ECLI:NL:RBNHO:2018:4217

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
6412868 CV EXPL 17-9512
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en bewijs van overeenkomst zonder schriftelijke opdracht

In deze zaak heeft eiser, h.o.d.n. [handelsnaam], een vordering ingesteld tegen gedaagde, h.o.d.n. [handelsnaam], wegens onbetaalde facturen voor werkzaamheden die eiser in opdracht van gedaagde heeft verricht. Eiser heeft in de periode van 21 februari 2016 tot en met 19 juli 2016 dertien facturen verzonden ter waarde van € 10.806,20, welke door gedaagde onbetaald zijn gelaten. Gedaagde heeft de vordering betwist en stelt dat hij geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden, behalve voor enkele specifieke facturen. Hij heeft een tegenvordering ingesteld voor schadevergoeding wegens reputatieschade en herstelwerkzaamheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontbreken van een schriftelijke opdracht niet betekent dat er geen overeenkomst is gesloten. De rechter heeft geoordeeld dat de stellingen van eiser voldoende onderbouwd zijn en dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van € 11.967,92, vermeerderd met wettelijke rente. De tegenvordering van gedaagde is afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat eiser in gebreke is gesteld of dat er sprake was van verzuim. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6412868 CV EXPL 17-9512
Uitspraakdatum: 23 mei 2018
Vonnis in de zaak van:
[eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. P.J.M. Steinhauser
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam]
zaakdoende te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
in persoon procederend

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 27 september 2017 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft op 25 oktober 2017 mondeling en op
21 november 2017 aanvullend schriftelijk geantwoord. Bij het schriftelijk antwoord heeft [gedaagde] een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 26 maart 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] nog stukken toegezonden en geantwoord in de zaak van de tegenvordering.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft vanaf 2014 in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht.
2.2.
[eiser] heeft in de periode 21 februari 2016 tot en met 19 juli 2016 13 facturen verzonden aan [gedaagde] . Het totaalbedrag van deze facturen bedraagt € 10.806,20. Deze nota’s zijn door [gedaagde] onbetaald gelaten.
2.3.
Op 19 juli 2016 schrijft [eiser] middels een e-mailbericht aan [gedaagde] :
“i am sending you an factuur for the bathroom on the [adres 1] and please read the confirmation factuur ??? And I have a question, when you pay me some old factuurs ??? Regards [eiser] ”
2.4.
Op 26 juli 2016 schrijft [gedaagde] middels een WhatsApp-bericht aan [eiser] :
“ [eiser] why you don’t going to THE work at [adres 2] ”.[eiser] antwoordt vervolgens: “
[gedaagde] . The answer to this question is very simple. Until now, I did not get any money for old invoices, and promised to pay me that some.(…).[gedaagde] antwoordt daarop:
(…) I also don’t have money to pay you. I’m still waiting for money. (…) Maybe is better to divorce. If i have THE money i Will paid. IT is up to you.”
2.5.
[eiser] heeft na deze WhatsApp-conversatie niet meer voor [gedaagde] gewerkt.
2.6.
Op (onder meer) 18 november en 9 december 2016 is [gedaagde] door de toenmalige gemachtigde van [eiser] , mevrouw H.J. Zadelaar, aangemaand.
2.7.
Op 16 december 2016 schrijft [gedaagde] in een e-mailbericht aan de toenmalige gemachtigde van [eiser] :
(…)“ Ik ga nu een opsomming maken van projecten:
  • [adres 3] , de poort naar de tuin. Schade want uiteindelijk hebben wij een andere partij het laten uitvoeren. Schade post € 2275,00 excl. BTW
  • [adres 4] . Diverse schilderpunten en niet goed sluitende voordeur. (…). Schade post € 950,00 excl. BTW
  • [adres 5] . Niet afmonteren elektra, verschillende kleuren en merk verf. (…). Schade post € 750,00 excl. BTW
  • [adres 6] . Stucwerk vertoont scheuren, beschadigingen aan glas in de ramen. (…). Schade post € 1500,00 excl. BTW
  • [adres 2] . De lekkages waren niet voldoende gerepareerd (…). (…). Schade post € 1500,00.
  • [adres 1] . Gebruiken van de verkeerde voorgeschreven tegels andere afmetingen. Gevolg ik heb € 2.000,00 excl. BTW moeten toeleggen.
Ik heb [gedaagde] , diverse malen verzocht dit op te lossen. De facturen die u meestuurt van later. Ik moest wel handelen want sommige mensen wachten al meer dan 2 jaar. Ik stel voor om het verschil te maken. Mijn kosten die ik heb gedaan bedraagt € 8975,00 exc. BTW. IN de BTW is het bedrag € 10.859,75 incl. BTW. Het verschil is dus € 53,55. Mochten jullie hier niet op ingaan dan zien we elkaar wel bij de incasso bureau.”

