ECLI:NL:RBNHO:2018:3848

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1999 en AWB - 18_1982
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake evenementenvergunningen voor Beach Club Vroeger in Bloemendaal

Op 4 mei 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen Beach Club Vroeger B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een last onder dwangsom die aan de verzoekers was opgelegd voor het organiseren van evenementen zonder de vereiste evenementenvergunning en omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter heeft eerder, op 16 maart 2018, een besluit van 12 maart 2018 geschorst, waarin verzoekers werd gelast evenementen na te laten zonder de benodigde vergunningen. In de uitspraak van 4 mei 2018 werd het verzoek van de gemeente om wijziging van de voorlopige voorziening afgewezen, maar werd het besluit van 30 april 2018 voor een deel geschorst tot 1 juli 2018. De voorzieningenrechter oordeelde dat de last om evenementen te houden zonder de vereiste evenementenvergunning niet kon worden geschorst, omdat verzoekers geen spoedeisend belang hadden. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoekers voldoende tijd moesten krijgen om zich aan te passen aan de nieuwe situatie en dat de gemeente onvoldoende had aangetoond dat de evenementen een gevaar voor de openbare orde of veiligheid vormden. De gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers tot een bedrag van € 1.002,- en het griffierecht van € 338,- werd eveneens vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/1982 en HAA 18/1999
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Beach Club Vroeger B.V. te Haarlem

Elswout B.V.te Overveen
[naam 1]te Zandvoort,
verzoekers
(gemachtigde: mr. M.L.M. Frantzen)
en
de burgemeester van de gemeente Bloemendaal en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal,verweerders
(gemachtigde: mr. H.J.M. Besselink),
alsmede op het verzoek van verweerders om wijziging dan wel opheffing van de bij uitspraak van 16 maart 2018 getroffen voorlopige voorziening in de zaak tussen

verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal.

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal verzoekers de last opgelegd om
- het houden van de voorgenomen evenementen op 17, 18 en 31 maart 2018 zonder de vereiste evenementenvergunning na te laten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding/evenement met een maximum van € 150.000,-;
- het gebruiken van het perceel/strandpaviljoen voor het houden van (een) evenement(en) zonder ontheffing van het bestemmingsplan voor incidenteel gebruik van het strandpaviljoen als evenementenlocatie op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) na te laten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding met een maximum van € 150.000,-.
Bij uitspraak van 16 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (procedurenummer HAA 18/992) het besluit van 12 maart 2018 geschorst tot en met zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Er is nog niet op het bezwaar beslist.
Bij besluit van 30 april 2018 hebben verweerders het besluit van 12 maart 2018 gewijzigd en verzoekers gelast na te laten:
- het (laten) houden van evenementen in het strandpaviljoen BLM 8 zonder de vereiste evenementenvergunning op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding/evenement met een maximum van € 150.000,- ;
- het (laten) houden van evenementen in het strandpaviljoen BLM 8 zonder de vereiste omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding met een maximum van € 150.000,-.
Verzoekers hebben tegen het besluit van 30 april 2018 bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerders hebben de voorzieningenrechter verzocht de bij uitspraak van 16 maart 2018 getroffen voorlopige voorziening te wijzigen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2018. Namens verzoekers zijn verschenen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerders zijn vertegenwoordigd door mr. B.A. Vasen en N. Hijink, bijgestaan door hun gemachtigde, vergezeld door mr. C.E. Barrenhoorn.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
In de zaak 18/1999
- wijst het verzoek tot het opheffen dan wel wijzigen van de bij uitspraak van 16 maart 2018 getroffen voorlopige voorziening af.
In de zaak 18/1982
  • schorst het besluit van 30 april 2018 voor zover verzoekers is gelast het (laten) houden van evenementen in het strandpaviljoen BLM 8 zonder de vereiste evenementenvergunning na te laten op straffe van verbeurte van een dwangsom, tot en met 1 juli 2018;
  • veroordeelt de gemeente Bloemendaal in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.002,-;
  • bepaalt dat de gemeente Bloemendaal aan verzoekers het betaalde griffierecht van € 338,- vergoedt.

Overwegingen

1. Verzoekers exploiteren een strandpaviljoen onder de naam Beach Club Vroeger op het strand van Bloemendaal. Daarvoor beschikken verzoekers over verschillende vergunningen waaronder een omgevingsvergunning en een horeca exploitatievergunning. Verzoekers organiseren dit jaar vanaf maart 2018 met bijna wekelijkse regelmaat feesten. Daaronder zijn ook feesten voor een publiek van rond de tweeduizend personen. Voor deze feesten worden toegangskaarten verkocht. Verweerders willen het organiseren van feesten op het Bloemendalerstrand kunnen reguleren. Zij willen het aantal feesten per jaar in een omgevingsvergunning kunnen beperken en in een evenementenvergunning eisen kunnen stellen met het oog op een ordelijk verloop van de feesten.
Het bereik van de voorlopige voorziening in de uitspraak van 16 maart 2018
2.1.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 16 maart 2018 uitgesproken schorsing van het besluit van 12 maart 2018 zich ook uitstrekt over het besluit van 30 april 2018. De voorzieningenrechter volgt hen daarin slechts ten dele, te weten enkel voor het onderdeel van het besluit van 30 april 2018 waarin, net als in het besluit van 12 maart 2018, verweerder verzoekers gelast het houden van evenementen na te laten zonder ontheffing van het bestemmingsplan. Dit onderdeel van het besluit van 30 april 2018 is naar aard en strekking op één lijn te stellen met het overeenkomstige onderdeel in het besluit van 12 maart 2018.
De door de voorzieningenrechter uitgesproken schorsing kan echter geen betrekking hebben op de last in het besluit van 30 april 2018 om het houden van evenementen na te laten zonder de vereiste evenementenvergunning. De voorzieningenrechter heeft immers in het besluit van 12 maart 2018 het onderdeel geschorst waarin verzoekers werd gelast evenementen op 17, 18 en 31 maart 2018 na te laten zonder de vereiste evenementenvergunning. Dit onderdeel van de last is uitgewerkt, omdat deze data zijn verstreken. Verzoekers kunnen deze last in het besluit van 12 maart 2018 daarom niet meer overtreden, ook als zij evenementen organiseren zonder over de vereiste evenementenvergunning te beschikken. De nieuwe last in het besluit van 30 april 2018 ziet op het houden van evenementen na deze datum. Omdat het door de voorzieningenrechter geschorste besluit niet op het houden van evenementen na 30 april 2018 zag, kan de schorsingsuitspraak daar ook geen betrekking op hebben. Dat aan het besluit van 30 april 2018 een motivering ten grondslag ligt die in grote lijnen overeenkomt met de motivering van het besluit van 12 maart 2018, welke motivering door de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 16 maart 2018 is verworpen, maakt het voorgaande niet anders.
2.2.
De in de uitspraak van 12 maart 2018 uitgesproken schorsing strekt zich voor wat betreft het besluit van 30 april 2018 dus wel uit tot de last geen evenementen te houden zonder ontheffing van het bestemmingsplan, maar niet tot de last geen evenementen te houden zonder de vereiste evenementenvergunning.
2.3.
Gelet hierop zal de voorzieningenrechter hierna achtereenvolgens bespreken het verzoek om wijziging van de eerder getroffen voorlopige voorziening (onderdeel 3) en het verzoek om schorsing van het besluit van 30 april 2018, voor zover dit ziet op de last geen evenementen te houden zonder de vereiste evenementenvergunning (onderdeel 4) .
Het verzoek de getroffen voorlopige voorziening te wijzigen.
3.1.
Op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
3.2.
Voor inwilliging van een verzoek om opheffing of wijziging van een getroffen voorlopige voorziening bestaat aanleiding indien sprake is van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden op grond waarvan nu geen, dan wel een andere voorlopige voorziening moet worden getroffen.
3.3.
Verweerders hebben verzocht de bij uitspraak van 16 maart 2018 uitgesproken schorsing te wijzigen en wel zo dat het besluit van 30 april 2018 onmiddellijk in werking treedt. Volgens verweerders is het besluit van 30 april 2018 aan te merken als een nieuw feit of een gewijzigde omstandigheid, omdat met dit besluit een gebrek in de eerdere besluitvorming is hersteld. Zij hebben in dat verband verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (Afdeling) van 11 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5169). De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. In de uitspraak van 16 maart 2018 zijn geen voor herstel vatbare gebreken in de besluitvorming vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft immers geoordeeld dat het houden van evenementen door verzoekers niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan, omdat dit gebruik valt onder het overgangsrecht, en dat verzoekers voor deze evenementen evenmin een evenementenvergunning nodig hebben. Van een met de uitspraak van 11 augustus 2011 van de Afdeling vergelijkbaar herstel van gebreken in de besluitvorming is dan ook geen sprake. In het besluit van 30 april 2018 hebben verweerders zich, ten dele met andere argumenten, tegen dit oordeel van de voorzieningenrechter gekeerd. Voor zover in het besluit van 30 april 2018 al nieuwe argumenten worden aangedragen die niet ook al in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 16 maart 2018 aan de orde zijn geweest, berusten deze nieuwe argumenten in ieder geval niet op feiten of omstandigheden die niet al in de eerdere procedure naar voren zijn gebracht of naar voren gebracht hadden kunnen worden.
3.4.
Ook de door verweerders in het verzoek om wijziging van de getroffen voorlopige voorziening verder opgevoerde gronden – de vertraging in het besluitvormingstraject, de dringende wens tot regulering en de dreigende overlast voor omliggende strandpaviljoens en hun bezoekers – kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden.
3.5.
Het verzoek tot wijziging van de getroffen voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen. Dit betekent dat de schorsing van het besluit van 12 maart 2018 voortduurt tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Gelet op wat onder 2.1 en 2.2 is overwogen strekt de uitgesproken schorsing zich ook uit tot het onderdeel in het besluit van 30 april 2018 waarbij verzoekers zijn gelast het (laten) houden van evenementen in het strandpaviljoen na te laten zonder de vereiste omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
Het verzoek om een voorlopige voorziening inzake het besluit van 30 april 2018.
4.1.
Voor zover verzoekers hebben gevraagd het onderdeel van het besluit van 30 april 2018 te schorsen waarbij hun is gelast het (laten) houden van evenementen in het strandpaviljoen zonder de vereiste omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, na te laten, hebben zij daarbij geen spoedeisend belang. Dit onderdeel van het besluit van 30 april 2018 valt immers onder de in de uitspraak van 16 maart 2018 uitgesproken schorsing. De voorzieningenrechter ziet in zoverre geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Dan moet nog worden besproken het verzoek om een voorlopige voorziening voor zover dit ziet op het onderdeel in het besluit van 30 april 2018 waarbij verzoekers is gelast geen evenementen te houden zonder de vereiste evenementenvergunning.
4.2.
Op grond van artikel 2.24, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Bloemendaal 2017 (APV) wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van – voor zover hier van belang – g. activiteiten die in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gebruikelijk zijn.
Op grond van artikel 2.24, tweede lid, aanhef en onder e, van de APV wordt onder evenement mede verstaan elke andere voor het publiek toegankelijke verrichting met een verwachting van meer dan 250 bezoekers of deelnemers;
In artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels ‘reguliere exploitatie strandpaviljoens’ Bloemendaal 2018, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal vastgesteld op 19 december 2017 (de Beleidsregels), is bepaald dat met activiteiten die gebruikelijk zijn in een inrichting in de zin van de Drank- en horecawet worden bedoeld de activiteiten waarvoor de reguliere exploitatievergunning in de zin van artikel 2:28, eerste lid, van de APV is verleend.
In artikel 2, tweede lid, van de beleidsregels is bepaald dat onder activiteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, in ieder geval niet wordt bedoeld het houden van openbaar toegankelijke feesten in strandpaviljoens. Hiervan is in ieder geval sprake:
wanneer er meer dan 800 bezoekers verwacht worden en/of aanwezig zijn in de horeca-inrichting, in combinatie met:
- het verkopen of weggeven van toegangskaarten voor feesten, en/of
- het maken van publiciteit voor een feest, bijvoorbeeld op internet, social media, tv, radio of print, en/of
- het strandpaviljoen exploiteren op een wijze dat een openbaar toegankelijk feest ontstaat.
4.3.
De in artikel 2.24, eerste lid onder g, van de APV gebruikte term ‘activiteiten die in de horeca inrichting gebruikelijk zijn’ is een vage term. De uitleg die daaraan in de Beleidsregels is gegeven waar het gaat om gebruikelijke activiteiten van strandpaviljoens, is niet onredelijk. Met name niet waar daar uit volgt dat het houden van openbaar toegankelijke feesten met meer dan 800 bezoekers niet als een voor een strandpaviljoen gebruikelijke activiteit wordt gezien. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat artikel 2.24, tweede lid, aanhef en onder e, van de APV de grens voor een evenement bij 250 bezoekers legt. Anders dan de in de uitspraak van 16 maart 2018 is de voorzieningenrechter thans van oordeel dat de in de APV gehanteerde term ‘activiteiten die gebruikelijk zijn’ een autonome term is die zelfstandig moet worden uitgelegd los van welke activiteiten onder het (overgangsrecht van het) bestemmingsplan zijn toegelaten. Voor zover verzoekers dus feesten houden die volgens de Beleidsregels niet meer als gebruikelijke activiteiten van een strandpaviljoen zijn te beschouwen, dienen zij over een evenementenvergunning te beschikken.
4.4.
Het staat voldoende vast dat verzoekers in het verleden openbaar toegankelijke feesten voor meer dan 800 bezoekers hebben georganiseerd waarvoor toegangskaarten zijn verkocht en publiciteit in media is gemaakt. Verzoekers hebben te kennen gegeven dat zij van plan zijn ook de komende tijd dergelijke feesten te organiseren zonder daarvoor een evenementenvergunning aan te vragen. Daarmee bestaat er voldoende grondslag voor de door de burgemeester opgelegde last het houden van evenementen zonder evenementvergunning na te laten op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.5.
De betreffende last in het besluit van 30 april 2018 gaat onmiddellijk in. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester daarmee echter onvoldoende gewicht toegekend aan het belang van rechtszekerheid van verzoekers. Vanwege de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2018 en de daarin gegeven motivering, mochten verzoekers aannemen dat voor het houden van evenementen in Beach Club Vroeger geen evenementenvergunning is vereist. Aannemelijk is dat verzoekers zich bij het organiseren van evenementen hierdoor hebben laten leiden. Verzoekers had dan ook een termijn moeten worden gegund zich op de nieuwe situatie in te stellen. Verzoekers hebben ter zitting laten merken dat zij de veiligheid van de bezoekers en een ordelijk verloop van de feesten die zij organiseren, serieus nemen. Verweerders hebben daartegenover op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat de feesten in Beach Club Vroeger een gevaar opleveren voor de openbare orde, de veiligheid of voor het ontstaan van wanordelijkheden. Daarin kan dan ook geen reden gelegen zijn verzoekers niet een overgangstermijn te gunnen. Vanwege dit gebrek in de besluitvorming, dat in bezwaar kan worden hersteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de betreffende last in het besluit van 30 april 2018 voor een periode van ongeveer acht weken te schorsen. Deze acht weken is de tijd die nodig is om een beslissing te nemen op een aanvraag om een evenementenvergunning. Voor de evenementen die vanaf 8 weken na deze uitspraak worden georganiseerd, hebben verzoekers dan voldoende gelegenheid om een aanvraag voor een evenementenvergunning in te dienen en verweerder om daarop te beslissen. De betreffende last in het besluit van 30 april 2018 zal worden geschorst tot en met het weekeinde van 1 juli 2018.
Kosten
5.1.
In de zaak 18/1982 dient het door verzoekers betaalde griffierecht te worden vergoed omdat het verzoek om voorlopige voorziening (gedeeltelijk) wordt toegewezen.
5.2.
In de zaak 18/1982 dienen de door verzoekers gemaakte proceskosten te worden vergoed. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat verzoekers voor het verschijnen ter zitting reeds een vergoeding ontvangen, ziet de voorzieningenrechter in de zaak 18/1999 geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
5.3.
Omdat twee bestuursorganen van de gemeente Bloemendaal partij zijn, zal de gemeente Bloemendaal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.