In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad om hen toe te laten tot de collectieve zorgverzekering. Dit besluit volgde op een eerder besluit van 28 november 2017, waarin de gemeente hen niet toeliet tot de zorgverzekering, en een bestreden besluit van 22 december 2017, waarin het bezwaar van eisers ongegrond werd verklaard. De zitting vond plaats op 17 april 2018, waar eisers aanwezig waren en de gemeente vertegenwoordigd werd door hun gemachtigde, mr. M.G. Böhm.
De rechtbank heeft in haar uitspraak op 17 april 2018 geoordeeld dat het beroep van eisers ongegrond is. De rechtbank overwoog dat artikel 35, derde lid, van de Participatiewet de gemeente de mogelijkheid biedt om beleid te maken omtrent de toelating tot de collectieve zorgverzekering. In Zaanstad is dit beleid gericht op mensen met een netto-inkomen onder het sociaal minimum, dat is vastgesteld op 110% van de bijstandsnorm. Aangezien het inkomen van eisers boven dit sociaal minimum ligt, komen zij niet in aanmerking voor toelating tot de collectieve zorgverzekering. De rechtbank concludeerde dat de gemeente binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven en dat er geen aanleiding is om rekening te houden met de zware lasten die eisers aanvoeren.
De uitspraak werd gedaan door mr. A. Buiskool, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. J.H. Bosveld. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.