ECLI:NL:RBNHO:2018:3822

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
15/250723-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en vernieling in uitgaansgelegenheid en woning

Op 10 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en vernieling. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 14 mei 2017 in Amsterdam en op 12 december 2017 in Purmerend. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij 1] door haar met een glas in het gezicht te slaan, wat resulteerde in blijvend littekenweefsel. Daarnaast werd hij beschuldigd van mishandeling van [benadeelde partij 2] door haar tegen een muur te gooien en haar te slaan, en van vernieling van goederen die aan [benadeelde partij 2] toebehoorden. Tijdens de rechtszitting op 27 maart 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. A.R. Kellerman, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten en heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], voor de geleden schade als gevolg van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/250723-17 (P)
Uitspraakdatum: 10 april 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 maart 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.R. Kellerman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:hij op of omstreeks 14 mei 2017 te Amsterdam (in café San Francisco, gelegen aan de Zeedijk 40H, aldaar) aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten forse laceraties (weefselverscheuringen) aan de neus en/of de boven- en/of onderlip, heeft toegebracht door die [benadeelde partij 1] (met kracht) een glas in het gezicht kapot te slaan (ten gevolge waarvan zij blijvend littekenweefstel heeft opgelopen);
Feit 2:hij op of omstreeks 12 december 2017 te Purmerend [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] tegen een muur te duwen en/of te gooien en/of (meerdere malen) met gebalde vuist(en) in het gezicht te slaan en/of te stompen en/of bij de keel te grijpen en/of in de keel te knijpen;
Feit 3:hij op of omstreeks 12 december 2017 te Purmerend opzettelijk en wederrechtelijk een tafel en/of een fles kapot heeft gegooid, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] van 16 mei 2017 (dossierpagina’s B1 en 2);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring van 14 mei 2017 (dossierpagina 12);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 17 december 2017 (dossierpagina 41), met fotobijlage (dossierpagina 43).
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] mede namens [benadeelde 3 en 4] van 12 december 2017 (dossierpagina’s 7 en 8).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:hij op 14 mei 2017 te Amsterdam in café San Francisco, gelegen aan de Zeedijk 40, aldaar aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een forse laceratie (weefselverscheuring) naast de neus en een laceratie ter plaatse van de boven- en onderlip, heeft toegebracht door die [benadeelde partij 1] met kracht een glas in het gezicht kapot te slaan ten gevolge waarvan zij blijvend littekenweefsel heeft opgelopen.
Feit 2:hij op 12 december 2017 te Purmerend [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] tegen een muur te gooien en meerdere malen met vuisten in het gezicht te slaan.
Feit 3:hij op 12 december 2017 te Purmerend opzettelijk en wederrechtelijk een tafel en een fles, dat geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2] toebehoorde, heeft vernield door deze kapot te gooien.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling.
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan verdachte een aanzienlijk lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een uitgaansgelegenheid met kracht een glas in het gezicht van de jonge vrouw [benadeelde partij 1] kapot geslagen, terwijl zij juist trachtte de boel te sussen. Hierdoor heeft [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit meerdere (forse) weefselverscheuringen midden in haar gezicht. De littekens, die als gevolg van het handelen van verdachte bij [benadeelde partij 1] zijn ontstaan, zullen naar verwachting voor altijd zichtbaar blijven. [benadeelde partij 1] is hierdoor blijvend getekend.
Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij 1] . Blijkens de slachtofferverklaring van [benadeelde partij 1] heeft het incident veel impact (gehad) op haar. Zo heeft zij psychologische hulp moeten zoeken en ziet zij zichzelf, mede door de littekens, nog dagelijks geconfronteerd met de traumatische ervaring die zij heeft opgedaan.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer [benadeelde partij 2] door haar midden in de nacht, uren lang in haar eigen woning, nota bene in het bijzijn van haar twee jonge kinderen, tegen een muur te gooien en haar met zijn vuisten te slaan. Daarbij heeft verdachte haar woning schade toegebracht en haar spullen vernield. Het slachtoffer heeft als gevolg van de mishandeling verwondingen in haar gezicht en aan haar pink opgelopen. [benadeelde partij 2] heeft ter zitting toegelicht dat dit voorval een grote emotionele impact op haar en haar kinderen heeft gehad.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
15 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Kennelijk heeft dat verdachte er niet van weerhouden te recidiveren.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 20 maart 2018 opgesteld door [reclassering] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
Uit dit reclasseringsadvies komt samengevat naar voren dat er meerdere risicofactoren zijn die interventies behoeven. Onder andere is er sprake van een gebrekkige impulsbeheersing en beschikt verdachte over onvoldoende vaardigheden om met problemen om te gaan. Tevens zijn er problemen geconstateerd op diverse leefgebieden. Het recidiverisico wordt ingeschat op gemiddeld. Verdachte realiseert zich dat hij hulp nodig heeft om zijn leven weer op de rails te krijgen en zegt open te staan voor interventies en reclasseringstoezicht. Geadviseerd wordt om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan het verkrijgen van betaald werk.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf niet passend en zal daarom in het voordeel van verdachte aansluiting zoeken bij de straf die in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, behandelverplichting, opname in een instelling voor begeleid wonen en meewerken aan het verkrijgen van betaald werk, noodzakelijk. Bijzondere voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft, middels tussenkomst van mr. R.H. Bouwman, een vordering tot schadevergoeding van € 11.623,92 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 1.623,92 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 994,97 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 244,97 materiële schade en € 750,- immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook integraal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 en 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling en vernieling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3 heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes)
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich binnen vijf werkdagen na detentie zal melden bij Reclassering Nederland, Vincent van Goghweg 73 te Zaandam. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland nodig acht;
  • zich zal laten behandelen door de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Daarbij zal hij zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van die behandeling;
  • zal meewerken aan plaatsing in een begeleid woonproject. Vanaf het moment dat er een plek voor veroordeelde beschikbaar is bij Exodus of een soortgelijke woonvoorziening, zulks ter beoordeling van de reclassering, dient hij daar te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zal meewerken aan het verkrijgen van betaald werk.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 9.123,92 (negenduizend honderd drieëntwintig euro en tweeënnegentig cent), bestaande uit € 1.623,92 als vergoeding voor de materiële en
€ 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 9.123,92 (negenduizend honderd drieëntwintig euro en tweeënnegentig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
80 (tachtig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 994,97 (negenhonderd vierennegentig euro en zevenennegentig cent), bestaande uit € 244,97 (tweehonderd vierenveertig euro en zevenennegentig cent) als vergoeding voor de materiële en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 994,97 (negenhonderd vierennegentig euro en zevenennegentig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
19 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.P. Boon, voorzitter,
mrs. P.H.B. Littooy en J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Kruit,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2018.
BIJLAGE
De bewijsmiddelen