ECLI:NL:RBNHO:2018:3998

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
C/15/244081 / HA ZA 16-352
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders en accountants bij fraude en onrechtmatig handelen

In deze zaak vorderde de Stichting Beheer JAA Training Organisation een verklaring voor recht dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade. De gedaagden, waaronder [gedaagde1/eiser1] en zijn dochter [gedaagde2/eiser2], werden beschuldigd van fraude door het opmaken van verhoogde facturen en het onterecht in rekening brengen van management fees aan de Stichting. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde1/eiser1] onrechtmatig heeft gehandeld door valse facturen te versturen, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 465.593,- aan de Stichting. De vorderingen tegen dochter [gedaagde2/eiser2] werden afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was dat zij betrokken was bij de frauduleuze handelingen. De rechtbank wees ook de vorderingen in de vrijwaringszaak af, waarbij [gedaagde1/eiser1] Vanderlaangroep aansprakelijk wilde stellen voor de schade. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden, met name [gedaagde1/eiser1], persoonlijk een ernstig verwijt trof voor zijn rol in de malversaties, en dat hij de schade volledig aan zijn eigen handelen moest toeschrijven. De uitspraak werd gedaan op 16 mei 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 16 mei 2018 (bij vervroeging)
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/244081 / HA ZA 16-352 van
de stichting
STICHTING BEHEER JAA TRAINING ORGANISATION,
gevestigd te Hoofddorp,
eiseres,
advocaat mrs P.J. Bos en A.L. op ’t Hoog te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde1/eiser1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde2/eiser2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. C. Hofmans te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/15/250770 / HA ZA 16-718 van

1.[gedaagde1/eiser1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde2/eiser2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. C. Hofmans te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANDERLAANGROEP B.V.,
gevestigd te Zaanstad,
gedaagde,
advocaat mrs H. Oomen en M.J. Folkeringa te Haarlem.
Partijen zullen hierna de Stichting, [gedaagden/eisers] en Vanderlaangroep genoemd worden. [gedaagden/eisers] zullen afzonderlijk met [gedaagde1/eiser1] en dochter [gedaagde2/eiser2] worden aangeduid.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 november 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 april 2018 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 november 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 april 2018 en de daarin genoemde stukken.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
De Stichting is een organisatie die trainingen en cursussen aanbiedt, die verband houden met de veiligheid in de luchtvaartbranche. [A.] (hierna: [A.]) was vanaf 2003 werkzaam bij de Stichting als
administration directoren vanaf 2008 als
director.
3.2.
[gedaagde1/eiser1] is de vader van dochter [gedaagde2/eiser2]. Tot november 2013 was hij indirect bestuurder van GDS Europe B.V. (hierna: GDS), een rechtspersoon waarin een drukkerij werd geëxploiteerd. Dochter [gedaagde2/eiser2] heeft hem in deze hoedanigheid opgevolgd. GDS is op 23 februari 2016 in staat van faillissement verklaard.
3.3.
Naast zijn werkzaamheden bij GDS heeft [gedaagde1/eiser1] sinds 2002 via de vennootschap OTT Vastgoed B.V. (hierna: OTT) geparticipeerd in HPF Projecten B.V. (hierna: HPF). Deze vennootschap was voornemens een paardenproject (een hippisch bungalowpark) op te zetten. [gedaagde1/eiser1] heeft [A.] benaderd om ook te participeren in het project.
3.4.
[B.] is de echtgenote van [A.]. Zij is tevens enig (middellijk) aandeelhouder en bestuurder van 4-Midable Holding B.V. en GR-8 Services B.V. Haar halfzus is gehuwd met [C.] (hierna: [C.]). Via 4-Midable Holding kocht het echtpaar [A.] 10% van de aandelen in OTT voor een bedrag van € 50.000,-. De aandelen werden op 1 oktober 2017 geleverd. Daarmee verkreeg het echtpaar [A.] middellijk een belang van 5% in HPF.
3.5.
[D.] (hierna: [D.]) is accountant en partner van Vanderlaangroep. [D.], althans Vanderlaangroep, heeft vanaf 16 juli 2007 werkzaamheden verricht voor de Stichting en [A.] in privé, alsmede voor GDS en [gedaagden/eisers]
3.6.
In de periode van 8 november 2005 tot en met 31 december 2009 zijn door GDS met 50 tot 60% opgehoogde facturen aan de Stichting verzonden. De verhogingen zijn door de Stichting aan GDS betaald, waarna de daarmee gemoeide bedragen door GDS aan HPF zijn doorgeboekt met het oog op de verkrijging door het echtpaar [A.] van voornoemde 10% van de aandelen in OTT. [gedaagde1/eiser1] hield op een spreadsheet bij met welke bedragen de facturen waren opgehoogd. De facturen werden bij GDS opgemaakt door verscheidene medewerkers, waaronder dochter [gedaagde2/eiser2].
3.7.
Daarnaast is tussen [A.] en [gedaagde1/eiser1] afgesproken dat GDS aan [A.] courtages/retour-provisies zou betalen voor de opdrachten die zij van de Stichting ontving. Daartoe heeft [A.] in de periode tussen 2007 en 2014 via de bedrijven van zijn echtgenote – 4-Midable holding B.V. en GR-8 Services B.V. – facturen naar GDS gestuurd waarop werkzaamheden werden vermeld die feitelijk niet hadden plaatsgevonden en waarbij 5% op het door de Stichting aanbestede drukwerk en 25% op de aan de Stichting gefactureerde opmaak bij GDS in rekening werd gebracht. De hiermee gemoeide bedragen zijn door GDS aan [A.] of voornoemde bedrijven van zijn echtgenote voldaan en gingen ten koste van de winst van GDS. [A.] zou de bedragen in voornoemd paardenproject investeren.
3.8.
[C.] is in 2007/2008 met zijn gezin als kennismigrant naar Nederland gekomen. Als architect vond hij hier geen werk. [A.] en [gedaagde1/eiser1] hebben afgesproken dat [C.] bij GDS in dienst zou treden en dat GDS een deel van het salaris van [C.] als management-fee aan de Stichting zou factureren. In totaal is terzake in de periode van 2008 tot en met 2010 € 70.508,- door GDS aan de Stichting in rekening gebracht en door de Stichting aan GDS betaald.
3.9.
Op 10 november 2015 heeft de FIOD invallen gedaan bij de Stichting en GDS. [A.], [gedaagde1/eiser1] en dochter [gedaagde2/eiser2] zijn door de FIOD als verdachte gehoord in november/december 2015. Van hun verklaringen zijn processen-verbaal opgemaakt die door hen zijn ondertekend.
3.10.
In een e-mailbericht van de belastingdienst aan de raadsman van de Stichting van 23 december 2015 wordt vermeld dat volgens “
een door [gedaagde1/eiser1] van GDS bij- gehouden spreadsheet” de volgende bedragen in
“de periode van 2005 tot en met 2009”door de Stichting zijn betaald waarvoor door GDS geen tegenprestatie is geleverd:
2006 € 124.000
2007 € 161.000
2008 € 110.000
2008 € 96.936
2009 € 209.125
2010 € 58.504
Totaal € 759.565
3.11.
Na daartoe op 11 april 2016 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft de Stichting op 12 april 2016 ten laste van [gedaagden/eisers] conservatoir beslag onder derden, op aandelen op naam en (aandelen in) onroerende zaken doen leggen.
3.12.
Bij de Accountantskamer is onder andere door de Stichting tegen [D.] en een andere destijds aan Vanderlaangroep verbonden accountant een klacht ingediend naar aanleiding van, kort gezegd, de hiervoor weergegeven feiten. Bij beslissing van 16 juni 2017 is de klacht deels niet-ontvankelijk verklaard en deels ongegrond.
4. Het geschil
in de hoofdzaak
4.1.
De Stichting vordert samengevat – een verklaring voor recht dat [gedaagden/eisers] onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Stichting, althans ten koste van de Stichting ongerechtvaardigd zijn verrijkt, althans dat de Stichting onverschuldigd aan [gedaagden/eisers] heeft betaald en dat zij dientengevolge hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens de Stichting en gehouden zijn alle schade te vergoeden, met hun hoofdelijke veroordeling tot betaling van bedragen van € 835.998,37 wegens geleden schade en € 2.977,97 voor beslagkosten, alles met veroordeling van [gedaagden/eisers] in de gedingkosten, vermeerderd met rente vanaf twee dagen na betekening van dit vonnis.