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter Mewi Bouw veroordeelt tot betaling van € 11.967,92, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.806,20 vanaf 15 september 2017. De vordering bestaat naast de hoofdsom van € 10.806,20 uit een bedrag van € 1.161,72 ter zake van wettelijke handelsrente.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht die door [gedaagde] waren aangenomen van derden ten behoeve van panden van deze derden. Voor deze werkzaamheden heeft [eiser] in 2016 13 facturen verzonden. Omdat [gedaagde] in gebreke bleef met betaling heeft [eiser] zich genoodzaakt om zijn werkzaamheden te staken.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering . Hij voert aan – samengevat – dat hij, behoudens voor de werkzaamheden in [adres 1] (facturen van 1 april 2016, 19 april 2016 en 19 juli 2016) geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden van [eiser] . [gedaagde] wil bewijs in de vorm van een ondertekende overeenkomst of een opdrachtbevestiging. De werkzaamheden die [eiser] in [adres 1] heeft uitgevoerd, zijn niet goed. [eiser] heeft andere tegels geplaatst dan het showmodel waardoor [gedaagde] € 2.000,00 korting heeft moeten geven op het project.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van € 18.975,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Hij legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij door de handelswijze van [eiser] reputatieschade ten bedrage van € 10.000,00 heeft geleden. Daarnaast heeft [gedaagde] herstelwerkzaamheden voor een bedrag van € 8.975,00 moeten verrichten. [gedaagde] verwijst ter onderbouwing van zijn vordering naar zijn e-mail van
16 december 2016 aan mevrouw Zadelaar.
4.3.
[eiser] betwist de tegenvordering en stelt dat hij deugdelijk werk heeft geleverd en dat hij nimmer door [gedaagde] in gebreke is gesteld. [eiser] betwist dat [gedaagde] herstelwerkzaamheden heeft moeten verrichten. Het is voorts ongeloofwaardig dat [gedaagde] de facturen voor de herstelwerkzaamheden niet kan overleggen omdat de boekhouding bij het administratiekantoor ligt.

5.De beoordeling

de vordering

5.1.
Het verweer van [gedaagde] kan deels worden opgevat als een beroep op verrekening. De juistheid van het verweer van [gedaagde] kan echter niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld zodat dit verweer niet slaagt (artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek). De vordering van [gedaagde] zal wel inhoudelijk worden beoordeeld in de zaak van de tegenvordering.
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] luidt dat hij, behoudens voor het werk in [adres 1] , geen opdracht aan [eiser] heeft gegeven, althans dat daar geen bewijs voor is. Dit verweer wordt door de kantonrechter verworpen.
5.3.
Een overeenkomst van (onder-) aanneming van werk komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Het bewijs van het bestaan van een dergelijke overeenkomst kan geleverd worden door een schriftelijk stuk, bijvoorbeeld een opdrachtbevestiging of een ondertekende overeenkomst. Het ontbreken van een schriftelijk stuk betekent niet dat het bestaan van een overeenkomst van (onder-) aanneming niet kan worden aangetoond. Het is ook geen wettelijke eis dat een (onder-) aannemingsovereenkomst schriftelijk wordt vastgelegd.
5.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de gemachtigde van [eiser] uiteengezet op welke wijze partijen vanaf 2014 zaken met elkaar deden. Daarbij is gesteld dat [gedaagde] [eiser] verzocht om bij hem op kantoor te komen (of soms bij [gedaagde] thuis te komen). Bij een omvangrijke opdracht liet [gedaagde] dan tekeningen zien en gaf hij een mondelinge toelichting. [gedaagde] schakelde [eiser] ook in voor kleinere klussen waarbij een uurtarief gold van € 20,00 excl btw en materiaal kosten. Dergelijke verzoeken gingen per sms of telefoon. Na afronding van het werk verzond [eiser] een factuur en die werd tot de thans in het geding zijnde facturen betaald. Zo werd in de jaren 2014, 2015 en 2016 nimmer een opdrachtbevestiging verstuurd. Deze feitelijke gang van zaken is vervolgens door [gedaagde] niet dan wel onvoldoende betwist. Daar komt bij dat onweersproken is gesteld dat [gedaagde] de thans door hem betwiste facturen in 2016 heeft ontvangen en dat [gedaagde] vervolgens niet heeft geprotesteerd door aan te voeren dat de facturen voor hem onbekende werken betreffen. Daarnaast is van belang dat ook in de e-mail van
19 december 2016 niet door [gedaagde] wordt betwist dat hij opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden. Ten slotte wijst de kantonrechter op de bij productie 6 (aan zijde van [eiser] ) overgelegde conversatie waaruit volgt dat in ieder geval opdracht is gegeven voor de werkzaamheden aan [adres 4] . Ook voor die opdracht is door [gedaagde] bij conclusie van antwoord gesteld dat hij daarvoor geen opdracht aan [eiser] had gegeven. De stelling van [gedaagde] dat hij geen opdrachten heeft verstrekt, is gelet hierop ongeloofwaardig. De tien facturen die zien op de werkzaamheden van [eiser] waarop geen nader verweer door [gedaagde] is gevoerd, moeten dan ook worden voldaan. De vordering ligt in zoverre voor toewijzing gereed.
5.5.
Ten aanzien van de stelling van [gedaagde] dat de werkzaamheden die zien op de opdracht voor [adres 1] niet goed door [eiser] zijn verricht, overweegt de kantonrechter als volgt. De facturen van [eiser] die zien op [adres 1] zijn van
1 april 2016, 19 april 2016 en 19 juli 2016 en bedragen respectievelijk € 238,50, € 730,52 en € 2.383,70. [eiser] heeft betwist dat er verkeerde tegels zijn gebruikt (de opdrachtgever wilde andere tegels dan het showmodel) en voorts dat [gedaagde] een korting heeft moeten geven. [gedaagde] heeft vervolgens de nadere uiteenzetting van [eiser] niet betwist en ook niet onderbouwd op welke wijze schade is geleden. Het verweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen zodat ook de drie facturen die zien op het werk in [adres 1] moeten worden voldaan. De vordering ligt in zoverre voor toewijzing gereed.
5.6.
Door de aanmaningen is [gedaagde] in verzuim geraakt en kan ook de gevorderde schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke handelsrente, worden toegewezen. Tegen de hoogte van de door [eiser] berekende wettelijke handelsrente ten bedrage van € 1.161,72 is geen verweer gevoerd zodat dit bedrag zal worden toegewezen. Voor de periode na 15 september 2017 is blijkens het petitum van de dagvaarding geen wettelijke handelsrente gevorderd, zodat de wettelijke rente wordt toegewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat hij ongelijk krijgt.
de tegenvordering
5.8.
De bedragen die door [gedaagde] worden gevorderd zien beide op schade als gevolg van een tekortkoming aan de zijde van [eiser] . Voor het toekennen van schadevergoeding aan [gedaagde] is vereist dat er sprake is van verzuim aan de zijde van [eiser] (artikel 6:74, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). In dat verband is door [eiser] gesteld dat hij nimmer door [gedaagde] in gebreke is gesteld of is geconfronteerd met klachten over zijn werkzaamheden. Dit verweer slaagt. [gedaagde] heeft gesteld noch bewezen dat er aan de zijde van [eiser] sprake is van verzuim zodat voor toekenning van schadevergoeding geen wettelijke grond voorhanden is. Overigens merkt de kantonrechter op dat de gestelde schade door [gedaagde] ook volstrekt onvoldoende is onderbouwd.
5.9.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [gedaagde] zal afwijzen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 11.967,92, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.806,20 vanaf 15 september 2017 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 88,30
griffierecht € 223,00
salaris gemachtigde € 600,00 ;
6.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
6.5.
wijst de tegenvordering af;
6.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van € 300,00 aan salaris van de gemachtigde van [eiser] ;
6.7.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter