ECLI:NL:RBNHO:2018:3441

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
15/871856-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling, gekwalificeerde diefstal en poging tot diefstal met geweld

Op 26 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling, gekwalificeerde diefstal en poging tot diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 augustus 2017 in Den Helder opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan slachtoffer 1 door hem een duw onder de kin te geven en met kracht in het gezicht te slaan, wat resulteerde in een jukbeenfractuur. Daarnaast heeft de verdachte op 28 september 2017 in Nieuw-Vennep een woning binnengekomen en goederen gestolen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen slachtoffer 2. De verdachte heeft geprobeerd om met een gestolen bankpas geld te pinnen, wat niet is gelukt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van de feiten gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871856-17; 15/700307-11 (TUL) (P)
Uitspraakdatum: 26 april 2018
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 april 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [land] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Rupert, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
Feit 1.
Primair
hij op of omstreeks 14 augustus 2017 te Den Helder, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een jukbeenfractuur heeft toegebracht door een klap/duw onder de kin van die [slachtoffer 1] te geven en/of met kracht met (gebalde) vuist in/op het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan/stompen;
Subsidiair
hij op of omstreeks 14 augustus 2017 te Den Helder, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een klap/duw onder de kin van die [slachtoffer 1] heeft gegeven en/of met kracht met (gebalde) vuist in/op het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 14 augustus 2017 te Den Helder, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door, een klap/duw onder de kin van die [slachtoffer 1] te geven en/of met kracht met (gebalde) vuist in/op het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een jukbeenfractuur, ten gevolge heeft gehad;
Feit 2:
hij op of omstreeks 28 september 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan [adres 2] ) heeft weggenomen
- een portemonnee en/of
- een of meerdere pasje(s) (te weten: pinpas van de Rabobank en/of ING en/of
een ziekenfondspas en/of een pas van de NS) en/of
- een kentekenbewijs en/of
- een rijbewijs en/of
- een kistje (met daarin een of meerdere sieraden) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een duw aan die [slachtoffer 2] heeft gegeven (waardoor die [slachtoffer 2] ten val kwam);
Feit 3:
hij op of omstreeks 28 september 2017 te Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag (van 2000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, een weggenomen bankpas (van de ING-bank) in de pinautomaat van de ABN-AMRO
(gelegen aan de Kruisweg 37) heeft gestopt en/of vervolgens de bijbehorende
pincode en/of voornoemd geldbedrag heeft ingetoetst, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het onder 1. primair tenlastegelegde (nu het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ niet bewezen kan worden verklaard) als het onder 1. subsidiair tenlastegelegde (wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet). Voorts heeft de verdediging betoogd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde strafverzwarende bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ en het onder 2. tenlastegelegde gebruik van geweld of bedreiging met geweld. Met betrekking tot het onder 3. tenlastegelegde is door de verdediging geen verweer gevoerd.

4.Oordeel van de rechtbank

4.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.
Nadere bewijsoverwegingen feit 1 primair en 2
Ten aanzien van feit 1. primair (zwaar lichamelijk letsel)
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. primair tenlastegelegde omdat het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ niet bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat door verdachte aan het slachtoffer een jukbeenfractuur is toegebracht. Uit de geneeskundige verklaring is gebleken dat dit letsel in het geval van [slachtoffer 1] bestond uit een meervoudige complexe fractuur. Voorts is komen vast te staan dat het slachtoffer door dit letsel gedurende twee maanden niet zijn normale bezigheden heeft kunnen verrichten. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat dit letsel in onderhavige zaak als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 2
Met betrekking tot het onder 2. tenlastegelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde gebruik van geweld of bedreiging met geweld. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging gewezen op de alternatieve verklaring die verdachte (in eerste instantie bij de reclassering en later uitgebreider) ter terechtzitting heeft afgelegd, welke inhoudt dat hij op de tenlastegelegde datum enkel op de uitkijk heeft gestaan en is weggerend met de buit. Dit is in de visie van de verdediging onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het plegen of medeplegen van de tenlastegelegde geweldshandeling te kunnen komen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen en hetgeen daarover door de verdediging is aangevoerd het volgende.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van aangevers vast dat er een jonge man in de woning aanwezig was die verschillende spullen uit de niet afgesloten woning heeft gestolen op het moment dat de bewoners een middagdutje deden. Bij betrapping op heterdaad heeft deze dader het slachtoffer [slachtoffer 2] een duw gegeven. Op de beelden van de beveiligingscamera van de woning aan de [adres 3] te Nieuw Vennep is een man te zien die kort voor de diefstal richting de [adres 2] loopt en kort na de ontdekking van de diefstal in tegenovergestelde richting van de [adres 2] rent. De man op de beelden wordt door verschillende politieambtenaren herkend als zijnde verdachte en ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij de man op de beelden is. Ten slotte is er aan de achterzijde van de woning, nabij de achterdeur op de grond een paarse aansteker gevonden. De bewoners herkenden de aansteker niet. Op de aansteker is een DNA-mengprofiel aangetroffen met celmateriaal afkomstig van verdachte en minimaal één onbekend persoon.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij op 28 september 2017 samen met een vriend naar Nieuw Vennep is gereden. Zij kwamen net terug van een inbraak elders. Zijn vriend vertelde dat hij nog een klusje voor hen had; hij had de tip gekregen dat er iets te halen viel in een woning aan de [adres 2] te Nieuw Vennep. Verdachte vertelde zijn vriend dat hij hier niet aan mee wilde doen, omdat hij in die buurt gewoond had en de politie hem kende. Hij heeft wel een voorverkenning gedaan in de buurt, waarna zijn vriend de woning is binnengegaan en verdachte heeft plaatsgenomen in de auto van zijn vriend, die stond geparkeerd voor genoemde woning. Na 10-15 minuten kwam zijn vriend terug. Zijn vriend vertelde dat het ‘fout was gegaan’ en gaf hem de gestolen spullen uit de woning. Verdachte is vervolgens met deze spullen weggerend en zijn vriend is met de auto (met in de kofferbak de spullen van de eerdere inbraak) weggereden. Verdachte heeft de trein gepakt naar Haarlem en vlakbij het station geprobeerd om met de gestolen bankpas
€ 2.000,- te pinnen. Dit is niet gelukt. Daarna is hij doorgereisd naar Utrecht waar hij had afgesproken met zijn vriend en zij de buit van de eerdere inbraak hebben verdeeld.
De rechtbank acht deze lezing van verdachte, voor zover deze inhoudt dat hij niet betrokken was bij hetgeen er in de woning van de slachtoffers heeft plaatsgevonden, niet aannemelijk. Daartoe is redengevend dat verdachte pas in een zodanig laat stadium met zijn verklaring is gekomen, te weten bij de reclassering, dat hij ruimschoots gelegenheid heeft gehad deze verklaring af te stemmen op de inhoud van het dossier, dat toen al gereed was. Met betrekking tot de match van het DNA van verdachte met het op de aansteker aangetroffen DNA mengprofiel heeft verdachte nog later een verklaring afgelegd. Hij heeft eerst geweigerd om hieromtrent door de politie te worden gehoord en pas ter terechtzitting was verdachte bereid een verklaring hierover af te leggen (hij verklaarde dat die aansteker niet van hem was en dat hij die aansteker in de auto heeft gebruikt om een joint aan te steken). Verder heeft verdachte op de terechtzitting geen antwoord gegeven op nader gestelde concrete vragen. Hij heeft niet willen zeggen met welke vriend hij in de auto zat, in welke auto (met welk kenteken) hij heeft gezeten of waar hij die dag eerder samen met zijn vriend geweest zou zijn. Daardoor is de verklaring van verdachte op geen enkele wijze verifieerbaar.
De rechtbank stelt voorop dat het recht van verdachte om in zijn zaak te zwijgen besloten ligt in het fair hearing-beginsel van artikel 6 EVRM. Het zwijgen kan dan ook op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet als zelfstandig bewijsmiddel worden gebruikt. Echter, de aanwezigheid van verdachtes DNA-materiaal op de aansteker die is aangetroffen bij de achterdeur van de woning van de slachtoffers, alsmede de opvallende omstandigheid dat verdachte vlak voor en na de woningoverval is gezien op de beveiligingscamera’s in de straat, in combinatie met het feit dat verdachte heeft bekend degene te zijn die later op dezelfde dag heeft getracht te pinnen met de van de slachtoffers gestolen pinpas, betreffen voor verdachte bezwarende en voor het bewijs redengevende omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat verdachte daarover geen verifieerbare, de redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft afgelegd. De enkele stelling van verdachte dat hij met een niet nader gespecificeerde ander was en dat die ander in de woning van de slachtoffers de diefstal met geweld heeft gepleegd, is daartoe onvoldoende.
De rechtbank gaat er op basis van al hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang bezien, dan ook vanuit dat verdachte de overvaller is geweest die op 28 september 2017 in de woning aan de [adres 2] te Nieuw Vennep is geweest en aldaar geweld heeft toegepast op [slachtoffer 2] .
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 primair
hij op 14 augustus 2017 te Den Helder, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een jukbeenfractuur heeft toegebracht door een duw onder de kin van die [slachtoffer 1] te geven en met kracht met een vuist op het gezicht van die [slachtoffer 1] te
stompen;
Feit 2:
hij op 28 september 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan [adres 2] ) heeft weggenomen
- een portemonnee en
- meerdere pasjes (te weten: pinpas van de Rabobank en ING en een ziekenfondspas en een pas van de NS) en
- een kentekenbewijs en
- een rijbewijs
toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een duw aan die [slachtoffer 2] heeft gegeven waardoor die [slachtoffer 2] ten val kwam;
Feit 3:
hij op 28 september 2017 te Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag van 2000 euro, toebehorende aan [slachtoffer 3] en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, een weggenomen bankpas van de ING-bank in de pinautomaat van de ABN-AMRO
gelegen aan de Kruisweg 37 heeft gestopt en vervolgens voornoemd geldbedrag heeft ingetoetst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het onder 1. primair bewezenverklaarde levert op:
Zware mishandeling
Het onder 2. bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Het onder 3. bewezenverklaarde levert op:
Poging tot diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft de heer [slachtoffer 1] zwaar mishandeld door een duw onder zijn kin te geven en hem met zijn vuist in het gezicht te stompen. Het slachtoffer heeft hierdoor een (meervoudige) jukbeenfractuur opgelopen. Het uitoefenen van geweld maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers, maar de ervaring leert dat de slachtoffers hiervan meestal nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten kunnen ondervinden als gevolg van gevoelens van angst en onveiligheid.
Uit de vordering benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer als gevolg van dit incident veel pijn heeft gehad en nog steeds lijdt aan nachtmerries over het gebeurde. Het slachtoffer stond onder begeleiding van een zorginstelling en heeft (als gevolg van het incident) twee maanden geen gebruik kunnen maken van de dagbesteding en een forse deuk opgelopen in zijn sociale ontwikkeling.
Voorts heeft verdachte zich - midden op dag - toegang verschaft tot een niet afgesloten woning, alwaar de op hoge leeftijd zijnde bewoners op dat moment een middagdutje deden; mevrouw [slachtoffer 3] lag in de slaapkamer in bed te slapen en meneer [slachtoffer 2] lag op de bank. Tijdens zijn zoektocht naar spullen in de slaapkamer tilde verdachte even de deken op ter hoogte van het gezicht van mevrouw [slachtoffer 3] en ging vervolgens weer verder met zijn zoektocht. Op het moment dat mevrouw [slachtoffer 3] zich realiseerde dat het niet haar man was die de deken optilde sloeg zij alarm. Haar man werd wakker en probeerde verdachte tegen te houden, waarop verdachte de heer [slachtoffer 2] omver heeft geduwd. Verdachte is gevlucht en heeft geprobeerd geld te pinnen met één van de gestolen bankpassen. Dit is niet gelukt omdat de slachtoffers snel hun bankrekening hadden geblokkeerd.
