ECLI:NL:RBNHO:2018:3708

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
15/216497-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door beginnend bestuurder onder invloed van alcohol

Op 3 mei 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een dodelijk verkeersongeval dat plaatsvond op 29 oktober 2017 te Assendelft. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed onder invloed van alcohol en overschreed de maximumsnelheid. Tijdens een inhaalmanoeuvre op de Provincialeweg N246 botste hij frontaal op een tegemoetkomende auto, bestuurd door een vrouw die bij de aanrijding om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, maar niet roekeloos, zoals door de officier van justitie was gesteld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder was veroordeeld en dat zijn gedrag ernstige gevolgen had voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/216497-17 en 99/000327-20 (vordering herroeping VI) (P)
Uitspraakdatum: 3 mei 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 april 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Heij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 te Assendelft, gemeente Zaanstad als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnend) bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Audi, kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg N246, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, aldaar te rijden:
- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden) toegestaan en/of verantwoord was en/of
- met een snelheid die zo hoog was dat hij niet in staat is gebleken om
a) zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
b) zijn motorrijtuig voortdurend onder controle te houden en/of
- geen gevolg gevend aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt en/of
- onder invloed van een zodanige hoeveelheid alcoholhoudende drank en/of (een) verdovend(e) middel(en), dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat was,
immers verdachte is -rijdend als hiervoor omschreven- (tijdens duisternis) op de, door middel van een dubbele doorgetrokken streep, in twee rijstroken verdeelde, rijbaan van die Pronvincialeweg N246, een inhaalmanoeuvre gaan uitvoeren en/of die dubbele doorgetrokken streep links gaan overschrijden op een moment dat een hem op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer rijdende personenauto (merk Citroën, kenteken [kenteken] ) zo dicht was genaderd, dat hij met dat door hem bestuurde motorrijtuig (frontaal) is opgebotst of aangereden tegen die personenauto, waardoor de bestuurster van die personenauto (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Daartoe heeft zij - kort weergegeven - aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte op een donkere tweebaansweg, onder invloed van een forse hoeveelheid alcoholhoudende drank, met een aanzienlijke overschrijding van de toegestane maximum snelheid en terwijl het zicht op tegemoetkomend verkeer als gevolg van bumperkleven door verdachte ernstig werd beperkt, onverhoeds een ter plaatse geldend inhaalverbod heeft genegeerd en frontaal in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende voertuig dat werd bestuurd door [slachtoffer] (hierna ook kortweg te noemen: [slachtoffer] ).
Dit terwijl [slachtoffer] zich aan alle ter plaatse geldende en onder de omstandigheden voorgeschreven verkeersregels hield en geen enkele uitwijkmogelijkheid had. Zij is aan de gevolgen van de aanrijding overleden. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich met zijn uitzonderlijke weggedrag buiten de orde van ‘deelname aan het normale verkeer’ heeft geplaatst en dat daardoor sprake is van schuld in de zin van ‘roekeloosheid’ als bedoeld in art. 6 WVW 1994.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Daartoe heeft hij - kort weergegeven - aangevoerd dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aanmerkelijk of zeer onvoorzichtig, laat staan roekeloos heeft gereden zoals bedoeld in art. 6 WVW 1994. In de visie van de verdediging kan niet genoegzaam worden vastgesteld dat verdachte onverantwoord hard heeft gereden en moet worden uitgegaan van de premisse dat het voertuig van [slachtoffer] ten tijde van het ongeval geen verlichting voerde. De omstandigheden, inhoudende dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, mogelijk de ter plaatse maximaal toegestane snelheid in enige mate heeft overschreden en een inhaalverbod heeft genegeerd, betekenen volgens de raadsman niet dat kan worden gesproken van (‘verwijtbare’) aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Van roekeloosheid is blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad in deze zaak zeker geen sprake, aldus de raadsman.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Voor zover de bewijsmiddelen geschriften betreffen als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, zijn zij telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
I.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 19 april 2018 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Het klopt dat ik op 29 oktober 2017 betrokken ben geweest bij een verkeersongeval op de Provincialeweg N246. Het klopt ook dat ik die avond alcohol had gedronken, namelijk whisky, en dat ik ten tijde van het ongeval harder reed dan ter plaatse is toegestaan. Ik wilde de auto die voor mij reed inhalen, terwijl ik weet dat dat op die plek niet mag. Ik heb de tegemoetkomende auto helemaal niet gezien.
