ECLI:NL:RBNHO:2018:3576

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
18/001636
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag na conservatoir beslag en beoordeling van noodzaak tot handhaving

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 23 april 2018 uitspraak gedaan in een klaagschrift van klager, vertegenwoordigd door mr. J.T.H.M. Mühren, tegen het conservatoir beslag dat was gelegd op zijn bankrekeningen, woning, bedrijf en huurtegoeden. Het conservatoir beslag was gelegd door het Openbaar Ministerie ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 5.280.296,87, naar aanleiding van verdenking van een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris eerder toestemming had gegeven voor dit beslag, en dat er voldoende verdenking bestond dat klager zich schuldig had gemaakt aan een delict waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.

De raadsman van klager voerde aan dat er geen noodzaak was voor het beslag, omdat klager zijn vermogen niet had willen wegsluizen en dat de huurinkomsten zijn enige inkomstenbron zijn. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de huurinkomsten hoger zijn dan de beslagvrije voet, de omstandigheden aanleiding gaven om het klaagschrift gegrond te verklaren voor de huurinkomsten. De rechtbank heeft het beslag op de huurinkomsten opgeheven, maar het beslag op de bankrekeningen, woning en bedrijf gehandhaafd. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open voor de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige raadkamer
Registratienummer: 18.001636
Parketnummer: 15.104036.17
Uitspraakdatum: 23 april 2018
Beschikking(art. 552a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op respectievelijk 21 februari 2018 en op 1 maart 2018 zijn op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen klaagschriften, van mr. J.T.H.M. Mühren, gemachtigde van
[klager],klager,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende te (1441 Gv) Purmerend, ten kantore van mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat.
Het klaagschrift, en de daarbij verstrekte aanvullingen, strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klager van:
- [bankrekeningnummer] ;
- [bankrekeningnummer] ;
- [bankrekeningnummer] ;
- [bankrekeningnummer] ;
- [bankrekeningnummer] ;
- [woning] ;
- [bedrijf] ;
- maandelijkse huurinkomsten klager.
Op 9 april 2018 is dit klaagschrift op een openbare zitting in raadkamer behandeld.
Klager is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.T.H.M. Mühren, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. P. van Lennep.

2.Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 8 februari 2018 en 20 februari 2018 is zijdens het Openbaar Ministerie met machtiging van de rechter-commissaris, d.d. 30 januari 2018, conservatoir beslag gelegd op de tegoeden op bovengenoemde bankrekeningen van klager, alsmede zijn woning, bedrijf en huurtegoeden ter verhaal van een eventueel te vorderen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 5.280.296,87 wegens verdenking van artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op de klaagschriften aangevoerd dat de kans op vrijspraak bij een behandeling ter zitting groot is, nu er van het ontvangen van giften geen sprake is. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter – later oordelend - aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Het dossier splitst zich in 2 vermeende giften aan de ene kant en vier projecten aan de andere kant. Twee á drie projecten zijn via de makelaar - zijn via klager via een makelaar gegaan - gegaan, de andere(n) via [overige partij] Daarbij heeft de [overige partij] wel een rol gespeeld, maar na onderzoek blijkt dat er geen sprake is geweest van omkoping. Dat klager via een makelaar het pand aan [adres] heeft verkocht aan [overige partij] is in de openbaarheid gebeurd en heeft niets te maken met het aannemen van steekpenningen. [overige partij] heeft een huis laten verbouwen en het Openbaar Ministerie is van mening dat klager zijn invloed heeft gebruikt om het bedrag van de verbouwing te drukken. Uit het dossier blijkt de raadsman niet dat klager hiervoor een gift heeft ontvangen.
Op dit moment wordt klager door de beslaglegging financieel en zakelijk bij ‘de strot gegrepen’ en kan klager zakelijk niet verder. Nu uit de stukken niet blijkt dat klager geld heeft willen wegsluizen en de noodzaak om tot conservatoir beslag over te gaan, ontbreekt, verzoekt de raadsman de rechtbank primair het klaagschrift gegrond te verklaren en alle beslagen op te heffen, subsidiair verzoekt de raadsman het klaagschrift deels gegrond te verklaren en het beslag van de huurinkomsten op te heffen.
Klager verklaart iedere maand de BTW af te dragen over de huurinkomsten, die nu worden betaald aan het Openbaar Ministerie, dat daarvoor een rekeningnummer heeft aangemaakt waarop de huurder zijn huurgeld moet storten. Het huidige inkomen van klager, € 2.500,- à € 3.000,- per maand, komt vanuit een BV van klager. Klager heeft bepaalde zaken, zoals aankoop grond en wijziging verzekeringen, moeten laten lopen, omdat daartoe papieren naar waarheid ingevuld moesten worden. De neveninkomsten van klager liggen op dit moment stil. Het huidige beslag betreft het totale vermogen van klager samen met zijn vrouw.
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen opheffing van het beslag op beide bankrekeningen van klager en heeft daartoe – kort gezegd - aangevoerd dat het conservatoir beslag is gelegd op het geld omdat klager wordt verdacht van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het niet hoogst onwaarschijnlijk zal zijn dat de rechtbank bij een bewezenverklaring van het strafbare feit, ook een vordering tot ontneming zal toekennen. Daarbij komt dat het beslag reeds is getoetst door de rechter-commissaris, die toestemming heeft gegeven voor conservatoir beslag op bovengenoemde bankrekeningen van klager, alsmede zijn woning, bedrijf en huurtegoeden van klager. De officier van justitie verzoekt de rechtbank het conservatoir beslag te handhaven, subsidiair deels gegrond te verklaren.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel.
Het beklag richt zich tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a Sv, eerste lid en tweede lid, Sv. De rechtbank dient daarom te onderzoeken
a. a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en
b) of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment nog voldoende verdenking bestaat dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een delict, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
Op grond van de omstandigheden, die op dit moment uit het dossier blijken, volgt dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend in de ontnemingszaak tegen klager de verplichting tot betaling aan de staat van mogelijk wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Daarbij komt dat vordering van de officier van justitie tot het leggen van conservatoir beslag reeds is getoetst door de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft vervolgens machtiging verleend voor conservatoir beslag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voor een totaal bedrag van € 5.280.296,87.
Naar het oordeel van de rechtbank moet er daarom van worden uitgegaan dat het hiervoor genoemde conservatoir beslag op de bankrekeningen, alsmede zijn woning, bedrijf en huurtegoeden van klager kan dienen tot bewaring van het recht op verhaal. Het primaire standpunt wordt daarom verworpen. Daarbij wordt ook het standpunt verworpen dat er geen noodzaak is voor een conservatoir beslag, omdat klager zijn vermogen niet heeft willen wegsluizen. In het strafprocesrecht hoeft een dergelijke vrees voor verduistering niet als onderbouwing voor een conservatoir beslag te worden gesteld door de officier van justitie.
Op grond van het vorenstaande dient het klaagschrift in zoverre ongegrond verklaard te worden met handhaving van het beslag.
Maandelijkse huurgelden door [naam stichting]
Uit de stukken van het raadkamerdossier en wat de raadsman in raadkamer heeft aangevoerd volgt dat de huurinkomsten van klager feitelijk zijn enige inkomstenbron zijn, waaruit hij naast zijn levensonderhoud ook de kosten van zijn hypotheken dient te voldoen. Daarnaast is gebleken dat klager ondanks het beslag wel iedere maand de BTW over de huurpenningen aan de fiscus dient af te dragen. Ondanks dat de huurinkomsten hoger zijn dan de voor klager geldende beslagvrije voet, ziet de rechtbank in voormelde omstandigheden aanleiding om het klaagschrift op dit onderdeel gegrond te verklaren.
Bij dat oordeel speelt een rol dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen klager op afzienbare termijn (13 september 2018) zal plaatsvinden en niet te verwachten is dat de huurders de huur in de tussentijd zullen hebben opgezegd.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift gegrond met betrekking tot de maandelijks te betalen huurgelden door [naam stichting] voor de huur van [bedrijf] ;
- gelast opheffing van het op deze huurgelden gelegde beslag;
- verklaart het klaagschrift voor het overige ongegrond.

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mrs. A.S. van Leeuwen en J. van Beek, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na dagtekening van deze beschikking.