3.2.Matched consignments so far
The matching between data provided by the EU Member States and the data transmitted by Taiwanese Customs led tot he establishment of a list with 5111 lines (the excel table “Match TW ML Container (full) refers – Annex 5).
This results into an immediate match for
925 containers(the excel table “Match TW ML Container (unique)” refers – Annex 6).
(…)”
3. Annex 3 bij het OLAF-rapport houdt onder meer in dat op 19 maart 2014 in de Free Trade Zone te Taiwan een exportaangifte is gedaan voor de uitvoer naar Nederland van 3.136 solar modules [# 4] met een nettogewicht van 68.000 kg. De naam van het schip waarin deze solar modules zijn vervoerd is [E] en het reisnummer is [# 1] . Het containernummer waarin de solar modules zijn vervoerd is niet vermeld. De Taiwanese exporteur is [F] CO., Ltd en de koper is [G] GmbH. Deze uitvoeraangifte is gekoppeld aan een op 18 maart 2014 gedane invoeraangifte voor de invoer in Taiwan van 3.136 solar modules [# 4] met een nettogewicht van 68.000 kg. Het in de invoeraangifte aangegeven land van oorsprong is CN en de Chinese verkoper is [H] CO., Ltd.
Geschil4. In geschil is of terecht is overgegaan tot boeking achteraf van het antidumpingrecht en het compenserend recht. In het bijzonder is in geschil of is gebleken dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 78, derde lid, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) moet blijken, dat wil zeggen overtuigend moet worden aangetoond, dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn. De gegevens die in de spreadsheet (de rechtbank begrijpt: annex 3 bij het OLAF-rapport) staan vermeld over de koppeling van containers zijn niet verifieerbaar en het is opvallend dat de uitvoeraangifte op 27 maart 2014 is opgemaakt, terwijl de bill of lading van 19 maart 2014 is. Niet is gebleken dat de zonnepanelen inderdaad van Chinese oorsprong zijn. Verweerder heeft derhalve niet aan zijn bewijslast voldaan, ook niet als kan worden volstaan met aannemelijk maken.
6. Verweerder heeft toegelicht dat de link met het containernummer is gemaakt via de bill of lading. Daarin is het unieke reisnummer [# 1] vermeld. De zonnepanelen met Chinese oorsprong zijn vervoerd in vier containers die volgens 2 bills of lading zijn vervoerd met het schip [E] onder het unieke reisnummer [# 1] . De aantallen en gewichten in annex 3 zijn precies 4 keer groter dan vermeld op de aangifte voor het brengen van het vrije verkeer en de daarbij behorende bescheiden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat uit het onderzoek van OLAF is gebleken dat de door eiseres ingevoerde zonnepanelen vanuit de Volksrepubliek China (hierna: China) via Taiwan naar de Europese Unie zijn doorgevoerd. Er is geen be- of verwerking toegestaan in de vrije zone en de zonnepanelen hebben de oorsprong China behouden.
7. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
8. Op 6 december 2013 is in werking getreden Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China. Het definitief antidumpingrecht is onder meer ingesteld op goederen die worden ingedeeld onder Taric-code 8541 40 90 29.
9. Op 6 december 2013 is in werking getreden Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1239/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China. Het definitief compenserend recht is onder meer ingesteld op goederen die worden ingedeeld onder Taric-code 8541 40 90 29.
Beoordeling van het geschil
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder overtuigend moet aantonen dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn, omdat in artikel 78, derde lid, van het CDW de term ‘blijkt’ wordt gebruikt.
11. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) volgt dat het bewijsrecht in de beroepsfase in douanezaken een aangelegenheid van de interne rechtsorde van de lidstaten is, mits deze bewijsregels voldoen aan het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel (vgl. HvJ 28 januari 2010, C-264/08 (Direct Parcel Distribution Belgium NV) punt 33 en 34). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het de bedoeling van de nationale wetgever is geweest om in belastingwetten met betrekking tot het bewijs onderscheid te maken tussen ‘blijken’ en ‘aannemelijk zijn’ in die zin, dat het woord ‘blijken’ wordt gebruikt wanneer bepaalde feiten overtuigend moeten worden aangetoond en van ‘aannemelijk zijn’ of ‘aannemelijk maken’ wordt gesproken wanneer met een zwakkere vorm van bewijs kan worden volstaan (HR 27 januari 1971, ECLI:NL:HR:1971:AX6839). 12. De rechtbank acht niet voor redelijke twijfel vatbaar dat het gebruik van de term ‘blijkt’ door de Uniewetgever, zoals bijvoorbeeld in artikel 78, derde lid, van het CDW, geen verband houdt met het voormelde door de nationale wetgever in de Nederlandse wetgeving gemaakte onderscheid in de zwaarte van de bewijslast. Verweerder voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de op hem rustende bewijslast indien hij aannemelijk maakt dat de goederen van Chinese oorsprong zijn (vgl. Hof Amsterdam 22 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5574). 13. Ten aanzien van het antwoord op de vraag of verweerder aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens de door verweerder ter zitting gegeven toelichting is in dit geval de koppeling tussen de zonnepanelen die zijn uitgevoerd uit Taiwan en ingevoerd in Nederland niet via het containernummer gemaakt, maar via het unieke reisnummer. Het exportcontainernummer was niet bekend ten tijde van de uitvoeraangifte, omdat de bill of lading toen nog niet was opgemaakt, aldus verweerder. De rechtbank constateert dat in de uitvoeraangifte van 19 maart 2014 de naam van het schip, het reisnummer, de Taiwanese exporteur, de koper en het aantal, het type en het gewicht van de naar Nederland uit te voeren zonnepanelen zijn vermeld. Nu de bill of lading op 27 maart 2014 is opgemaakt vraagt de rechtbank zich af in hoeverre deze gegevens op 19 maart 2014 al konden worden aangegeven. Zolang de container nog niet is geladen, en dat was kennelijk op 19 maart 2014 nog niet het geval, is niet zeker wat er daadwerkelijk zal worden uitgevoerd. Dit klemt temeer daar de Taiwanese exporteur, de koper en het type zonnepanelen zoals daarvan blijkt uit de bij de aangifte voor het vrije verkeer overgelegde bescheiden niet overeenkomen met de gegevens in de uitvoeraangifte. Deze inconsistenties zien op dusdanig essentiële gegevens dat de rechtbank hierdoor gerede twijfel heeft of de container met het nummer [# 2] wel zonnepanelen bevatte die destijds in Taiwan zijn ingevoerd met de aangegeven oorsprong China. Verweerder heeft derhalve niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.500 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de utb;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.500;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. M.C.A. Onderwater en mr. A. van Dongen, leden, in aanwezigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.