II.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2017 (dossierpagina 124). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant Bakker:
Het rijbewijs van verdachte [verdachte] is voor het eerst afgegeven op 23 maart 2015, wat betekent dat hij nog een beginnend bestuurder is.
III.
Een proces-verbaal VerkeersOngevals Analyse d.d. 26 januari 2018 (dossierpagina’s 164, 165, 167 en 187). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten Van Dalen en De Visser:
Op zondag 29 oktober 2017 hebben wij een onderzoek ingesteld naar de vermoedelijke toedracht van een verkeersongeval. Het verkeersongeval vond plaats op 29 oktober 2017 omstreeks 00.08 uur op de Provincialeweg N246 buiten de bebouwde kom van Assendelft, gemeente Zaanstad. De maximum toegestane snelheid ter plaatse bedraagt 80 km/h.
De bij dit ongeval betrokken voertuigen en personen betreffen:
-
een witte Audi A3, kenteken [kenteken] , bestuurd door verdachte [verdachte] ,
-
een grijze Citroën C1, kenteken [kenteken] , bestuurd door slachtoffer [slachtoffer] , en
-
een groene Renault Megane Scenic, kenteken [kenteken] , bestuurd door getuige [getuige 1] .
[slachtoffer] zat bij onze komst ter plaatse beklemd in haar voertuig. Ze bleek ter plaatse aan haar verwondingen te zijn overleden.
Op de rijbaan van de Provincialeweg N246 is een dubbele ononderbroken witte asstreep aangebracht. Ingevolge artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 mogen bestuurders de strepen niet naar links overschrijden en zich niet links van de strepen bevinden.
Het ongeval vond plaats gedurende de nacht, de periode gelegen tussen zonsondergang en zonsopkomst. Op de Provincialeweg N246 was ter plaatse van het ongeval geen openbare straatverlichting aanwezig. Door het ontbreken van bebouwing was er ter plaatse van het ongeval (nagenoeg) geen omgevingslicht.
Wij zijn gekomen tot een volgende beschrijving van de vermoedelijke toedracht:
De bestuurder van de Audi reed over de Provincialeweg N246, richting Assendelft, komende vanuit Beverwijk. Voor hem reed in dezelfde richting de Renault Megane Scenic. De bestuurder van de Audi heeft de bestuurder van de Renault ingehaald en heeft daarbij de dubbele ononderbroken witte streepmarkering overschreden.
Uit tegenovergestelde richting kwam de bestuurster van de Citroën C1. De Audi en de Citroën zijn frontaal met elkaar in aanrijding gekomen.
IV.
Een proces-verbaal Ongevalsanalyse met behulp van computersimulatie d.d. 16 januari 2018 (dossierpagina 211). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant Schoen:
Uit de gehele computersimulatie en de daarbij ingevoerde parameters bleek dat de indicatieve snelheden waarmee de voertuigen gebotst hebben de volgende zijn:
-
Audi A3 110 km/h
-
Citroën C1 80 km/h.
V.
Een schriftelijk bescheid (dossierpagina 126), inhoudende een Aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed d.d. 29 oktober 2017. Dit geschrift houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in:
Naam bloedgever [verdachte]
[SIN-nummer]
Ondergetekende arts verklaart op 29/10 om 02.00 uur op de voorgeschreven wijze van bovenstaande persoon bloed te hebben afgenomen.
VI.
Een schriftelijk bescheid (dossierpagina’s 128 en 129), inhoudende een verslag van 15 november 2017 van een deskundige, te weten dr. B.E. Smink, apotheker-toxicoloog bij het NFI, zijnde een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering. Dit geschrift houdt onder meer in:
[SIN-nummer] Bloed van [verdachte]
Het bloed van verdachte [verdachte] is onderzocht op de aanwezigheid van ethanol en andere stoffen. Het eindresultaat van de analyse van alcohol in het bloed van verdachte [verdachte] bedraagt 1,37 milligram per milliliter.
VII.
Een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 56). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 29 oktober 2017 door getuige [getuige 1] ten overstaan van verbalisant Sanli afgelegde verklaring:
Op zondag 29 oktober 2017 omstreeks 00.05 uur reed ik op de Provinciale weg N246 komende uit de richting van Beverwijk, gaande in de richting van Assendelft. Ik zag in mijn binnenspiegel dat er een personenauto mijn kant op reed. Ik zag dat hij snel reed. Ik zag op mijn snelheidsmeter dat ik tachtig kilometer per uur reed. Ik denk dat hij sowieso sneller dan honderd kilometer per uur reed. Ik zag dat hij zigzaggend kwam aanrijden. Ik zag dat hij op de tegenovergestelde rijbaan ging rijden. Op die rijbaan reed een andere personenauto. Ik zag dat de personenauto die zigzaggend reed volop tegen de auto botste welke op de tegenovergestelde rijbaan reed.
