In deze zaak hebben de passagiers, eiseressen, een vordering ingesteld tegen Air Canada wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Air Canada voor een vlucht van Canada naar Duitsland, met een aansluitende vlucht naar Nederland. Door een vertraging van de eerste vlucht hebben zij hun aansluitende vlucht gemist, wat resulteerde in meer dan drie uur vertraging. De passagiers vorderden compensatie op basis van Verordening (EG) nr. 261/2004, maar Air Canada betwistte de vordering en stelde dat de Verordening niet op haar van toepassing was, omdat zij de vlucht niet had uitgevoerd en geen communautaire luchtvaartmaatschappij was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, aangezien Air Canada in de procedure is verschenen. Vervolgens heeft de rechter de argumenten van de passagiers en Air Canada beoordeeld. De rechter concludeerde dat de Verordening niet van toepassing was, omdat Air Canada niet de luchtvaartmaatschappij was die de vlucht uitvoerde en ook geen communautaire luchtvaartmaatschappij was. Hierdoor werd de vordering van de passagiers afgewezen en werden zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor passagiers om te begrijpen welke luchtvaartmaatschappij verantwoordelijk is voor hun vlucht en onder welke voorwaarden zij compensatie kunnen vorderen. De rechter heeft de vordering afgewezen op basis van de specifieke bepalingen van de Verordening, die niet van toepassing waren in dit geval.