In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 maart 2018 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, op verzoek van de burgemeester. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat er op dat moment onvoldoende grond is voor een ondertoezichtstelling, ondanks herhaaldelijke meldingen van huiselijk geweld en overmatig alcoholgebruik door de stiefvader. De minderjarige is getuige geweest van deze situaties en wordt door de moeder ingezet als tolk in communicatie met hulpverleners, wat haar belast. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder en vertegenwoordigers van de burgemeester en de Raad.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sinds 2012 meldingen zijn geweest van huiselijk geweld en dat de opvoedingsomgeving van de minderjarige zorgwekkend is. Ondanks dat de school op dat moment geen zorgen had over de ontwikkeling van de minderjarige, zijn er signalen dat de minderjarige zich niet goed voelt en dat er mogelijk iets speelt in haar thuissituatie. De kinderrechter oordeelt dat een gedwongen kader noodzakelijk is, omdat de moeder en de stiefvader de zorgen niet erkennen en onvoldoende medewerking verlenen aan hulpverlening. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 27 maart 2018, en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
De kinderrechter benadrukt dat het noodzakelijk is om zicht te krijgen op de opvoedingsomgeving en de invloed daarvan op de ontwikkeling van de minderjarige, vooral gezien de eerdere zorgelijke uitspraken van de minderjarige over haar thuissituatie. De kinderrechter heeft de beschikking gegeven in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.