VIII.
Een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 59 en 60). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 29 oktober 2017 door getuige [getuige 1] ten overstaan van verbalisant Bakker afgelegde verklaring:
Het was helemaal donker.
Ik heb gezien dat de koplampen van de auto die uit de richting van Assendelft kwam (de rechtbank begrijpt: het voertuig van [slachtoffer] ), brandden.
Ik zag hem (de rechtbank begrijpt: het voertuig van verdachte) achter mij. Ik zag dat de auto ineens achter mij reed. Het leek erg op bumperkleven. Ik zag de verlichting van links naar rechts bewegen. Ik zag dat de auto slingerde waardoor hij af en toe deels op de andere weghelft terechtkwam. Ik zag dat toen de tegenligger bijna ter hoogte van de neus van mijn voertuig reed, de auto die achter mij reed ineens van baan verwisselde, dus op de tegengestelde baan terechtkwam en langs mijn auto kwam rijden. Meteen op dat moment gebeurde de aanrijding naast mijn voertuig.
IX.
Een proces-verbaal van verhoor (ongenummerd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 april 2018 door getuige [getuige 1] ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
Ik heb de lichten van de auto van de tegemoetkomende Citroën gezien. Die mevrouw reed gewoon zoals ik, 80 km/h. Tijdens het inhalen reed [verdachte] echt hard, het was echt een harde botsing. Ik denk dat hij 100 km/h of harder reed.
X.
Een proces-verbaal van verhoor (ongenummerd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 april 2018 door getuige [getuige 2] ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
De auto voor ons (de rechtbank begrijpt: het voertuig van [slachtoffer] ) reed gewoon normaal op haar eigen baan en zij had haar verlichting aan.
De auto van [verdachte] ging zeker harder dan die van ons. Ik bedoel dat hij heel veel harder reed dan wij. Hij ging heel hard tegen haar aan.
XI.
Een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina’s 77 en 78). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 29 oktober 2017 door getuige [getuige 3] ten overstaan van verbalisant Gorter-Van der Weide afgelegde verklaring:
Op zondag 29 oktober 2017 omstreeks 00.00 uur reed ik op de N246 in de richting van Beverwijk. Het was droog, helder, het uitzicht was goed. Op dit gedeelte van de Provincialeweg is geen openbare straatverlichting.
Ik zag aan autoverlichting dat er een auto uit tegengestelde richting kwam. Opeens zag ik dat er vanachter de tegenligger een tweede auto mijn weghelft op reed. Volgens mij moet die auto vlak achter zijn voorganger hebben gereden, anders had ik twee paar koplampen in mijn richting moeten hebben zien rijden. Toen ik die koplampen mijn weghelft op zag komen rijden, dacht ik “wat doet die nou” en gelijk zag ik “bam” een aanrijding. Ik zag een klein grijs autootje door de lucht vliegen.
4.2.
BewijsverweerDe raadsman van verdachte heeft bepleit dat minst genomen moet worden uitgegaan van de premisse dat het voertuig van slachtoffer [slachtoffer] ten tijde van het ongeval geen verlichting voerde. Hierbij heeft de raadsman gewezen op de verklaring van getuige [getuige 3] dat zij de auto van [slachtoffer] voorafgaand aan het ongeval niet heeft gezien, de verklaring van verdachte dat hij de auto van [slachtoffer] niet heeft zien aankomen en het proces-verbaal Verkeersongevals Analyse, waaruit blijkt dat de verlichting van de Citroën C1 waar [slachtoffer] zich in bevond op de ‘off stand’ stond.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Nog daargelaten dat de rechtbank het volstrekt onaannemelijk acht dat mevrouw [slachtoffer] rond middernacht zonder verlichting zou (kunnen) rijden op een provinciale weg die niet wordt verlicht door straatverlichting, vindt het gevoerde verweer zijn weerlegging in
- de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die het voertuig van [slachtoffer] kort na middernacht zagen naderen en hebben waargenomen dat haar koplampen brandden,
- de verklaring van getuige [getuige 4] dat de koplampen van het voertuig van [slachtoffer] brandden op het moment dat zij omstreeks middernacht wegreed bij de Zaanse Schans (dossierpagina 150),
- het technisch onderzoek waaruit blijkt dat de vervorming van de gloeidraden van de Citroën C1 een indicatie geven dat de verlichting van de Citroën C1 heeft gebrand (pagina 20 van het proces-verbaal VerkeersOngevals Analyse) en
- het aanvullende proces-verbaal VerkeersOngevals Analyse (los opgenomen) inhoudende dat het mogelijk is dat de lichtschakelaar gedurende of na de botsing op de off-stand is gekomen door het veranderende wrijvingscoëfficiënt, bijvoorbeeld door het vanaf het wegdek in de berm schuiven.
Aldus wordt vastgesteld dat de verlichting van het voertuig van slachtoffer [slachtoffer] ten tijde van het ongeval heeft gebrand.
4.3.
Bewijsoverweging
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen komen, moet worden bewezen dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip ‘schuld’ (culpa) houdt in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij heeft te gelden dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, NJ 2005/252).
De culpa wordt onderverdeeld in gradaties. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake, namelijk als door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan. Het gaat bij roekeloosheid in de zin van art. 6 WVW 1994 om het nemen van “onaanvaardbare risico’s met ernstige gevolgen”, van welk onaanvaardbaar risico de verdachte zich bewust moet zijn geweest, maar waarbij de verdachte “op zeer lichtzinnige wijze ervan is uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren” of zich “om de gevolgen van zijn handelingen niet heeft bekreund”. Bij de vraag of sprake is van roekeloosheid komt derhalve betekenis toe aan de grootte van de kans dat een bepaald gevolg intreedt en de mate waarin de verdachte zich daarvan bewust was of had moeten zijn.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de hierboven weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 29 oktober 2017 iets na middernacht als beginnend bestuurder van een personenauto en onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol (1,37 mg/ml) een inhaalverbod heeft genegeerd en frontaal tegen de hem tegemoetkomende auto van slachtoffer [slachtoffer] is gebotst, waardoor [slachtoffer] is overleden.
Het voertuig dat verdachte wilde inhalen reed op dat moment met de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 80 km/h. De inzittenden [getuige 2] en [getuige 1] verklaren dat verdachte met een hoge snelheid aan kwam rijden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad harder heeft gereden dan het voertuig van getuige [getuige 1] en dat hij dus de maximum snelheid overschreed. Voorts is er een ongevalsanalyse gemaakt door middel van een computersimulatie, waaruit blijkt dat de ‘indicatieve snelheid’ waarmee verdachte zou hebben gereden 110 km/h bedroeg. Hoewel de door verdachte exact gereden snelheid niet kan worden vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat wél vast is komen te staan dat verdachte op het moment van het verkeersongeval heeft gereden met een hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan was.
Hoewel verdachte zeer onvoorzichtig en gevaarzettend heeft gehandeld en onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven heeft geroepen, is de rechtbank van oordeel dat dit niet een zo uitzonderlijk geval betreft dat dit past binnen de schuldcategorie ‘roekeloos’ zoals deze categorie in de jurisprudentie van de Hoge Raad is omschreven.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het rijgedrag van verdachte worden geschaard onder de naast hoge schuldgradatie ‘zeer onvoorzichtig en onoplettend’.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 29 oktober 2017 te Assendelft, gemeente Zaanstad als verkeersdeelnemer, namelijk als beginnend bestuurder van een personenauto, merk Audi, kenteken [kenteken] , daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg N246, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend aldaar te rijden:
- met een hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan was en
- geen gevolg gevend aan een verkeersteken dat een verbod inhoudt en
- onder invloed van een zodanige hoeveelheid alcoholhoudende drank dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat was,
immers verdachte is -rijdend als hiervoor omschreven- tijdens duisternis op de door middel van een dubbele doorgetrokken streep in twee rijstroken verdeelde rijbaan van die Provincialeweg N246 een inhaalmanoeuvre gaan uitvoeren en die dubbele doorgetrokken streep links gaan overschrijden op een moment dat een hem op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer rijdende personenauto merk Citroën, kenteken [kenteken] zo dicht was genaderd dat hij met dat door hem bestuurde motorrijtuig frontaal is aangereden tegen die personenauto, waardoor de bestuurster van die personenauto genaamd [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Standpunten van partijen
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest. De raadsman van verdachte heeft zich niet uitgelaten over de op te leggen straf.
7.2
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Op 29 oktober 2017 heeft verdachte door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden een verkeersongeval veroorzaakt op de N246 te Assendelft, waardoor de bestuurster van een tegemoetkomende auto, [slachtoffer] , is gedood. Verdachte reed te hard, haalde in waar dit niet mocht en verkeerde ten tijde van het ongeval onder invloed van een - zeker voor hem als beginnend bestuurder - forse hoeveelheid alcohol. Door dit zeer laakbare gedrag van verdachte is een abrupt einde gekomen aan het leven van een destijds slechts 41-jarige vrouw en is onherstelbaar leed toegebracht aan haar nabestaanden, zoals daarvan onder andere uit de door de haar vader ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring is gebleken. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 maart 2018, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder, onder meer ter zake van verkeersovertredingen, onherroepelijk is veroordeeld. Van een veroordeling wegens gevaarzetting in het verkeer (artikel 5 van de WVW 1994) liep verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde nog in een proeftijd;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 19 december 2017 van D. de Wit, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, Adviesunit 1 Noord-West te Alkmaar. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene ontkent roekeloos rijgedrag en ontkent aangeschoten of dronken te zijn geweest. Hiermee gaat hij voorbij aan het feit dat rijden onder invloed sowieso een wetsovertreding is. Betrokkene geeft herhaaldelijk aan dat zijn alcoholgebruik geen rol heeft gespeeld, hiermee wekt hij de indruk dat hij de verantwoordelijkheid buiten zichzelf legt. Dit is een zorgelijk gegeven en naar mening van rapporteur een riscofactor aangezien het alcohol-promillage boven de toegestane hoeveelheid was.
Het is rapporteur niet duidelijk of zijn houding en beperkte probleembesef voortkomen uit een gebrekkige gewetensontwikkeling, een beperkt cognitief vermogen of een proceshouding is.
Betrokkene ervaart psychisch veel last van de botsing die hij veroorzaakt heeft. Het is positief te noemen dat betrokkene een psychologische behandeling wil om het ongeluk te kunnen verwerken. Daarnaast is het naar mening van rapporteur wenselijk dat er binnen deze behandeling aandacht is voor zijn houding ten aanzien van de tenlastegelegde feiten.
Het recidiverisico wordt ingeschat als matig. Dit gezien zijn houding en eerdere veroordelingen.
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en bij de straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan één die langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De duur van de op te leggen gevangenisstraf is korter dan gevorderd, reeds omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat verdachte zich ‘roekeloos’ heeft gedragen als bedoeld in art. 6 WVW 1994. Hoewel de rechtbank komt tot een andere schuldgradatie dan de officier van justitie, acht zij wel passend en geboden dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt ontzegd voor de gevorderde, maximaal mogelijke, termijn.
8. Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
8.1
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met VI-nummer 99/000327-20 heeft de officier van justitie gevorderd deze geheel toe te wijzen voor een periode van 365 dagen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen. Hiertoe heeft hij erop gewezen dat onvoldoende verband bestaat tussen het onderhavige culpoze (‘schuld-’)delict en de doleuze (oftewel opzettelijk gepleegde) feiten van de veroordeling waarop de vordering ziet, te weten poging tot afpersing en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 11 juni 2014 is verdachte wegens poging tot afpersing in vereniging en - kort gezegd - wapenbezit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 25 augustus 2015 is gestart. Verdachte is, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 23 februari 2017 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder - onder meer - de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 9 november 2017 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 365 dagen zal herroepen, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit in de onderhavige zaak met parketnummer 15/216497-17.
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vordering en dat er gelet op de overige inhoud van dit vonnis termen zijn de vordering toe te wijzen. De rechtbank acht immers bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 door het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval.
Ten aanzien van de visie van de verdediging dat onvoldoende verband bestaat tussen het onderhavige culpoze delict en de doleuze feiten van de veroordeling waarop de vordering ziet, neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte tien maanden na de hem verleende voorwaardelijke invrijheidstelling de zeer laakbare keuze heeft gemaakt onder invloed van alcohol en te hard rijdend zeer gevaarlijk rijgedrag te vertonen en daarbij een inhaalverbod te negeren met een dodelijk slachtoffer tot gevolg. Dat de eerdere veroordeling van verdachte andersoortige feiten betrof staat onder deze omstandigheden geenszins aan toewijzing van de vordering in de weg.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
5 (vijf) jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met VI-nummer 99/000327-20 voor de duur van
365 (driehonderd vijf en zestig) dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. P. de Mos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. de Jong,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 mei 2018.