ECLI:NL:RBNHO:2018:3440

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
6544306 AO VERZ 17-172
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft Blinck Schoon B.V. op 21 december 2017 een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] te ontbinden. De werknemer heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen op de zittingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [werkneemster] niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, ondanks herhaalde verzoeken van de werkgever. De werkgever heeft een deskundigenoordeel van het UWV verkregen, waaruit blijkt dat de re-integratie-inspanningen van [werkneemster] onvoldoende zijn geweest. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, waardoor de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden zonder recht op transitievergoeding. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst per 25 april 2018 ontbonden en [werkneemster] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6544306 \ AO VERZ 17-172
Uitspraakdatum: 25 april 2018
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap
Blinck Schoon B.V.,
gevestigd te Wijk bij Duurstede
verzoekende partij
verder te noemen: Blinck Schoon
gemachtigde: mr. E.J. van Os
tegen
[werkneemster],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [werkneemster]

1.Het procesverloop

1.1.
Blinck Schoon heeft op 21 december 2018 een verzoekschrift (met producties) ingediend, waarbij zij heeft verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden. [werkneemster] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 6 maart 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. Voorafgaand aan die zitting heeft Blinck Schoon bij brief van 22 februari 2018 nadere stukken ingediend. Ter zitting is [HR manager] (HR manager) namens Blinck Schoon verschenen, bijgestaan door mr. E.J. van Os. [werkneemster] is, hoewel bij (correct geadresseerde) gewone brief van 3 januari 2018 voor die zitting opgeroepen, ter zitting niet verschenen. Hierom heeft de kantonrechter een nieuwe mondelinge behandeling bepaald op 17 april 2018 om 9.30 uur.
1.3.
Na verificatie van haar adresgegevens in de gemeentelijke basisadministratie, is [werkneemster] bij (correct geadresseerd) aangetekend schrijven van 6 maart 2018, aan [werkneemster] aangeboden op 7 maart 2018, voor de zitting van 17 april 2018 opgeroepen. Desondanks is [werkneemster] niet op die zitting verschenen. Wel heeft de partner van [werkneemster] bij e-mail van 16 april 2018 meegedeeld dat [werkneemster] mogelijk op 17 april 2018 niet ter zitting zal kunnen verschijnen omdat zij op 16 april 2018 in het ziekenhuis is opgenomen. De griffier heeft vervolgens bij e-mail van 16 april 2018 namens de kantonrechter aan [werkneemster] en haar partner meegedeeld dat uitstel voor de zitting alleen kan worden verleend als [werkneemster] vóór 17 april 2018 om 9.30 uur een doktersverklaring of een verklaring van de ziekenhuisopname toezendt aan de rechtbank. Dit hebben [werkneemster] en/of haar partner niet gedaan. De zitting is dus doorgegaan. Ter zitting van 17 april 2018 is [directeur] (directeur) namens Blinck Schoon verschenen, bijgestaan door mr. E.J. van Os. Voorafgaand aan de zitting heeft Blinck Schoon bij brief van 10 april 2018 nog een productie overgelegd. Blinck Schoon heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat Blinck Schoon verder ter toelichting van haar standpunt naar voren heeft gebracht.

2.De feiten

2.1.
Blinck Schoon is een bedrijf dat zich met name bezighoudt met de schoonmaak van bedrijfspanden van haar opdrachtgevers. Zij heeft ongeveer 100 werknemers in dienst.
2.2.
[werkneemster], geboren [in 1983], is op 27 mei 2013 bij de rechtsvoorgangster van Blinck Schoon in dienst getreden. De arbeidsovereenkomst geldt thans voor onbepaalde tijd.
2.3.
De functie van [werkneemster] is die van interieurverzorgster/schoonmaakster tegen een salaris van laatstelijk € 11,58 bruto per uur, exclusief 8% vakantietoeslag (€ 0,92 bruto per uur). Sinds medio 2015 is loonbeslag op het salaris gelegd. De arbeidsduur bedraagt gemiddeld 20 uur per week.
2.4.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf van toepassing. Daarnaast zijn de huisregels van Blinck Schoon en een verzuimreglement van toepassing.
2.5.
Bij brief van 7 juni 2017 heeft [werkneemster] een officiële waarschuwing ontvangen omdat zij te laat op het werk was verschenen.
2.6.
Van 8 juni 2015 tot en met 30 november 2015 is [werkneemster] arbeidsongeschikt geweest. Van 24 februari 2016 tot en met 17 november 2016 was [werkneemster] arbeidsongeschikt wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof. Direct aansluitend heeft [werkneemster] op haar verzoek onbetaald verlof gehad tot en met 4 mei 2017.
2.7.
Op 10 maart 2017 heeft [werkneemster] verzocht haar onbetaald verlof te verlengen met een half jaar. Blinck Schoon heeft niet ingestemd met dat verzoek.
2.8.
Op 15 juni 2017 heeft [werkneemster] zich ziekgemeld wegens psychische klachten.
2.9.
Op 20 juni 2017 heeft, mede in verband met het veelvuldige verzuim van [werkneemster], een gesprek tussen partijen op het kantoor van Blinck Schoon plaatsgevonden.
2.10.
Op 29 juni 2017 heeft [werkneemster] de bedrijfsarts bezocht. Deze achtte haar niet in staat haar eigen werk of ander aangepast werk uit te voeren.
2.11.
Omdat op langere termijn geen herstel in de eigen functie werd verwacht, heeft de bedrijfsarts op of omstreeks 6 juli 2017 voorgesteld in overleg tussen partijen tot een einde van de arbeidsovereenkomst te komen.
2.12.
Naar aanleiding daarvan heeft op 17 juli 2017 een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Dit gesprek is aan [werkneemster] bevestigd bij brief van 25 juli 2017. [werkneemster] heeft in dat gesprek aangegeven samen met Blinck Schoon te willen streven naar beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
2.13.
In de probleemanalyse van de bedrijfsarts van 25 juli 2017 is vermeld dat sprake is van ziekte/gebrek, maar dat er benutbare mogelijkheden zijn: afhankelijk van de mate en snelheid van afname van de beperkingen is [werkneemster] weer inzetbaar. De bedrijfsarts geeft hierbij aan dat de belastbaarheid en prognose door de taalbarrière moeilijk zijn in te schatten.
2.14.
Tijdens een gesprek op 7 augustus 2017 is een plan van aanpak opgesteld. Hierin staat vermeld, dat [werkneemster] in de visie van werknemer en werkgever niet inzetbaar is voor werk.
2.15.
Bij e-mail van 28 augustus 2017 heeft Blinck Schoon aan de bedrijfsarts voorgesteld [werkneemster] langzaam te laten starten met de eigen werkzaamheden, omdat er volgens de probleemanalyse benutbare mogelijkheden zijn.
2.16.
Bij e-mail van diezelfde datum heeft de bedrijfsarts aangegeven [werkneemster] te laten starten en daarna langzaam maar zeker de werkzaamheden verder op te bouwen.
2.17.
Op 29 augustus 2017 heeft Blinck Schoon telefonisch aan [werkneemster] voorgesteld te beginnen met hervatting van de werkzaamheden voor een uur per dag. Per e-mail van 29 augustus 2017 is dat gesprek aan [werkneemster] bevestigd. Tevens is daarin genoemd dat op 7 september 2017 een evaluatiegesprek zal plaatsvinden. Blinck Schoon verzoekt [werkneemster] te reageren, maar een reactie blijft uit.
2.18.
Daarom heeft Blinck Schoon andermaal een e-mailbericht van 6 september 2017 aan [werkneemster] toegezonden. Daarin heeft Blinck Schoon [werkneemster] er op gewezen dat [werkneemster] mede verantwoordelijk is voor het re-integratieproces en dat Blinck Schoon de afgelopen week op geen enkele wijze in contact met [werkneemster] heeft kunnen komen. Om die reden heeft Blinck Schoon naar zij [werkneemster] in die brief meedeelt besloten per direct een loonstop door te voeren.
2.19.
[werkneemster] heeft bij e-mail van 6 september 2017 op bovengenoemde e-mail gereageerd. [werkneemster] maakt daarin bezwaar tegen de loonstop en stelt dat tijdens het gesprek op 17 juli 2017 mondelinge afspraken over een einde van de arbeidsovereenkomst zijn gemaakt. [werkneemster] betwist verplicht te zijn re-integratiewerkzaamheden te gaan verrichten, omdat dit niet uit het plan van aanpak volgt.
2.20.
Bij e-mail van 8 september 2017 betwist Blinck Schoon dat tijdens het gesprek op 17 juli 2017 concrete afspraken zijn gemaakt over beëindiging van het dienstverband. De insteek van dit gesprek was volgens Blinck Schoon het bespreken van re-integratie. Zij wijst [werkneemster] op de mogelijkheid zelf het dienstverband op te zeggen. Blinck Schoon laat weten de aangekondigde loonstop nog niet door te voeren en stelt [werkneemster] in de gelegenheid alsnog te reageren op het re-integratievoorstel.
2.21.
Omdat Blinck Schoon niets van [werkneemster] verneemt, kondigt zij alsnog bij e-mail van 14 september 2017 per direct een loonstop af. De loonbetaling is vanaf 15 september 2017 gestaakt en elke maand sindsdien schriftelijk herbevestigd.
2.22.
Op 16 oktober 2017 spreekt Blinck Schoon (in de persoon van [HR manager]) de voicemail van [werkneemster] in. Aansluitend stuurt Blinck Schoon [werkneemster] een aangetekende brief van 16 oktober 2017, waarbij zij onder meer opmerkt dat de loonstop gehandhaafd blijft zolang Blinck Schoon niets van [werkneemster] verneemt en/of [werkneemster] niet meewerkt aan haar re-integratie. Blinck Schoon wijst [werkneemster] op mogelijkheid een deskundigenoordeel aan te vragen. Verder geeft Blinck Schoon in deze brief aan dat het passieve gedrag van [werkneemster] en/of het niet meewerken aan de re-integratie uiteindelijk kan leiden tot een einde van de arbeidsovereenkomst.
2.23.
Op 17 oktober 2017 ontvangt Blinck Schoon een brief van [werkneemster] gedateerd 14 oktober 2017, waarbij [werkneemster] bezwaar maakt tegen de loonstop en zich weer beroept op (volgens haar) tijdens het gesprek van 17 juli 2017 gemaakte afspraken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
2.24.
Bij brief van 20 oktober 2017 heeft Blinck Schoon op deze brief gereageerd. Blinck Schoon betwist in die brief nogmaals dat op enig moment afspraken over een einde van de arbeidsovereenkomst zijn gemaakt. Verder deelt Blinck Schoon in deze brief (onder meer) mee dat de loonstop gehandhaafd blijft, omdat [werkneemster] nog steeds geen enkele bereidheid toont om gevolg te geven aan de re-integratie. [werkneemster] heeft niet op deze brief gereageerd.
2.25.
Bij aangetekende brief van 7 november 2017 heeft Blinck Schoon aan [werkneemster] meegedeeld dat de loonstop niet tot gevolg heeft gehad dat [werkneemster] actie onderneemt (met betrekking tot de re-integratie), waarmee [werkneemster] bovendien zorgt voor een verdere verstoring van de arbeidsverhouding. Blinck Schoon deelt verder mee dat zij op het punt staat een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter te starten en dat zij in het kader van die procedure een deskundigenoordeel bij het UWV heeft aangevraagd. [werkneemster] heeft niet op deze brief gereageerd.
2.26.
