ECLI:NL:RBNHO:2018:3655

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
6581076 \ AO VERZ 18-4
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst tijdens ziekte en opzegverbod

In deze zaak heeft Flexoplast een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] te ontbinden. [gedaagde] heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat er sprake is van een opzegverbod wegens arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter heeft op 23 april 2018 uitspraak gedaan. De feiten van de zaak tonen aan dat [gedaagde] sinds 2011 onder behandeling is bij de GGZ en dat zijn gedrag op de werkvloer, waaronder agressie en intimidatie, in verband staat met zijn psychische klachten. Flexoplast heeft aangevoerd dat [gedaagde] ontoelaatbaar gedrag vertoont, maar de kantonrechter oordeelt dat er een verband is tussen de ziekte van [gedaagde] en de incidenten die hebben geleid tot het ontbindingsverzoek. De kantonrechter concludeert dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet kan worden ingewilligd, omdat het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing is. De kantonrechter wijst het verzoek van Flexoplast af en veroordeelt hen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 6581076 \ AO VERZ 18-4 (PA)
Uitspraakdatum: 23 april 2018
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap
Verpakkingsindustrie Velsen B.V.,
tevens handelende onder de naam
Flexoplast
gevestigd te Wieringerwerf
verzoekende partij
verder te noemen: Flexoplast
gemachtigde: mr. E.W. Kingma
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. I. Kuiper-Bisscheroux

1.Het procesverloop

1.1.
Flexoplast heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [gedaagde] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 26 maart 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Flexoplast bij brief van 21 maart 2018 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] , geboren [geboortedag] 1963, is op 15 augustus 1988 in dienst getreden bij Flexoplast. De laatste functie die [gedaagde] vervulde, is die van Extrudeur A, met een salaris van € 2.250,- bruto per maand, exclusief toeslagen en emolumenten.
2.2.
[gedaagde] is sinds 2011 onder behandeling bij de GGZ.
2.3.
Sinds 2016 vertoont [gedaagde] afwijkend gedrag, in die zin dat hij zich agressief en intimiderend ten opzichte van zijn collega’s gedraagt.
2.4.
Op 10 november 2016 heeft de bedrijfsarts contact opgenomen met de huisarts van [gedaagde] . [gedaagde] had aangegeven dat hij op het werk vergiftigd zou zijn en wenste een bloedonderzoek. De huisarts heeft [gedaagde] verwezen naar de GGZ. Bij e-mail van 10 november 2016 heeft de bedrijfsarts [gedaagde] arbeidsongeschikt verklaard.
2.5.
Op 17 januari 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Flexoplast en [gedaagde] , in het bijzijn van een begeleider van de GGZ. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] zijn werkzaamheden zou hervatten in een andere ploeg, te weten de B-ploeg. [gedaagde] was op dat moment werkzaam in de A-ploeg.
2.6.
Op 20 januari 2017 heeft [gedaagde] met de bedrijfsarts gesproken. De bedrijfsarts adviseerde om eerst halve dagen te werken en indien dit goed ging, weer volledig aan het werk te gaan. [gedaagde] at en dronk niet op de werkplek omdat hij de situatie op de werkplek – de verdenking van vergiftiging door zijn collega’s – niet vertrouwde. Op 28 januari 2017 is [gedaagde] gestart met zijn werkzaamheden.
2.7.
Op 9 februari 2017 heeft zich een incident voorgedaan waarbij [gedaagde] verbaal geweld tegen twee collega’s heeft gebruikt. Naar aanleiding van dit incident is [gedaagde] twee dagen geschorst.
2.8.
Flexoplast heeft op 10 februari 2017 met de bedrijfsarts gebeld.
2.9.
Op 14 februari 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Flexoplast en [gedaagde] over de recente gebeurtenissen, in het bijzijn van een begeleider van de GGZ. Door Flexoplast is toen onder meer aangegeven dat het op een dreigende manier aanspreken van collega’s niet getolereerd wordt en een volgende overtreding arbeidsrechtelijke consequenties zal hebben. Bij brief van 15 februari 2017 heeft Flexoplast [gedaagde] een officiële waarschuwing gegeven.
2.10.
Begin maart 2017 heeft [gedaagde] zijn werkzaamheden hervat. Op 20 maart 2017 heeft de bedrijfsarts gemeld dat sprake is van functioneel herstel en er geen medische reden is om aan te nemen dat [gedaagde] zijn werk niet zou kunnen doen.
2.11.
Op 18 oktober 2017 heeft zich wederom een incident voorgedaan. [gedaagde] heeft zich woedend uitgelaten richting een collega van de A-ploeg, de heer [collega] (hierna: [collega] ), in het bijzijn van andere collega’s. [gedaagde] verweet [collega] dat deze hem vergiftigde en bij hem thuis was geweest en daar zijn eten had vergiftigd.
2.12.
Op 28 november 2017 heeft [gedaagde] zijn collega [collega] , in het bijzijn van andere collega’s, met de dood bedreigd. Naar aanleiding van dit incident is [gedaagde] een dag geschorst.
2.13.
Bij brief van 29 november 2017 heeft [gedaagde] van Flexoplast een tweede officiële waarschuwing gekregen.
2.14.
[gedaagde] heeft van 4 december 2017 tot en met 15 januari 2018 vakantie genoten.
2.15.
[gedaagde] is vervolgens vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden.
2.16.
Eind januari 2018 heeft de gemachtigde van [gedaagde] hem ziekgemeld. Op 21 februari 2018 is [gedaagde] op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts heeft hiervan een verslag d.d. 21 februari 2018 opgemaakt (‘probleemanalyse’). De bedrijfsarts heeft vastgesteld dat [gedaagde] arbeidsongeschikt is en heeft de arbeidsongeschiktheid per 28 november 2017 in laten gaan.