4.2.
[gedaagden/eisers] voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.4.
[gedaagden/eisers] vorderen - samengevat - dat Vanderlaangroep wordt veroordeeld om aan [gedaagden/eisers] te betalen al hetgeen waartoe [gedaagden/eisers] in de hoofdzaak mochten worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van Vanderlaangroep in de kosten van de vrijwaring.
4.5.
Vanderlaangroep voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak

5.1.
De Stichting stelt dat [gedaagden/eisers] met de hiervoor in 3.6. en 3.8. genoemde gedragingen (de ophogingen van de facturen van GDS aan de Stichting met 50 tot 60%, respectievelijk de facturen van GDS aan de Stichting voor managementfees vanwege [C.]) opzettelijk fraude hebben gepleegd of mede-gepleegd, waarbij zij zich ervan bewust waren dat zij de Stichting voor eigen gewin grote geldbedragen afhandig maakten.
5.2.
Hierdoor hebben [gedaagden/eisers] primair in strijd gehandeld met een wettelijke plicht als bedoeld in lid 2 van artikel 6:162 BW en ook los daarvan onrechtmatig gehandeld. Daarnaast zijn zij ook uit hoofde van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk, nu zij, samen met [A.], als groep gehandeld hebben.
5.3.
Voor de omvang van de door haar geleden schade verwijst de Stichting naar de hiervoor in 3.10. weergegeven e-mail van de belastingdienst aan haar raadsman, waarin de schade ten gevolge van de verhoogde facturen op € 759.565,- wordt berekend en de schade ten gevolge van de facturen voor management fee op € 70.508,-. Ter comparitiezitting heeft de Stichting voorts gewezen op een door haar overgelegd rapport van PricewaterhouseCoopers Advisory N.V. te Amsterdam (hierna: PWC) van 9 september 2016, waarin op bladzijde 5 wordt vermeld dat PWC aan de hand van de haar ter beschikking gestelde stukken voor de hier aan de orde zijnde onderdelen uitkomt op schadebedragen van € 550.000,- respectievelijk € 60.000,-.
5.4.
Ten aanzien van dochter [gedaagde2/eiser2] wordt door [gedaagden/eisers] tot verweer aangedragen dat zij eerst in 2013 bestuurder van GDS is geworden en voordien slechts als medewerkster voor GDS werkzaam is geweest. Zij was dus geen bestuurder in de perioden waarin de verhoogde facturen en management fees bij de Stichting in rekening werden gebracht. Wil zij voor die gedragingen aansprakelijk gehouden kunnen worden, dan dient vast te staan dat zij (als werkneemster) opzettelijk of roekeloos heeft gehandeld. Onvoldoende is gesteld om te kunnen zeggen dat dochter [gedaagde2/eiser2] in de betreffende perioden wist van de afspraken tussen [A.] en GDS. Hierdoor ontbreekt ook het groepsverband op grond waarvan zij door de Stichting tevens uit hoofde van artikel 6:166 BW aansprakelijk wordt gehouden, aldus [gedaagden/eisers]
5.5.