Vervolgens heeft Blinck Schoon [werkneemster] een aangetekende brief van 1 december 2017 gestuurd. In deze brief wijst Blinck Schoon er op dat zij nog steeds niets van [werkneemster] heeft vernomen, dat de stopzetting van het salaris ongewijzigd blijft en dat [werkneemster] een oproep van de arbeidsdeskundige van het UWV kan verwachten in het kader van het door Blinck Schoon gevraagd deskundigenoordeel. Zodra Blinck Schoon over voldoende informatie van het UWV beschikt, zal Blinck Schoon naar zij aankondigt een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter starten. [werkneemster] heeft niet op deze brief gereageerd.
2.27.
Op 4 december 2017 heeft het UWV een deskundigenoordeel uitgebracht. De conclusie daarvan is dat de door [werkneemster] uitgevoerde re-integratie-inspanningen niet voldoende zijn.
2.28.
Vervolgens heeft Blinck Schoon het onderhavige verzoekschrift bij de kantonrechter ingediend.

3.Het verzoek

3.1.
Blinck Schoon verzoekt de kantonrechter, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden,
primairwegens (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [werkneemster] (artikel 7:671b leden 1 en 5 in verbinding met artikel 7:669 leden 1 en 3 onderdeel e van het Burgerlijk Wetboek (BW)),
subsidiair: wegens een (ernstig) verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:671b lid 1 in verbinding met artikel 7:669 leden 1 en 3 BW onderdeel g BW);
primair en subsidiair:
II. bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn, doch de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werkneemster];
III. te bepalen dat [werkneemster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van Blinck Schoon;
IV. [werkneemster] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Blinck Schoon heeft ter onderbouwing van het verzoek – kort gezegd - het volgende naar voren gebracht. [werkneemster] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld of nagelaten, omdat zij zonder deugdelijke grond structureel niet heeft meegewerkt aan haar re-integratieverplichtingen, in weerwil van talloze verzoeken en sommaties. Sinds de brief van [werkneemster] van 14 oktober 2017 heeft Blinck Schoon niets meer van haar vernomen. Dat Blinck Schoon een concreet beëindigingsvoorstel aan [werkneemster] zou hebben gedaan, zoals [werkneemster] stelt, is volkomen uit de lucht gegrepen en blijkt ook nergens uit. [werkneemster] probeert op oneigenlijke gronden en door verdraaiing van de feiten een zo gunstig mogelijke beëindigingsregeling af te dwingen. Daarmee heeft zij bijgedragen aan een (verdere) verstoring van de arbeidsverhouding. Herplaatsing van [werkneemster] ligt niet in de rede.
3.3.
[werkneemster] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet worden beoordeeld of aan [werkneemster] een transitievergoeding dient te worden toegekend.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat het verzoek tot ontbinding primair is gegrond op artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW, in verband met het zonder deugdelijke grond door [werkneemster] niet nakomen van – kort gezegd – haar re-integratieverplichtingen. In geval van een verzoek op die grondslag moet het verzoek (op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 5 BW) worden afgewezen indien (onderdeel a:) de werkgever de werknemer niet eerst schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van die verplichtingen of om die reden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:629 lid 7 BW, de betaling van het loon heeft gestaakt, of (onderdeel b.:) de werkgever niet beschikt over een deskundigenverklaring van het UWV als bedoeld in artikel 7:629a BW, tenzij het overleggen van deze verklaring in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd. Deze afwijzingsgronden doen zich in het onderhavige geval niet voor, nu Blinck Schoon aan de verplichtingen zoals vervat in bovengenoemde onderdelen a en b van artikel 7:671b lid 5 BW heeft voldaan.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [werkneemster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
4.4.
Blinck Schoon voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding primair is gelegen in (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [werkneemster]. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Blinck Schoon in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
4.5.