3.Het verzoek

3.1.
Flexoplast verzoekt de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, g en h BW.
3.2.
Aan dit verzoek legt Flexoplast ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – verwijtbaar handelen van [gedaagde] , dan wel een verstoorde arbeidsverhouding, dan wel omstandigheden die zodanig zijn dat van Flexoplast redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Flexoplast stelt daartoe – kort samengevat – dat [gedaagde] lichamelijke ongemakken ervaart en deze toeschrijft aan zijn collega’s. Die zouden hem vergiftigen. [gedaagde] heeft meermalen diverse collega’s op de werkvloer ernstig bedreigd, zodanig dat deze collega’s en zelfs leidinggevenden zich niet meer veilig voelen in hun werkomgeving. [gedaagde] is meermalen door diverse leidinggevenden aangesproken op zijn gedrag, maar [gedaagde] verviel in zijn gedrag waarbij de bedreigingen ernstiger en concreter werden. [gedaagde] is ook diverse malen door Flexoplast gewezen op de consequenties van zijn gedrag. Flexoplast doet daarnaast uitdrukkelijk een beroep op artikel 7:671b lid 6 BW.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij voert daartoe – samengevat – aan dat sprake is van een opzegverbod wegens arbeidsongeschiktheid. De verwijten die hem worden gemaakt zijn het gevolg van de waanbeelden en psychoses waaraan hij lijdt en het gedrag vloeit voort uit de psychische klachten die hij heeft.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
Het verweer van [gedaagde] is dat het opzegverbod tijdens ziekte aan ontbinding in de weg staat. De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [gedaagde] ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Ondanks het bestaan van een dergelijk opzegverbod kan de kantonrechter een arbeidsovereenkomst ontbinden, indien het verzoek geen verband houdt met de omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft, of indien de arbeidsovereenkomst dient te eindigen in het belang van [gedaagde] (zie artikel 7:671b lid 6 BW).
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een zodanig verband tussen enerzijds de ziekte en arbeidsongeschiktheid van [gedaagde] en anderzijds de door Flexoplast ter onderbouwing van de gestelde ontslaggronden aangevoerde feiten en omstandigheden dat voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen plaats is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.4.
Flexoplast heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat [gedaagde] ontoelaatbaar gedrag vertoont op de werkvloer, waarbij er met name op is gewezen dat [gedaagde] agressief, bedreigend en intimiderend gedrag richting collega’s heeft vertoond. [gedaagde] heeft op zichzelf niet betwist dat de incidenten hebben plaatsgevonden. [gedaagde] heeft toegelicht dat die incidenten plaatsvonden omdat sprake was van vergiftiging door een collega en van de overtuiging dat een collega bij hem thuis heeft ingebroken om [gedaagde] thuis te vergiftigen, en dat hij emotioneel heeft gereageerd omdat ‘het eruit moest’.
5.5.
Volgens het verslag van de bedrijfsarts van 21 februari 2018 bestaat de problematiek van [gedaagde] al langer, spelen gebeurtenissen op het werk een grote rol in de beleving van [gedaagde] en wantrouwt hij collega’s. Verder staat in het verslag dat de bedrijfsarts informatie heeft opgevraagd bij de behandelaar van [gedaagde] bij (naar de kantonrechter begrijpt) de GGZ. Uit het overgelegde verslag d.d. 8 februari 2018 van de heer [naam] , psychiater bij de GGZ, blijkt dat [gedaagde] sinds 5 november 2017 weer bij de GGZ in behandeling is, dat hij erg achterdochtig is waardoor hij zich moeilijk staande kan houden op werk en in de maatschappij en dat hem een medicijn tegen psychoses is voorgeschreven. Mede gezien de aard van zijn medische problemen is het aannemelijk dat de ziekte en arbeidsongeschiktheid van [gedaagde] een relatie hebben met de incidenten op grond waarvan Flexoplast ontbinding van de arbeidsovereenkomst vraagt. Bij die incidenten was immers sprake van een verdenking van vergiftiging door een of meer collega(’s) en dus van wantrouwen en achterdocht. De manier waarop [gedaagde] zich tijdens die conflicten heeft geuit (agressieve uitingen en een kennelijk gebrek aan controle over emoties) past bij de psychische klachten die hij heeft. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat die incidenten (mede) zijn veroorzaakt door de ziekte van [gedaagde] . Dat betekent dat er een verband is tussen het ontbindingsverzoek en de ziekte van [gedaagde] , zodat het verzoek, zowel naar zijn primaire, subsidiaire als meer subsidiaire grondslag, niet kan worden ingewilligd.
5.6.
De stelling van Flexoplast dat niet valt in te zien hoe de bedrijfsarts [gedaagde] met terugwerkende kracht arbeidsongeschikt heeft kunnen bevinden zonder enige medische onderbouwing, volgt de kantonrechter niet. Het wettelijk systeem brengt met zich dat een ziekmelding met terugwerkende kracht mogelijk is en moet zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat psychische aandoeningen geen duidelijk te markeren beginpunt hebben. Klachten zijn in de regel al (in meerdere of mindere mate) aanwezig voordat deze tot daadwerkelijke uitval leiden en vaak ook al voordat degene die met deze klachten kampt zich daarvan ten volle bewust is. Indien Flexoplast het oordeel van de bedrijfsarts in twijfel trekt, had Flexoplast een deskundigenoordeel kunnen en moeten aanvragen bij het UWV. Dat heeft Flexoplast niet gedaan. De kantonrechter gaat derhalve uit van de juistheid van het oordeel van de bedrijfsarts.
5.7.
Flexoplast heeft nog aangevoerd dat het opzegverbod niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat, omdat ontbinding in het belang is van [gedaagde] zelf. Flexoplast doet daarbij een beroep op artikel 7:671b lid 6, aanhef en onder b BW. De kantonrechter oordeelt evenwel dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet in het belang van [gedaagde] is. Zoals ook in de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid (Wwz) tot uitdrukking is gebracht, hecht de wetgever er veel belang aan dat partijen zich er gedurende (ten minste) de eerste twee ziektejaren voor inspannen dat een zieke werknemer wordt teruggeleid naar het arbeidsproces, zo mogelijk naar dat van de eigen werkgever, maar als dat niet kan naar werk elders (het ‘tweede spoor’). De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat [gedaagde] behandeling volgt om zijn stoornis onder controle te krijgen. Uit de probleemanalyse van de bedrijfsarts volgt bovendien dat samenwerking ‘nu’ niet mogelijk is, dat er ‘
nu geen benutbare mogelijkheden’ zijn en dat ‘
de toekomst (…) nog onduidelijk’ is. De kantonrechter vindt het dan ook te voorbarig om bij deze stand van zaken te concluderen dat [gedaagde] zijn functie van Extrudeur A in de toekomst niet meer zou kunnen uitoefenen en dat hij om die reden gebaat zou zijn bij een ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst.
5.8.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Flexoplast zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van Flexoplast, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.2.
veroordeelt Flexoplast tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op € 719,00, te weten:
griffierecht € 119,00
salaris gemachtigde € 600,00 ;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. I.H. Lips, kantonrechter en op 23 april 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter