechter begroot de billijke vergoeding gelet op al het vorenstaande op afgerond € 70.000,00 bruto. Het verzoek van [verweerster] zal in zoverre worden toegewezen, te vermeerderen met de niet weersproken wettelijke rente zoals hieronder nader bepaald. Gelet op het aangenomen ernstig verwijtbare handelen van Bibliotheek Hoorn ziet de kantonrechter geen aanleiding om de transitievergoeding op de billijke vergoeding in mindering te brengen.
het verzoek
5.15.
Op de voet van artikel 7:686a lid 6 BW worden partijen van de voorgenomen beslissing in kennis gesteld en is Bibliotheek Hoorn bevoegd haar verzoek binnen de hierna te noemen termijn in te trekken.
5.16.
Gelet op de uitslag van de procedure komen de proceskosten van het verzoek voor rekening van Bibliotheek Hoorn. Daarbij wordt zij ook veroordeeld tot betaling van € 100,-- aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door [verweerster] worden gemaakt.
het tegenverzoek
5.17.
In het tegenverzoek vordert [verweerster] voorts rectificatie van de berichten die zijn verschenen in het Noordhollands Dagblad van 21 februari 2018 en op www.bibliotheekblad.nl (zie 2.13. en 2.14.) door middel van een persbericht. Volgens [verweerster] heeft Bibliotheek Hoorn hiermee haar naam door het slijk gehaald en aldus onrechtmatig jegens haar gehandeld. Bibliotheek Hoorn heeft aangevoerd dat de journalist reeds uit onbekende bron vernomen had wat er aan de hand was en dat, toen de voorzitter van het bestuur om commentaar werd gevraagd, ontkennen volstrekt onmogelijk was ter beperking van publicitaire schade. Volgens Bibliotheek Hoorn heeft de voorzitter [verweerster] niet als een monster neergezet, maar heeft hij zich uiterst neutraal uitgelaten. De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt.
5.18.
Bij de vraag of de uitlatingen van Bibliotheek Hoorn in strijd zijn met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid, staan twee belangen tegenover elkaar. Het belang van [verweerster] dat zij niet door (openbare of openbaar gemaakte) uitlatingen wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen en het belang van Bibliotheek Hoorn om, zoals zij stelt, publicitaire schade te beperken. Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden, waaronder de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen, de ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen, de mate waarin de verdenkingen ten tijde van de publicatie steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal, de inkleding van de verdenkingen, de kans dat de betreffende informatie ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers in de publiciteit zou zijn gekomen.
5.19.
De voorzitter van het bestuur heeft ter zitting erkend dat hij de in het Noordhollands Dagblad vermelde en geciteerde mededelingen tegenover de journalist heeft geuit. Door de berichten over de redenen van het vertrek van [verweerster] te bevestigen, heeft hij in de eerste plaats beaamd dat [verweerster] is weggestuurd als directeur bij de bibliotheek Hoorn en met onmiddellijke ingang is vertrokken. Dat is feitelijk onjuist. [verweerster] was op dat moment niet weggestuurd als directeur; zij was niet in staat om te werken. Onweersproken is dat partijen hadden afgesproken dat zowel intern als extern zou worden gecommuniceerd dat [verweerster] arbeidsongeschikt was. De voorzitter heeft dus niet alleen feitelijk onjuiste mededelingen gedaan, maar ook in strijd met deze afspraak gehandeld. De mededelingen van de voorzitter waren voorts voorbarig, omdat zij vooruitlopen op de beslissing van de kantonrechter in de onderhavige ontbindingsprocedure. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst was op dat moment nog niet eens bij de rechtbank ingediend.
In de tweede plaats heeft de voorzitter tegenover de krant bevestigd dat het gerucht (‘naar verluid’) dat het vertrek van [verweerster] te maken heeft met een verschil van inzicht in het te voeren beleid en haar persoonlijke benadering van personeel, klopt. Ook dit is onjuist, althans die omstandigheden vormen geen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals hiervoor onder 5.2. en 5.4. is overwogen. Met zijn uitlatingen wekt de voorzitter de indruk dat de verstoorde arbeidsverhouding (alleen) aan [verweerster] te wijten is, hetgeen niet is gebleken.
Bibliotheek Hoorn heeft betoogd dat ontkennen geen zin had, omdat de pers al van de situatie op de hoogte was. Er is echter geen sprake van ontkennen; er is sprake van het - in strijd met gemaakte afspraken - verstrekken van feitelijk onjuiste informatie en de suggestie dat het arbeidsconflict (alleen) aan [verweerster] is te wijten. Dat is geen neutrale opstelling te noemen.
Onbetwist is dat de uitlatingen schadelijk zijn voor [verweerster] . Zij tasten haar reputatie en eer en goede naam aan. Haar kansen op de arbeidsmarkt zijn daardoor afgenomen.
5.20.
Na afweging van alle ter zake dienende omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het belang van [verweerster] zwaarder weegt dan het belang van Bibliotheek Hoorn. Bibliotheek Hoorn heeft dus onrechtmatig jegens [verweerster] gehandeld. [verweerster] heeft er belang bij dat een en ander wordt rechtgezet. Rectificatie door middel van een persbericht is daartoe echter - naar het oordeel van de kantonrechter - een disproportioneel middel. Aan het belang van [verweerster] ter zake van haar eer en goede naam en reputatie wordt in voldoende mate tegemoet gekomen door de vaststelling in deze beschikking dat de gewraakte uitlatingen niet juist en onrechtmatig zijn en het meewegen van deze omstandigheid en haar kansen op de arbeidsmarkt bij de bepaling van de billijke vergoeding. Desgewenst kan [verweerster] deze beschikking zelf onder de aandacht van het publiek brengen. De vordering tot rectificatie zal derhalve worden afgewezen.
5.21.
Gelet op de uitslag van de procedure komen de proceskosten van het tegenverzoek voor rekening van Bibliotheek Hoorn. Gelet op de nauwe samenhang met de procedure in het verzoek zullen de kosten op nihil worden gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
stelt Bibliotheek Hoorn in de gelegenheid het verzoek in te trekken (door middel van een uiterlijk op donderdag 31 mei 2018 om 16:00 uur ter griffie te ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij);
voor het geval Bibliotheek Hoorn het verzoek niet of niet binnen die termijn intrekt:
6.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2018;
6.3.
veroordeelt Bibliotheek Hoorn om aan [verweerster] te betalen de transitievergoeding van € 5.768,83 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt Bibliotheek Hoorn om aan [verweerster] te betalen de billijke vergoeding van € 70.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.5.
veroordeelt Bibliotheek Hoorn tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op € 800,-- aan salaris gemachtigde, en veroordeelt Bibliotheek Hoorn tot betaling van € 100,-- aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door [verweerster] worden gemaakt;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders verzochte;
voor het geval Bibliotheek Hoorn het verzoek binnen die termijn intrekt:
6.8.
veroordeelt Bibliotheek Hoorn tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op € 800,-- aan salaris gemachtigde, en veroordeelt Bibliotheek Hoorn tot betaling van € 100,-- aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door [verweerster] worden gemaakt;
6.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
6.10.
veroordeelt Bibliotheek Hoorn tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op nihil;
6.11.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. I.H. Lips, kantonrechter en op 23 mei 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter