ECLI:NL:RBNHO:2018:4221

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 990
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Veni-subsidie en genderdiversiteitsbeleid in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 29 mei 2018, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Veni-subsidie ongegrond verklaard. Eiseres had een aanvraag ingediend voor subsidie voor fundamenteel onderzoek naar het uitroeien van kankeruitzaaiingen met behulp van gecombineerde radio- en immunotherapie. De aanvraag werd afgewezen door het Algemeen Bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) op basis van een beoordeling die niet voldeed aan de gestelde criteria. Eiseres voerde aan dat de afwijzing in strijd was met het genderdiversiteitsbeleid van NWO, omdat zij als vrouwelijke aanvrager ongelijk behandeld zou zijn ten opzichte van mannelijke aanvragers. De rechtbank oordeelde dat de beoordelingscommissie niet expliciet op genderaspecten had gelet, maar dat dit niet automatisch leidde tot een schending van het diversiteitsbeleid. De rechtbank concludeerde dat de beoordelingsvrijheid van NWO in deze context niet onterecht was aangewend en dat de afwijzing van de subsidie op redelijke gronden was gebaseerd. De rechtbank merkte op dat de gesplitste besluitvorming in de besluiten van 7 en 19 december 2016 in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, maar dat dit geen gevolgen had voor de uitkomst van de zaak. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/990

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.P. van Veenendaal),
en
het Algemeen Bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, verweerder
(gemachtigde: mr. A.A.M. Elzakkers).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om subsidie voor fundamenteel onderzoek naar het uitroeien van kankeruitzaaiingen met behulp van gecombineerde radio- en immunotherapie, afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard onder aankondiging van een nieuw besluit op de aanvraag. Bij besluit van 19 december 2016 heeft verweerder de motivering van het primaire besluit verbeterd. De afwijzing van de aanvraag is in stand gebleven.
Eiseres heeft tegen de besluiten van 7 en 19 december 2016 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde, vergezeld door haar kantoorgenoot mr. J.V. de Kort en door G.A. Macor, programmasecretaris bij verweerder.

Overwegingen

1.1.
Verweerder kent op grond van het Programma Vernieuwingsimpuls jaarlijks subsidies toe voor vernieuwend wetenschappelijk onderzoek. De zogenaamde Veni-subsidie is bedoeld voor excellente, pas gepromoveerde onderzoekers en behelst een bedrag van maximaal € 250.000,- voor een periode van drie of vier jaar. In 2016 is voor medische wetenschappen een bedrag van € 5.750.000 aan subsidiegelden beschikbaar. Dit betekent dat van de 147 Veni-aanvragen voor medische wetenschappen er 23 gehonoreerd konden worden. Over alle disciplines zijn er in 2016 1.056 Veni-aanvragen ingediend, waarvan er 158 gehonoreerd zijn.
1.2.
Veni-aanvragen worden beoordeeld op de criteria (1) kwaliteit van de onderzoeker (40%), (2) kwaliteit, innovatief karakter en wetenschappelijke impact van het onderzoeksvoorstel (40%) en (3) kennisbenutting (20%). Veni-aanvragen kunnen tot maximaal drie jaar na de promotie van de aanvrager worden ingediend. Verlenging van deze termijn met maximaal vijf jaar is mogelijk wegens langdurig verlof in verband met onder meer ouderschap, zwangerschap en zorg (de extensieregeling).
1.3.
Veni-aanvragen worden namens verweerder door een beoordelingscommissie (de beoordelingscommissie) beoordeeld. De beoordeling vindt plaats in vijf fasen, waarin telkens aanvragers kunnen afvallen:
- voorselectie
- referentenrapporten en weerwoord
- interviewselectie
- interview
- definitieve rangorde en advisering aan verweerder.
1.4.
Eiseres is op 19 juni 2009 gepromoveerd. Zij heeft op 5 januari 2016 een Veni-aanvraag ingediend. In de periode tussen haar promotie en de Veni-aanvraag heeft zij drie kinderen gekregen. In verband daarmee is een verlenging van 54 maanden (18 maanden per kind) toegekend. De aanvraag is na de voorselectie voorgelegd aan externe referenten en voorzien van een preadvies door leden van de beoordelingscommissie. Eiseres heeft een weerwoord ingediend naar aanleiding van de referentenrapporten. Eiseres is uitgenodigd voor een interview en heeft haar aanvraag daarbij toegelicht en bediscussieerd met de leden van de beoordelingscommissie (de commissie). De aanvraag van eiseres heeft een eindscore gekregen van 3,2, met subscore 2,8 voor criterium 1, subscore 3,6 voor criterium 2 en subscore 3,2 voor criterium 3. Daarmee is eiseres bij de rangschikking op plaats 24-35 geëindigd. De laatste gehonoreerde aanvraag heeft een eindscore van 2,9, met subscores van respectievelijk 2,1, 3,2 en 3,2.
2.1.
De rechtbank merkt op dat de gesplitste besluitvorming in de twee besluiten van 7 en 19 december 2016 in strijd is met artikel 7:11, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal gelet op het korte tijdsverloop tussen de twee besluiten hieraan verder geen gevolgen verbinden en deze besluiten samen aanmerken als het bestreden besluit, vanwege hun onlosmakelijke samenhang.
2.2.
Verweerder legt het volgende ten grondslag aan het bestreden besluit. De aanvraag richt zich volledig op één model. De vertaalbaarheid naar andere vormen van kanker is niet evident. Tijdens het interview werd niet duidelijk waarin het onderzoek zich onderscheidt van andere studies in het veld. Verder is de kritiek op afwezigheid van een data-analyseplan in het weerwoord en tijdens het interview onvoldoende overtuigend weerlegd. Op het punt van kennisbenutting is de commercialisatie en de vertaling naar de kliniek minder concreet uitgewerkt. Daarnaast is volgens verweerder de eigen rol van eiseres niet bij alle aspecten helder beschreven.
3. De rechtbank stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 13 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1246, aan verweerder beleidsvrijheid toekomt bij het toekennen van een Veni-subsidie. Verweerder heeft beoordelingsvrijheid bij de waardering van de onderzoeksvoorstellen van de individuele aanvragers. Het bestreden besluit moet door de rechtbank daarom terughoudend worden getoetst. De rechtbank dient te toetsen of verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en of dat besluit in strijd met de wet of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is genomen. Hierbij dient de rechtbank mede de zorgvuldigheid van de gevolgde selectieprocedure en de inzichtelijkheid en toereikendheid van de aan het besluit ten grondslag gelegde motivering in het oordeel te betrekken.
4.1.
Eiseres voert in de eerste plaats aan dat verweerder het eigen genderdiversiteitsbeleid niet goed naleeft. Bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres is sprake geweest van genderbias. Dit heeft geleid tot ongelijke behandeling van eiseres ten opzichte van mannelijke aanvragers. In strijd met het diversiteitsbeleid was er geen persoon bij de vergaderingen van de beoordelingscommissie aanwezig om op genderbias en juiste toepassing van het diversiteitsbeleid te letten. Verder werkt het feit dat eiseres drie kinderen heeft gekregen sinds haar promotie in haar nadeel, omdat de beoordelingscommissie haar tegenwerpt dat haar publicatierecord gezien de verlengde effectieve onderzoekstijd van 58,6 maanden niet bijzonder uitgebreid is. Bij mannen kan de effectieve onderzoekstijd nooit langer dan 36 maanden zijn. Uiteindelijk verschilt het honoreringspercentage van Veni-aanvragen voor medische wetenschappen in 2016 30% tussen mannen en vrouwen, in het voordeel van mannen. In meerjarig perspectief is dat zelfs bijna 50%. Hier is geen motivering voor gegeven in het bestreden besluit en verweerder heeft geen consequenties verbonden aan het niet naleven van het diversiteitsbeleid.
4.2.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres het in voorgaand verband aangevoerde betoog dat verweerder op grond van artikel 6a van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen dient te bewijzen dat géén sprake is van ongelijke behandeling, niet gehandhaafd. De rechtbank gaat daar om die reden niet op in.
4.3.
Verweerder hanteert ‘genderdiversiteitsbeleid’. De Call for proposals Vernieuwingsimpuls – Veni 2016 (de Call for proposals) vermeldt het volgende:
“We nodigen vrouwelijke onderzoekers nadrukkelijk uit om voorstellen in te dienen. […] NWO streeft ernaar dat de honoreringspercentages voor vrouwelijke aanvragers gemiddeld en in meerjarig perspectief ten minste gelijk zullen zijn aan die van mannelijke aanvragers. Bij een ex aequo prioritering van twee of meer aanvragen wordt de voorkeur gegeven aan het voorstel van een vrouwelijke aanvrager.”
4.4.
Het ‘Vademecum voor gelijke kansen in subsidieprogramma’s’ (het Vademecum) vermeldt de volgende ‘richtlijn’ voor beoordelaars:
Vraag aandacht voor gender
Overleg met de voorzitter van de commissie of met de gehele commissie hoe aandacht voor deelname van vrouwen in de procedure kan worden verankerd. Vraag bijvoorbeeld één commissielid om in het bijzonder op genderaspecten te letten. Voor maximaal effect en om de geesten te scherpen is dit bij voorkeur een man.
4.5.
Eiseres heeft in de Veni-aanvraag de ‘effectieve onderzoekstijd’ sinds haar promotie berekend op 58,6 maanden. Daarbij is rekening gehouden met zwangerschapsverlof, tijd die besteed is aan managementtaken en (r)emigratie.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van zijn beleid streeft verweerder naar gemiddeld gelijke honoreringspercentages van mannen en vrouwen in meerjarig perspectief. Dit streven ziet op alle Veni-aanvragen en niet alleen op Veni-aanvragen voor medische wetenschappen. Eiseres heeft niet weersproken dat over de hele linie en over meerdere jaren gezien geen sprake is van honoreringspercentages in het nadeel van vrouwen, zodat op dit punt niet gezegd kan worden dat verweerder faalt in zijn streven. De omstandigheid dat de honoreringspercentages van Veni-aanvragen voor medische wetenschappen in het nadeel van vrouwen lijken uit te vallen, is dus niet in strijd met het genderdiversiteitsbeleid. Bij andere disciplines worden kennelijk juist weer meer vrouwen dan mannen gehonoreerd. Hierbij moet niet uit het oog worden verloren dat het bij uitsplitsing per discipline om absoluut kleine aantallen gaat. Dat verweerder zijn streven richt op alle Veni-aanvragen, is daarom goed te begrijpen.
4.7.
Vast staat dat in de beoordelingscommissie die de Veni-aanvraag van eiseres heeft beoordeeld, geen commissielid expliciet is gevraagd om in het bijzonder op genderaspecten te letten. Dat betekent nog niet dat verweerder in strijd met het genderdiversiteitsbeleid heeft gehandeld. Het Vademecum noemt het vragen van een commissielid om op gendersaspecten te letten als voorbeeld van een werkwijze om aandacht te hebben voor vrouwen in de procedure. Die aandacht kan er ook op andere manieren zijn. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dat bij de beoordeling van de Veni-aanvraag van eiseres het geval is geweest. Zo vermeldt het conceptverslag van de interviewvergadering van de beoordelingscommissie dat de commissieleden gevraagd wordt bij het scoren en ranken van de kandidaten rekening te houden met het percentage vrouwen en dat het algemeen bestuur verwacht dat het percentage vrouwen bij de toekenningen tenminste gelijk is aan dat van de ingediende aanvragen in meerjarig perspectief. Verder heeft verweerder erop gewezen dat de voorzitter van de beoordelingscommissie, mw. Geerlings, erg betrokken is bij het onderwerp genderdiversiteitsbeleid en dat zij juiste toepassing van dat beleid zeer belangrijk vindt. Eiseres heeft dat niet weersproken. Al met al ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in strijd met het genderdiversiteitsbeleid heeft gehandeld.
4.8.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat eiseres ongelijk wordt behandeld door de manier waarop de effectieve onderzoekstijd in de beoordeling is betrokken. Niet in geschil is dat de effectieve onderzoekstijd alleen een rol speelt bij de beoordeling van het curriculum vitae als aspect van criterium 1, de kwaliteit van de onderzoeker. De invloed van de effectieve onderzoekstijd op de eindscore moet dus niet worden overschat. Verder staat vast dat de effectieve onderzoekstijd door eiseres zelf is opgegeven in de Veni-aanvraag. Het is daarbij aan eiseres om periodes waarin zij niet of niet volledig aan onderzoek heeft kunnen besteden in mindering te brengen, zodat de periode overblijft waarin echt aan het onderzoek is gewerkt. Dat heeft eiseres ook gedaan voor wat betreft zwangerschapsverlof, (r)emigratie en managementtaken. Voor zover eiseres van mening is dat zij ook andere periodes minder werk heeft kunnen verzetten, bijvoorbeeld omdat het onderzoek telkens rondom haar zwangerschappen moest worden afgebouwd en weer opgestart, dan had zij dat zelf in mindering kunnen brengen op de effectieve onderzoekstijd. Gesteld noch gebleken is dat verweerder daarmee geen rekening zou willen houden.
4.9.
Het betoog van eiseres dat erop neer komt dat zij ongelijk is behandeld ten opzichte van mannen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden. De beroepsgrond slaagt niet.
5.1.
Eiseres voert verder aan dat haar subscore van 2,8 voor kwaliteit van de onderzoeker te laag is, omdat haar citatiescore vergelijkbaar of beter is dan menig wel gehonoreerde Veni-aanvrager.
5.2.
Blijkens de Call for proposals wordt de kwaliteit van de onderzoeker beoordeeld aan de hand van de volgende aspecten:

Kwaliteit van de onderzoeker

  • passendheid qua profiel in de doelgroep;
  • behorend in internationaal perspectief tot de beste 10 à 20 procent van zijn/haar populatie;
  • wetenschappelijke excellentie blijkt onder meer uit het proefschrift, publicaties en/of andere wetenschappelijke verworvenheden;
  • aanstekelijke fascinatie voor onderzoek en/of technologie;
  • overtuigingskracht;
  • duidelijke indicatie dat de onderzoeker een opvallend talent bezit voor het doen van wetenschappelijk onderzoek.
5.3.
Verweerder heeft de kwaliteit van eiseres als onderzoeker als ‘zeer goed’ beoordeeld. Daarbij is overwogen dat eiseres een mooie publicatielijst heeft, dat zij een aantal prijzen en beurzen heeft verworven en dat zij een internationaal netwerk en internationale onderzoekservaring heeft. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat de aanvraag absoluut en niet relatief (in vergelijking met anderen) is beoordeeld en dat de publicaties van eiseres niet ‘uitzonderlijk goed’ geciteerd worden. De beoordeling van de verschillende aspecten heeft geleid tot de score van 2,8 op dit criterium.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot die score heeft kunnen komen. De citatiescore is een element waaruit wetenschappelijke excellentie kan blijken en dat is op zijn beurt slechts één aspect in de beoordeling van de kwaliteit van de onderzoeker. Er zijn dus nog veel meer aspecten die hebben meegespeeld bij de totstandkoming van de score. Verder is de aanvraag, naar eiseres niet heeft weersproken, absoluut beoordeeld en niet in vergelijking tot anderen. De omstandigheid dat wel gehonoreerde aanvragers lagere citatiescores hebben dan eiseres, maakt dus niet dat verweerder niet tot een score van 2,8 heeft kunnen komen.
5.5.
Voor wat betreft de rol van de effectieve onderzoekstijd bij de beoordeling van de kwaliteit van de onderzoeker verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover in punt 6.3 is overwogen. Voor zover eiseres in beroep de bezwaargrond heeft bedoeld te herhalen dat zij bij een eerdere Veni-aanvraag een score van 2,0 op dit criterium heeft toegekend gekregen, overweegt de rechtbank dat dit een aanvraag op een ander vakgebied betrof, die door een andere beoordelingscommissie is beoordeeld. De scores zijn om die reden niet vergelijkbaar. Eiseres is daar in beroep niet meer op ingegaan. Het betoog slaag niet.
6.1.
Volgens eiseres is de score van 3,6 voor de kwaliteit van het onderzoeksvoorstel te laag, omdat zij de kritiekpunten op het gebruik van één model en op het ontbreken van een data-analyseplan heeft weerlegd.
6.2.
De Call for proposals noemt de volgende aspecten voor de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoeksvoorstel:
Kwaliteit, innovatief karakter en wetenschappelijke impact van het onderzoeksvoorstel
  • uitdagend qua inhoud;
  • originaliteit van de vraagstelling;
  • wetenschappelijk vernieuwende elementen;
  • potentie tot belangrijke bijdragen aan wetenschap;
  • doeltreffend qua voorgestelde methode.
6.3.
Verweerder heeft de kwaliteit van het onderzoeksvoorstel als ‘goed’ beoordeeld. Volgens eiseres heeft zij de inhoudelijke kritiek op het onderzoeksvoorstel voldoende gepareerd. Verweerder ziet dat anders en stelt zich op het standpunt dat de kritiek onvoldoende overtuigend is weerlegd. De rechtbank kan dit oordeel slechts terughoudend toetsen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot een score van 3,6 heeft kunnen komen.
7.1.
Eiseres stelt verder dat de score van 3,2 voor kennisbenutting te laag is. De score na het interview zou hoger zou moeten zijn dan de score ervoor, omdat de beperkte kritiek van de referenten volgens verweerder in het interview is weerlegd. De score is echter lager geworden. Verweerder heeft ook geen vergelijking gemaakt met andere aanvragers. Tot slot is verweerder niet consistent in zijn oordeel over de kennisbenutting. Eerst vond verweerder de eigen rol van eiseres voldoende beschreven, maar in de aanvullende motivering is dat opeens anders.
7.2.
Op grond van de Call for proposals vindt de beoordeling van de kennisbenutting plaats aan de hand van de volgende aspecten:

Kennisbenutting

Potentie

  • bijdrage aan de maatschappij en/of andere wetenschapsgebieden;
  • disciplines en organisaties waaraan de resultaten ten goede kunnen komen;

Implementatie

  • plan van aanpak om de opbrengsten van het onderzoeksproject ten goede te laten komen aan de potentiële kennisgebruikers;
  • of en zo ja, hoe de potentiële kennisgebruikers worden betrokken;
  • (concrete) opbrengsten voor de maatschappij en/of andere wetenschapsgebieden;
  • verwachte termijn voor mogelijke kennisbenutting.
7.3.
Verweerder heeft de kennisbenutting van het onderzoeksvoorstel als ‘zeer goed’ beoordeeld. Daartoe is in het bestreden besluit overwogen dat in het onderzoeksvoorstel een brede beschrijving is gegeven van de mogelijkheden voor kennisbenutting, maar dat met name de commercialisatie en translationeel/vertaling naar de kliniek minder concreet zijn uitgewerkt. Daarnaast is de eigen rol van eiseres niet bij alle aspecten helder beschreven. Om deze reden is de kennisbenutting als zeer goed, maar niet excellent beoordeeld.
7.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Het betoog van eiseres dat haar score na het interview hoger had moeten zijn dan ervoor, kan niet worden gevolgd. Na elke fase in de procedure volgt een beoordeling. Daarbij is de beoordelingscommissie niet gebonden aan eerdere (voorlopige) scores. De prestaties van eiseres bij het interview kunnen dus zowel tot een hogere als tot een lagere score leiden dan de score voorafgaand aan die fase. De stelling van eiseres dat de kritiek van de referenten naar het oordeel van verweerder is weerlegd tijdens het interview, is feitelijk onjuist. Verweerder heeft in het verweerschrift in de bezwaarprocedure geschreven dat eiseres de beperkte kritiek van de referenten in het weerwoord weerlegd heeft en niet tijdens het interview. Het weerwoord vindt plaats in een andere fase van de procedure. De opmerking in het verweerschrift in de bezwaarprocedure betekent dus ook niet dat de score van eiseres na het interview niet lager zou kunnen uitvallen.
7.5.
De rechtbank overweegt verder dat de aanvraag van eiseres, zoals ook in 7.4 is overwogen, absoluut en niet in vergelijking tot anderen is beoordeeld. Dat er geen vergelijking met anderen heeft plaatsgevonden betekent niet dat de score onjuist is.
7.6.
Tot slot ziet de rechtbank geen inconsistenties in het bestreden besluit voor wat betreft de kennisbenutting. Verweerder heeft de motivering van het primaire besluit verbeterd in het bestreden besluit. Dat hij daarin schrijft dat de eigen rol van eiseres niet bij alle aspecten helder beschreven is, is niet tegenstrijdig met de zinsnede in het primaire besluit dat de eigen rol voldoende is omschreven. In het bestreden besluit licht verweerder uitgebreider toe waarom de kennisbenutting als ‘zeer goed’ is beoordeeld en niet als ‘excellent’. In de beperkte marge tussen die kwalificaties brengt verweerder een nuance aan in de eerdere tekst. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot een score van 3,2 heeft kunnen komen.
8.1.
Eiseres voert tot slot aan dat de procedure niet zorgvuldig is verlopen. Er is een grote discrepantie tussen het verslag van de hoorzitting, de inhoud van de pleitnota van eiseres en de hoorzitting zelf. In het advies van de bezwaarcommissie is geen verwijzing te vinden naar de pleitnota en bijbehorende argumenten. Verweerder heeft volgens eiseres dus kennelijk niet de beschikking gehad over alle feiten en argumenten.
8.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Er heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van het horen is een verslag gemaakt en dit verslag bevindt zich bij de stukken. In het verslag wordt verwezen naar de pleitnota van eiseres. In het verslag staat dat de pleitnota als bijlage aan het verslag is gehecht. De Commissie Bezwaarschriften verwijst in haar advies naar de hoorzitting en adviseert het bezwaar gegrond te verklaren en de motivering ten aanzien van de kennisbenutting te verbeteren. In het advies worden de bezwaren van eiseres samengevat. Naar aanleiding hiervan heeft de beoordelingscommissie de motivering van het primaire besluit verbeterd. Verweerder neemt deze motivering over in het bestreden besluit.
8.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een onzorgvuldige procedure. Artikel 7:7 van de Awb vereist dat van het horen een verslag wordt gemaakt. Dat hoeft geen woordelijk verslag te zijn. Volstaan kan worden met een beknopte, zakelijke vermelding van hetgeen op de hoorzitting is besproken. Het verslag in deze zaak voldoet daar aan. Bovendien maakt de pleitnota van eiseres deel van het verslag uit. Verder heeft eiseres niet duidelijk gemaakt welke van haar argumenten onbesproken zijn gebleven in het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Drenth, voorzitter, en mr. J.M. Janse van Mantgem, en mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.