De rechtbank tilt zwaar aan woningovervallen, omdat hierdoor niet alleen - vaak grote - materiële schade wordt toegebracht aan de slachtoffers, maar ook een ernstige inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers en omwonenden. Uit de vordering benadeelde partij blijkt dat de impact van de woningoverval nog steeds erg groot is. De slachtoffers hebben veel last van herbelevingen en zijn bang geworden in hun eigen huis.
Verdachte is voor bovengenoemd misdrijf verantwoordelijk. De rechtbank rekent de gevolgen verdachte in volle omvang aan. Verdachte heeft op zeer brutale wijze gehandeld en lijkt geen enkel moment stil te hebben gestaan bij het leed dat zijn handelen bij de (kwetsbare) slachtoffers zou kunnen veroorzaken.
Met betrekking tot de persoon van de nog jeugdige verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 maart 2018, waaruit blijkt dat verdachte meermalen terzake vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld en eenmaal een ISD maatregel heeft opgelegd gekregen.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 10 april 2018 van E. de Graaf, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden; meldplicht bij de reclassering, klinische behandeling in een instelling voor forensische psychiatrie en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijk opvang. Ten slotte is vermeld dat er geen opnamedatum voor een eventuele klinische opname bekend is.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt voor zware mishandeling (opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder wapen) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Het oriëntatiepunt voor een woningoverval is drie jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf en voor een woninginbraak (met recidive) 5 maanden gevangenisstraf.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (al dan niet deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de duur van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op het vorenstaande, alsmede gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Gelet op de ernst van de feiten alsmede gezien het feit dat verdachte ter zitting heeft aangegeven niet mee te willen werken aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, zal de rechtbank het advies van de reclassering niet volgen.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Benadeelde partij B. [slachtoffer 1] (feit 1)
De benadeelde partij B. [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.603,80 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 603,80) en immateriële schade
(€ 1.000,-) die hij als gevolg van het onder 1. ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiele schade bestaat uit:
€ 385,- eigen bijdrage ziektekosten;
€ 216,- verlies van arbeidsvermogen;
€ 2,80 reiskosten naar het ziekenhuis.
Voorts wordt een vergoeding gevraagd voor de gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op € 23,68 terzake reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland in verband met hulp bij het opstellen van onderhavige vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1. primair bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 23,68.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2
Benadeelde partij A.P. [slachtoffer 2] - [slachtoffer 3] (feiten 2 en 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] - [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 537,50 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 37,50) en immateriële schade
(€ 500,-) die zij als gevolg van de onder 2. en 3. ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiele schade bestaat uit:
€ 30,- contant geld uit portemonnee;
€ 7,50 aanschaf nieuwe pinpas.
Voorts wordt een vergoeding gevraagd voor de gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op € 19,05 terzake reiskosten (€ 15,18) en parkeerkosten (€ 3,87) in verband met een bezoek aan Slachtofferhulp Nederland voor hulp bij het opstellen van onderhavige vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 2. en 3. bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 19,05.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2. en 3. bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld en poging tot diefstal met behulp van een valse sleutel] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 19 november 2012 in de zaak met parketnummer 15/700307-11 heeft deze rechtbank, locatie Haarlem verdachte ter zake van diefstal, meermalen gepleegd en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 5 maart 2015 aan de verdachte verzonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 4 maart 2015 en was (omdat de proeftijd niet liep gedurende de tijd dat verdachte rechtens van zijn vrijheid was ontnomen) ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie nog geen drie maanden geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
De artikelen 36f, 45, 57, 302, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1. primair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.603,80, bestaande uit € 603,80 als vergoeding voor de materiële en € 1.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 23,68 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.603,80, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
26 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2] - [slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 537,50, bestaande uit € 37,50 als vergoeding voor de materiële en € 500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 19,05 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] - [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 537,50, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
10 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/700307-11 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) weken,opgelegd bij vonnis van deze rechtbank d.d. 19 november 2012.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.D.M. Hazeu, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. M. Steen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. de Graag,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2018.
Mr. M. Steen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.