Dit verweer is terecht voorgedragen. De FIOD-verhoren noch de stellingen van de Stichting bieden voldoende aanknopingspunt voor de slotsom dat dochter [gedaagde2/eiser2] als medewerkster van GDS zozeer bij de frauduleuze gedragingen van GDS was betrokken dat zij voor de gevolgen daarvan door de Stichting aansprakelijk kan worden gehouden. Aan de FIOD heeft zij alleen maar verklaard over haar betrokkenheid bij de retour-provisiefacturen van GR-8 Services B.V. en 4-Midable Holding B.V. aan GDS doordat zij omzetstaten doorstuurde aan [A.] en de ontvangen facturen controleerde. Van de daarop door GDS verrichte betalingen heeft de Stichting evenwel geen nadeel ondervonden, zoals GDS ook heeft betoogd. De enkele stelling van de Stichting dat de betrokkenheid van dochter [gedaagde2/eiser2] volgt uit de verklaringen van [gedaagde1/eiser1] bij de FIOD kan niet tot een ander oordeel leiden, nu uit die verklaringen slechts volgt dat dochter [gedaagde2/eiser2] op de hoogte was omdat zij vanuit haar functie hiermee te maken kreeg. De omstandigheid dat dochter [gedaagde2/eiser2] als werkneemster, net als andere werknemers bij GDS, de betreffende facturen opmaakte, maakt nog niet dat zij de achterliggende afspraken kende en/of daarbij zodanig betrokken was dat haar handelen als opzettelijk of roekeloos aangemerkt kan worden. Daarbij komt dat uit de verklaringen van [gedaagde1/eiser1] ook volgt dat het ophogen van de facturen niet meer plaatsvond toen dochter [gedaagde2/eiser2] bestuurder was geworden. Vanwege haar niet gebleken betrokkenheid bij de afspraken tussen [A.] en [gedaagde1/eiser1] maakte zij ook geen deel uit van een groep in de zin van artikel 6:166 BW, die zich met het verzenden van verhoogde en/of valse facturen aan de Stichting zou hebben bezig gehouden. De vorderingen tegen dochter [gedaagde2/eiser2] zullen dan ook worden afgewezen.
5.6.
Ter comparitiezitting heeft [gedaagde1/eiser1] laten weten dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de verhoogde facturen, maar dat hij volhardt bij zijn verweer dat een dergelijk verwijt hem niet treft ten aanzien van de valse facturen aan de Stichting inzake de management fees voor de werkzaamheden van [C.] bij GDS.
5.7.
Ten aanzien van beide gevallen heeft [gedaagde1/eiser1] bij de FIOD-verhoren erkend dat hij als bestuurder van GDS facturen heeft opgemaakt of doen opmaken waarvan hij wist dat die niet klopten; de facturen werden aanzienlijk verhoogd zonder dat daar werkzaamheden van GDS tegenover stonden of maakten melding van (“management-”) werkzaamheden, die niet (door [C.]) waren verricht. Hierdoor werd de Stichting in beide gevallen opzettelijk op het verkeerde been gezet en voor aanzienlijke bedragen benadeeld. Daarmee is in beide gevallen sprake van handelingen waarvan [gedaagde1/eiser1] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarvoor heeft de Stichting ook voldoende gesteld.
5.8.
Ten aanzien van de gevorderde schade staat vast dat in de kwestie [C.] door de Stichting een bedrag van € 70.508,- aan GDS is betaald voor “management fees”. Dit bedrag ligt na al het voorgaande voor toewijzing gereed.
5.9.
Ten aanzien van het tevens gevorderde bedrag van € 759.565,- inzake de verhoogde facturen hebben [gedaagden/eisers] bij antwoord aangevoerd dat uit het FIOD-dossier naar voren komt dat zich in het dossier facturen bevinden tot een bedrag van maximaal € 603.358,-. Het door de Stichting aan de rechtbank gepresenteerde overzicht van verhogingen, zoals weergegeven hiervoor in 3.10., heeft ten aanzien van de omvang van de schade niet meer dan beperkte overtuigingskracht, nu daarin om niet opgehelderde redenen twee maal een bedrag over het jaar 2008 wordt opgevoerd (waarbij het om verschillende bedragen gaat) en ook nog een bedrag over 2010 nadat is gezegd dat een opsomming zou volgen over “
de periode 2005 tot en met 2009”; een bedrag over het jaar 2005 wordt niet vermeld. In het later in de procedure door de Stichting overgelegde PWC-rapport is in 1.3. sprake van verhogingen in de facturen tot een bedrag van in totaal € 550.000,-
(“Ghost invoicing by GDS”),maar dit bedrag wordt vervolgens nergens onderbouwd, ook niet in 6.1. waar alleen maar melding wordt gemaakt van een overzicht van [gedaagde1/eiser1] waarin werd bijgehouden of [A.] het bedrag van € 550.000,-- (vereist voor verkrijging van 10% van de aandelen in OTT) al had bereikt zonder de facturen te noemen, die ten grondslag lagen aan de verhogingen die ten bate van [A.] strekten en waarvan op het overzicht melding wordt gemaakt.
5.10.
Anderzijds verklaart [A.] aan de FIOD dat op het door [gedaagde1/eiser1] opgemaakte spreadsheet werd bijgehouden hoe het stond met zijn aandeel in het paardenproject:
Op het overzicht DOC-033 staan deze bedragen onder de kolom van het jaar 2006 naast restant voor een totaal van € 124.000,- in de kolom van het jaar 2007 in de zwarte rij naast Voorraad 2007 voor een totaalbedrag van € 161.085,- en in de kolom van het jaar 2008 in de zwarte rij naast Voorraad 2008 voor een totaalbedrag van € 110.000,-.
De genoemde bedragen komen overeen met de opsomming van de FIOD als hiervoor weergegeven in 3.10. en [gedaagde1/eiser1] zelf verklaart bij de FIOD over de verhogingen op de facturen:
De bedragen staan ook op een lijst die u mogelijk op de computer van [A.] (rechtbank: [A.]) zal aantreffen aangezien ik deze per mail aan hem heb verzonden. OTT Vastgoed BV is een bedrijf van mij dat zich bezig houdt met het opzetten van het Hippisch Park te Maarsch. De bedragen waarmee de facturen aan JAA (rechtbank: de Stichting) waren verhoogd, zijn door JAA betaald en bij GDS terecht gekomen. Deze bedragen zijn vervolgens in een rekening courant door GDS aan PHF verstrekt om de kosten (ten) behoeve van het Hippisch Park te Maarsch te kunnen betalen.
(…) Ik weet dat dit in totaal een bedrag van € 550.000,- is.
5.11.
Hierdoor is, mede in het licht van het verweer van [gedaagde1/eiser1], voldoende onderbouwd dat de Stichting door de verhoogde facturen over de jaren 2006 tot en met 2008 in totaal voor een bedrag van € 395.085,- is benadeeld. Voor het overige mist de gestelde schade de toereikende onderbouwing die wel van de Stichting had mogen worden verwacht na het verweer van [gedaagde1/eiser1] bij antwoord. Dit voert tot de slotsom dat vastgesteld kan worden dat de Stichting door de malversaties van [gedaagde1/eiser1] tot een totaal bedrag van € 465.593,- schade heeft geleden en dat [gedaagde1/eiser1] tot vergoeding van dat bedrag zal worden veroordeeld.
5.12.
Bij het verrekeningsverweer dat [gedaagden/eisers] nog hebben aangedragen vindt [gedaagde1/eiser1] geen baat; van de opgevoerde kosten van het C3 softwareprogramma is geen overeenkomst of factuur overgelegd noch is aangeboden dat alsnog te doen. Het beweerdelijk openstaande bedrag van € 58.044,- wordt onderbouwd met een grootboekoverzicht van BVO Be One B.V. Zonder nadere toelichting, die niet is verstrekt, valt niet in te zien dat GDS, laat staan [gedaagde1/eiser1], jegens de Stichting aanspraak kan maken op dat bedrag.
5.13.
De tevens door de Stichting gevorderde beslagkosten zijn tegen [gedaagde1/eiser1] na het voorgaande eveneens toewijsbaar. Als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde1/eiser1] in de proceskosten worden verwezen, waarbij van het sinds 1 mei 2018 geldende liquidatietarief zal worden uitgegaan.
5.14.
Ten opzichte van dochter [gedaagde2/eiser2] zal de Stichting als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die zullen worden begroot op de helft van de door [gedaagden/eisers] gezamenlijk gemaakte kosten en aan de hand van voornoemd liquidatietarief.
in de vrijwaringszaak
5.15.
Ingevolge de beslissingen in de hoofdzaak is de vrijwaringszaak alleen nog voor [gedaagde1/eiser1] van belang, niet meer voor dochter [gedaagde2/eiser2].
5.16.
Ten aanzien van de verhoogde facturen stelt [gedaagde1/eiser1] dat [D.] hierbij een duidelijke adviserende stem had. In overleg met [D.], [A.] en [gedaagde1/eiser1] werd op het kantoor van [D.] in [woonplaats] besproken dat facturen konden worden gemaakt van de bestaande opdrachten en dat de hoogte van de facturen via de mail door [A.] zou worden opgegeven aan GDS. De opbrengsten van deze facturen zouden minus de kosten (werkzaamheden intern) ter beschikking komen voor het aankopen van aandelen in OTT, het paardenproject. Deze opzet is met [D.] besproken op 21 september 2007 en [D.] heeft in een memo aangegeven hoe [A.] en GDS dit moesten uitvoeren.