Uit het feitenrelaas zoals onder 2. van deze beschikking vermeld, volgt dat [werkneemster] geen gehoor heeft gegeven aan de herhaalde oproepen van Blinck Schoon haar re-integratie-verplichtingen na te komen. Van een deugdelijke grond hiervoor is niet gebleken. De omstandigheid dat in het plan van aanpak is vermeld dat [werkneemster] niet inzetbaar is voor werk kan [werkneemster] niet baten, omdat de bedrijfsarts nadien (bij het onder 2.16 vermelde schrijven van 28 augustus 2017) heeft geadviseerd een aanvang te maken met de re-integratie. Overigens is niet gebleken dat dit voor [werkneemster] niet mogelijk was. Voor zover [werkneemster] in haar correspondentie bedoelt te stellen dat zij niet tot re-integratie gehouden was omdat zij met Blinck Schoon op 17 juli 2017 afspraken heeft gemaakt over beëindiging van de arbeidsovereenkomst, is dat door Blinck Schoon uitdrukkelijk betwist. Ook dit kan [werkneemster] dus niet baten. Voornoemd handelen en nalaten door [werkneemster] is naar het oordeel van de kantonrechter zodanig verwijtbaar, dat van Blinck Schoon in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voorduren, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW.
4.6.
De kantonrechter ziet geen reden om te oordelen dat herplaatsing van [werkneemster] binnen een redelijke termijn in de rede ligt.
4.7.
Het opzegverbod tijdens ziekte staat niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg, gelet op het bepaalde in artikel 7:670a lid 1 BW. In dit artikellid is (kort gezegd) bepaald, dat het opzegverbod tijdens ziekte niet van toepassing is indien de werknemer zonder deugdelijke grond de re-integratieverplichtingen weigert na te komen en de werkgever de werknemer schriftelijk tot nakoming heeft gemaand of om die reden de loonbetaling heeft gestaakt. Aan die vereisten is in het onderhavige geval voldaan. Van de toepasselijkheid van andere opzegverboden is niet gebleken.
4.8.
De conclusie is dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek van Blinck Schoon zal toewijzen op de daartoe aangevoerde primaire grondslag. De behandeling van de subsidiaire grondslag van het verzoek komt dus niet aan de orde.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat het handelen of nalaten van [werkneemster] niet alleen als verwijtbaar, maar ook als
ernstigverwijtbaar kan worden aangemerkt. Dit is in overeenstemming met de wetsgeschiedenis, waaruit blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten gaat om onder meer de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat.
4.10.
Nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werkneemster], zal de arbeidsovereenkomst, in afwijking van het bepaalde in artikel 7:671b lid 8, onderdeel a BW, met toepassing van onderdeel b van dat artikellid met ingang van vandaag (25 april 2018) worden ontbonden.
4.11.
Gelet op het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van [werkneemster], is Blinck Schoon op grond van het bepaalde in artikel 7:673 lid 7 aanhef en onderdeel c BW geen transitievergoeding aan [werkneemster] verschuldigd.
4.12.
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft Blinck Schoon geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van [werkneemster], omdat zij ongelijk krijgt. Deze kosten zullen aan de zijde van Blinck Schoon worden vastgesteld op een bedrag van € 117,00 aan griffierecht en een bedrag van € 400,- voor salaris van haar gemachtigde. Weliswaar heeft Blinck Schoon ter zitting verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat zij op 6 maart 2018 voor niets ter zitting is verschenen omdat [werkneemster] toen niet is komen opdagen, maar de kantonrechter ziet geen aanleiding daarmee rekening te houden. Er staat immers niet vast of [werkneemster] de oproep voor die eerste zitting, die bij gewone brief is verstuurd, daadwerkelijk heeft ontvangen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 25 april 2018;
5.2.
bepaalt, dat [werkneemster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van Blinck Schoon;
5.3.
veroordeelt [werkneemster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Blinck Schoon tot en met vandaag vaststelt op € 517,00, te weten:
griffierecht € 117,00
salaris gemachtigde € 400,00 ;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gewezen door mr. J. Candido, kantonrechter en op 25 april 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter