ECLI:NL:RBNHO:2018:3730

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
15/800442-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van vrijheidsberoving onder bedreiging met een mes en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

Op 4 mei 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige vrouw die op 22 december 2017 in Den Helder twee personen van hun vrijheid heeft beroofd. De vrouw hield de slachtoffers langdurig vast onder bedreiging met een mes in de vertrekhal van de veerboot naar Texel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet strafbaar is, omdat zij ten tijde van de feiten lijdende was aan een ernstige psychische stoornis. De rechtbank heeft de vrouw vrijgesproken van de bedreiging van een derde persoon en heeft haar geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, zoals door de officier van justitie was gevorderd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1] tot schadevergoeding van € 1.750,- toegewezen, evenals de kosten van € 22,17. De vordering van [aangeefster 3] is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit is vrijgesproken. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de adviezen van deskundigen, die concludeerden dat de verdachte niet strafbaar was vanwege haar psychische toestand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800442-17 (P)
Uitspraakdatum: 4 mei 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 april 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Zwolle.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.S. Levinsohn en van hetgeen door verdachte en haar raadsman mr. J.J. Jorna,
advocaat te Den Helder, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
zij op of omstreeks 22 december 2017 te Den Helder opzettelijk [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door
- op die [aangeefster 1] af te lopen en/of door die [aangeefster 1] met beide armen vast te pakken en/of
- voornoemde [aangeefster 1] gedurende een langere periode (met kracht) bij haar schouder en/of haar jas vast te pakken en/of te houden en/of
- door een mes vast te houden en/of te tonen aan die [aangeefster 1] en/of door dat mes tegen de nek van die [aangeefster 1] te zetten en/of
- en/of door met dat mes in de hand en/of de nek van die [aangeefster 1] te prikken en/of steken en/of door tegen die [aangeefster 1] te schreeuwen en/of
- terwijl ze die [aangeefster 1] (stevig) vast hield naar een andere ruimte te lopen;
en/of
door (gedurende ongeveer 1,5 uur)
- voornoemde [aangeefster 2] met haar arm om de nek te grijpen en/of door die arm om de nek langdurig vast te houden
- door een mes op de buik van die [aangeefster 2] te richten en/of gericht te houden en/of
- door met die [aangeefster 2] naar een andere ruimte te lopen;
Feit 2:
zij op of omstreeks 22 december 2017 te Den Helder [aangeefster 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (terwijl verdachte een collega van die [aangeefster 3] vast hield en een mes op haar had gericht) die [aangeefster 3] dreigend de woorden toe te voegen "Puta, see what you have done, it's your fault, I am gonna kill you", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het onder 1 ten laste gelegde feit voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is.
De raadsman heeft verzocht verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit vrij te spreken. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat zij richting [aangeefster 3] heeft geschreeuwd, maar zij ontkent met klem dat zij haar zou hebben bedreigd en de woorden
“I am gonna kill you”zou hebben gebruikt. Nu hiervoor, afgezien van alleen de verklaring van [aangeefster 3] zelf, geen ander bewijs voorhanden is, dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak ten aanzien van feit 2De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
De aangifte van [aangeefster 3] – die ten tijde van de vermeende bedreiging buiten, op afstand van verdachte stond – wordt op het punt van de geuite woordelijke bedreiging niet, althans onvoldoende, ondersteund door ander bewijsmateriaal.
3.3.2
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank, nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 april 2018;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen door [verbalisanten] d.d. 22 december 2017 (dossierpagina’s 21-22);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met betrekking tot de camerabeelden van [verbalisant] d.d. 30 december 2017 (dossierpagina’s 126-162).
3.3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
zij op 22 december 2017 te Den Helder opzettelijk [aangeefster 1] en [aangeefster 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
door
- op die [aangeefster 1] af te lopen en die [aangeefster 1] vast te pakken en
- voornoemde [aangeefster 1] gedurende een langere periode (met kracht) bij haar schouder en/of haar jas vast te pakken en te houden en
- een mes vast te houden en te tonen aan die [aangeefster 1] en dat mes tegen de nek van die [aangeefster 1] te zetten en
- met dat mes in de hand en de nek van die [aangeefster 1] te prikken en tegen die [aangeefster 1] te schreeuwen
en
door gedurende ongeveer 1,5 uur
- voornoemde [aangeefster 2] met haar arm om de nek te grijpen en langdurig vast te houden
- een mes op de buik van die [aangeefster 2] te richten en gericht te houden en
- met die [aangeefster 2] naar een andere ruimte te lopen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde is strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van verdachte acht geslagen op de twee Pro Justitia rapporten, gedateerd 3 april 2018, opgesteld door J.L.M. Dinjens, psychiater, en R. de Vries, GZ-psycholoog.
Het rapport van de psychiater houdt als beantwoording van de gestelde vragen onder meer in:
Er is bij betrokkene sprake van een ongespecificeerde psychotische of schizofreniespectrumstoornis. Dit was ook ten tijde van het tenlastegelegde het geval. Betrokkene was bovendien floride psychotisch. De ziekelijke stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene geeft aan te hebben gehandeld vanuit de (waan)overtuiging dat haar dochter en kleindochter vermoord zouden worden. Ze was zeer angstig en ernstig verward en zag destijds geen andere optie dan door terug te dreigen en het complot wereldkundig te maken.
Onderzoeker adviseert Uw rechtscollege betrokkene de ten laste gelegde feiten niet toe te rekenen. Betrokkene was floride psychotisch en werd in haar denken, voelen en doen, volledig in beslag genomen door het psychiatrische toestandsbeeld.
Het rapport van de psycholoog houdt als beantwoording van de vragen onder meer in:
Onderzochte is een premorbide (vermoedelijk) gemiddeld intelligente vrouw, lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in diagnostische zin te omschrijven als schizofrenie dan wel een waanstoornis van het achtervolgingstype of een schizo-affectieve stoornis; in ieder geval een stoornis in het schizofreniespectrum. Van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is geen sprake; van middelenmisbruik evenmin. Ten tijde van het tenlastegelegde was dit evenzeer het geval. Onderzochte leed gedurende die periode aan floride achtervolgingswanen, met een voor onderzochte zeer bedreigend karakter. Middelengebruik was niet aan de orde. De ziekelijke stoornis beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Vanuit haar psychotische stoornis staat het voor onderzochte vast dat haar dochter en kleinkind gedood zullen worden, tenzij onderzochte ze weet te beschermen. De precieze aard van het waansysteem- en de ratio van het in gijzeling nemen van een collega en het kunnen bieden van bescherming aan haar dierbaren, wordt ook in onderhavig onderzoek niet geheel duidelijk; maar aan het bestaan van het waansysteem bestaat geen enkele twijfel.
Bovenstaande leidt tot het advies het tenlastegelegde niet aan onderzochte toe te rekenen. De heftige angst haar dochter en kleinkind te verliezen beheerste- en stuurde het gedrag van onderzochte volledig.
De rechtbank kan zich, gezien de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, met de adviezen van deze deskundigen verenigen. Daarbij wijst de rechtbank er op dat verdachte na haar aanhouding op 22 december 2017 in het arrestantencomplex in Den Helder door een medewerker van de GGZ is beoordeeld, door welke medewerker werd geconstateerd dat verdachte op dat moment in een psychose zat (dossierpagina 5). De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen over en is van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte wegens de ziekelijke stoornis van haar geestvermogens niet kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar en zal haar ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat verdachte steeds meer inziet dat zij hulp nodig heeft en dat zij wil worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, zoals door de officier van justitie is gevorderd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat verdachte zal worden geplaatst in de FPA te Heiloo.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Indien een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn of haar geestvermogens niet aan een verdachte kan worden toegerekend, kan de rechtbank ex artikel 37 Sr de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opleggen indien de verdachte een gevaar is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte twee personen wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, waarbij verdachte gebruik heeft gemaakt van een mes. Door deze strafbare feiten is de (algemene) veiligheid van anderen zonder meer in gevaar geweest.
Over de kans op herhaling van dergelijke feiten, en als advies hoe dit te beperken, houdt het rapport van de psychiater in:
Het recidiverisico hangt nauw samen met de psychotische stoornis. Het recidiverisico is thans, als gevolg van structuur en medicatie – in het PPC waar verdachte op dit moment verblijft – al afgenomen naar ten hoogste een matig recidiverisico en te verwachten valt dat dit risico, bij verdere behandeling, zal dalen naar een laag recidiverisico. Betrokkene heeft een blanco justitiële voorgeschiedenis en is niet bekend met agressief gedrag. Ze is in het verleden meerdere malen opgenomen geweest in verband met een psychotische decompensatie, waarvan ze goed herstelde met behulp van medicatie. Er is geen sprake van een stoornis in middelengebruik of een persoonlijkheidsstoornis. Er is voldoende coping en ze is altijd min of meer in staat geweest zich zelfstandig te handhaven. Betrokkene is thans nog immer psychotisch, maar wordt behandeld met antipsychotische medicatie, waardoor ze meer in de realiteit is komen te staan en ze kan reflecteren op het tenlastegelegde. De gewetensfunctie is intact. Er is een gunstige behandel- en herstelprognose en er zijn thans al duidelijke tekenen van herstel, waardoor het recidiverisico thans al aanzienlijk is verminderd. Er zijn beschermende factoren, zoals een betrokken netwerk en de mogelijkheid tot werk/dagbesteding. Er is een positieve grondhouding tegenover behandeling en medicatie.
Onderzoeker adviseert Uw rechtscollege tot het opleggen van een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 Sr voor de duur van een jaar. De verwachting is dat in deze periode het psychotisch toestandsbeeld adequaat kan worden behandeld, waardoor het recidiverisico (volledig) kan worden beteugeld. Mocht er nog sprake zijn van (residuale) psychotische klachten en/of symptomen, bestaat er de mogelijkheid aansluitend te opteren voor een Rechterlijke Machtiging (BOPZ). Gedurende de behandeling kan gewerkt worden aan delictanalyse en terugvalpreventie en is het van belang het netwerk nauw te betrekken. De inschatting is dat betrokkene goed zal kunnen profiteren van een dergelijk intensief klinisch behandeltraject, inclusief verdere stabilisatie door middel van behandeling met antipsychotische medicatie. Er zou daarnaast ook gedacht kunnen worden aan het instellen van een stemmingsstabilisator.
Het rapport van de psycholoog houdt in:
Zonder adequate (medicamenteuze) behandeling van de psychotische stoornis valt herhaling van enig geweldsdelict te vrezen. Onderzochte is in wezen in het geheel geen kwaadaardige of vijandige vrouw. Maar vanuit waanbeelden kan ze zich of haar directe familie bedreigd voelen c.q. weten en dan vanuit angst en wanhoop tot actie overgaan. Behandeling is binnen het PPC reeds in gang gezet, maar de medicatie leidde er vooralsnog niet toe dat de kern van het waansysteem verbleekte. Zolang dat laatste niet het geval is, blijft het risico op herhaling van enig geweldsdelict in vrije omstandigheden in aanzienlijke mate aanwezig. (…) Tegen het einde van onderhavig onderzoek tekent zich enige verbetering af. Onderzochte toont beginnend ziektebesef, betuigt spijt en medeleven en aanvaardt de noodzaak van behandeling, met inbegrip van een antipsychoticum; zoals ze dat vanaf opname- dan wel plaatsing in het PPC aanvaardt. Ondergetekende gaat er van uit dat met de te adviseren maatregel genoemd gevaar afdoende kan worden ingedamd.
Gesloten klinische behandeling van de schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis is aangewezen. Het daarbij vereiste beveiligingsniveau is laag tot matig. Wat betreft type instelling valt te denken aan een FPA.
Bovengenoemde klinische behandeling moet, gegeven het recidiverisico en de geringe intrinsieke motivatie bij onderzochte, dit laatste passend bij het -nog prille- beperkte ziekte-inzicht, dwingend worden opgelegd. Daartoe meest geëigend kader is in onderhavige casus een gedwongen plaatsing ex artikel 37 Sr in een psychiatrisch ziekenhuis (…). Onderzoeker denkt daarbij vooral aan de FPA van de GGZ Noord-Holland Noord te Heiloo. Ondergetekende meent dat het van onderzochte uitgaande gevaar, nu ze in behandeling is gekomen, niet langer dermate groot en onmiddellijk is, dat een terbeschikkingstelling (die dan met dwangverpleging zou moeten) aangewezen is.
De rechtbank onderschrijft deze overwegingen en conclusies en maakt deze tot de hare. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar voor zichzelf, maar met name voor anderen en de algemene veiligheid van personen is, als zij niet (verder) wordt behandeld.
De rechtbank acht, met de deskundigen, een intensieve behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk om dit gevaar te verminderen. De rechtbank zal dan ook aan verdachte de maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr opleggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd en de raadsman is verzocht.
De rechtbank betrekt daarbij dat de bewezen verklaarde feiten de oplegging van deze ingrijpende maatregel rechtvaardigen. Het gaat om bijzonder ernstige strafbare feiten die door de slachtoffers als uitermate bedreigend moeten zijn ervaren. Uit de aangiftes, verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] blijkt dat het gebeuren op hen een zeer grote impact heeft gehad, waarvan zij vermoedelijk nog regelmatig, zo niet dagelijks, de negatieve gevolgen van ondervinden. Hoewel de strafbare feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend, heeft zij met haar handelen wel slachtoffers gemaakt.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Vordering benadeelde partij [aangeefster 1]
De benadeelde partij [aangeefster 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.750,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast is een bedrag van € 22,17 gevorderd als vergoeding van proceskosten, bestaande in reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland voor het opstellen van de vordering.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit [kort gezegd: wederrechtelijke vrijheidsberoving], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden, en wel immateriële schade.
De rechtbank komt de vergoeding van de in de vordering gestelde immateriële schade ook billijk voor. De rechtbank acht derhalve de vordering ad € 1.750,- toewijsbaar, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering is ook niet door de raadsman weersproken. Voorts bepaalt artikel 6:165, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek dat de omstandigheid dat een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaren of ouder is verricht onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, geen beletsel is haar als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.750,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op € 22,17.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet in verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: wederechtelijke vrijheidsberoving] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij [aangeefster 3]
De benadeelde partij [aangeefster 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 350,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast is een bedrag van € 24,13 gevorderd als vergoeding van proceskosten, bestaande in reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland voor het opstellen van de vordering.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen haar onder 2 ten laste is gelegd, is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering – die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit – kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f en 37 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachtedaarvoor
van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte in een
psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst voor de termijn van één (1) jaar.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangeefster 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.750,- (zegge: zeventienhonderdvijftig euro), bestaande in vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangeefster 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 22,17, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [aangeefster 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.750,- (zegge: zeventienhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. L. van Lent, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
4 mei 2018.
mr. Van Lent is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.