5.17.
Ten aanzien van de aan de Stichting voor het inzetten van [C.] gefactureerde management-fees verkeerde GDS (en daarmee [gedaagde1/eiser1]) in de veronderstelling dat [A.] deze gang van zaken volledig verantwoordde binnen de Stichting. Ook anderen binnen de Stichting waren op de hoogte van deze regeling. Dit geldt temeer gezien de bemoeienis van [D.] in deze. Er werd immers elke maand een managementvergoeding bij de Stichting in rekening gebracht hetgeen ook onder ogen kwam van [D.]/Vanderlaangroep als accountant van de Stichting.
5.18.
Indien en voor zover GDS, althans [gedaagde1/eiser1] zou hebben geweten dat bepaalde door [D.]/Vanderlaangroep voorgestelde en/of geadviseerde handelingen strijdig zouden zijn met de wet, dan zou GDS hieraan niet hebben meegewerkt. Indien door [D.]/Vanderlaangroep de consequenties van een en ander zouden zijn geschetst, zoals van [D.]/Vanderlaangroep had mogen worden verwacht, dan zou GDS aan de gehanteerde handelwijze nooit hebben meegewerkt. Door te adviseren zoals hij heeft gedaan heeft [D.] onrechtmatig jegens hem gehandeld. Door het advies op te volgen heeft hij schade geleden en lijdt hij nog altijd schade, aldus steeds [gedaagden/eisers]
5.19.
Vanderlaangroep heeft betwist dat [D.] weet heeft gehad van de malversaties van GDS, laat staan dat hij daartoe advies heeft gegeven.
5.20.
De juistheid van dit verweer kan echter in het midden blijven. Wat de rol van [D.] ook precies is geweest, vast staat dat [gedaagde1/eiser1] van de malversaties persoonlijk een ernstig verwijt treft; hij had geen valse facturen mogen sturen aan de Stichting en hij is door niemand gedwongen om dat toch te doen. Indien [D.] hem inderdaad daartoe heeft geadviseerd, dan had hij, [gedaagde1/eiser1], dat advies naast zich neer dienen te leggen en [D.] de deur moeten wijzen. Door niettemin mee te gaan in dat advies heeft op meerdere fronten fraude ten koste van de Stichting kunnen plaatsvinden. [gedaagde1/eiser1] dient dat volledig toe te schrijven aan zijn eigen schuld; hij had beter moeten weten en anders moeten handelen. Zonder zijn onstandvastigheid zou de schade voor de Stichting niet zijn ontstaan.
5.21.
Het gevorderde zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde1/eiser1] in de proceskosten worden verwezen.

6.De beslissing

De rechtbank
In de hoofdzaak
6.1.
wijst de vorderingen jegens dochter [gedaagde2/eiser2] af;
6.2.
veroordeelt de Stichting in de door dochter [gedaagde2/eiser2] gemaakte proceskosten, tot aan deze uitspraak aan haar zijde begroot op € 39,50 voor verschotten en op € 3.099,00 voor kosten advocaat;
6.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde1/eiser1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Stichting en dat hij is gehouden tot vergoeding van de hierna te noemen schade aan de Stichting;
6.4.
veroordeelt [gedaagde1/eiser1] tot betaling aan de Stichting van een bedrag van
€ 465.593,--;
6.5.
veroordeelt [gedaagde1/eiser1] tevens tot betaling aan de Stichting van een bedrag van
€ 2.997,97 voor gemaakte beslagkosten;
6.6.
veroordeelt [gedaagde1/eiser1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Stichting begroot op € 3.983,95 voor verschotten en op € 6.198,00 voor kosten advocaat;
6.7.
verklaart vorenstaande betalings- en kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
In de vrijwaringszaak
6.9.
wijst het gevorderde af;
6.10.
veroordeelt [gedaagde1/eiser1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vanderlaangroep begroot op € 3.284,00 voor verschotten en op € 6.198,00 voor kosten advocaat;
6.11.
verklaart vorenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga, mr. J.J. Dijk en mr. E.C.M. van Mierlo en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 286