ECLI:NL:RBNHO:2018:3198

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
4734614 \ CV EXPL 16-336
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie luchtvaartmaatschappij in verband met vertraging van vlucht

In deze zaak hebben de passagiers, eiseressen, een vordering ingesteld tegen Air Canada wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Air Canada voor een vlucht van Canada naar Duitsland, met een aansluitende vlucht naar Nederland. Door een vertraging van de eerste vlucht hebben zij hun aansluitende vlucht gemist, wat resulteerde in meer dan drie uur vertraging. De passagiers vorderden compensatie op basis van Verordening (EG) nr. 261/2004, maar Air Canada betwistte de vordering en stelde dat de Verordening niet op haar van toepassing was, omdat zij de vlucht niet had uitgevoerd en geen communautaire luchtvaartmaatschappij was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, aangezien Air Canada in de procedure is verschenen. Vervolgens heeft de rechter de argumenten van de passagiers en Air Canada beoordeeld. De rechter concludeerde dat de Verordening niet van toepassing was, omdat Air Canada niet de luchtvaartmaatschappij was die de vlucht uitvoerde en ook geen communautaire luchtvaartmaatschappij was. Hierdoor werd de vordering van de passagiers afgewezen en werden zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor passagiers om te begrijpen welke luchtvaartmaatschappij verantwoordelijk is voor hun vlucht en onder welke voorwaarden zij compensatie kunnen vorderen. De rechter heeft de vordering afgewezen op basis van de specifieke bepalingen van de Verordening, die niet van toepassing waren in dit geval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 4734614 \ CV EXPL 16-336
Uitspraakdatum: 25 april 2018
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier 1]

2.
[passagier 2]
beiden wonende te [woonplaats],
eiseressen,
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. L.J.J. Hoezen (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Quebec Company of Corporation (Canada)
Air Canada
gevestigd te Saint-Laurent, Canada en mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen Air Canada
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 19 november 2015 een vordering tegen Air Canada ingesteld. Air Canada heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Air Canada een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich bij akte uitgelaten over de producties van Air Canada bij haar schriftelijke reactie.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Air Canada een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan zij op 22 november 2013 vervoerd zouden worden van Pearson International Airport, Canada naar Frankfurt International Airport, Duitsland met als vertrektijd 18:05 uur lokale tijd (vluchtnummer LH 471/AC 9104) en als aankomsttijd op 23 november 2013 om 7:50 uur lokale tijd. Vervolgens zouden de passagiers vervoerd worden op 23 november 2013 vanaf Frankfurt naar Amsterdam (Schiphol Airport) met als vertrektijd 08.45 uur lokale tijd (vluchtnummer LH 988/AC 9071) en als aankomsttijd diezelfde dag om 10:00 uur lokale tijd.
2.2.
De vlucht vanuit Canada is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Nederland hebben gemist. Als gevolg hiervan zijn de passagiers omgeboekt naar een andere vlucht. De passagiers hebben hierdoor meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben in verband met voornoemde vertraging Lufthansa aangeschreven en uiteindelijk gedagvaard. De vordering van de passagiers jegens Lufthansa is afgewezen bij vonnis van deze rechtbank van 10 november 2015 (zaak/rolnr. 3634124 \ CV EXPL 14-12821).
2.4.
De passagiers hebben vervolgens compensatie van Air Canada gevorderd in verband met voornoemde vertraging op grond van Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). Air Canada heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat Air Canada, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 dan wel € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 mei 2014 dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding;
- de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Air Canada wegens de langdurige vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 300,00 per passagier.
3.3.
Air Canada betwist de vordering. Op het verweer van Air Canada wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Air Canada is gevestigd in het buitenland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter stelt vast dat hij op grond van het bepaalde in artikel 26 van de Brussel I bis-Verordening (nr. 1215/2012) bevoegd is om van de onderhavige vordering kennis te nemen, nu Air Canada in de onderhavige procedure is verschenen en de bevoegdheid niet heeft betwist.
4.2.
Air Canada heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de Verordening niet op haar van toepassing is. De passagiers hebben niet betwist dat de onderhavige vlucht feitelijk niet door Air Canada is uitgevoerd. Zij hebben echter gesteld dat de Verordening niet alleen van toepassing is op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht feitelijk uitvoert, maar ook op de ticket uitgevende luchtvaartmaatschappij. Dit betoog van de passagiers kan in dit geval niet slagen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
Artikel 2 van de Verordening, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. a) „luchtvaartmaatschappij”: een luchtvervoersonderneming met een geldige exploitatievergunning;
b) „luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert”: een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met die passagier;
c) „communautaire luchtvaartmaatschappij”: een luchtvaartmaatschappij met een geldige exploitatievergunning die door een lidstaat is verleend overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen.
(…)”.
4.4.
Artikel 3, lid 1, van de Verordening luidt als volgt:
“Deze verordening is van toepassing
a. op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is;
b) op passagiers die vertrekken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, tenzij zij bepaalde voordelen of compensatie hebben ontvangen en bijstand hebben gekregen in dat derde land, indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht in kwestie uitvoert, een communautaire luchtvaartmaatschappij is”.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat Air Canada de onderhavige vlucht niet heeft uitgevoerd in de zin van artikel 2 sub b van de Verordening. Voorts staat vast dat Air Canada geen communautaire luchtvaartmaatschappij is als bedoeld in artikel 2 sub c van de Verordening. Air Canada is dus niet aan te merken als een communautaire luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert in de zin van artikel 3 lid 1 sub b van de Verordening. Nu de onderhavige vlucht is vertrokken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven (Canada) naar een luchthaven (Amsterdam) op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, moet geoordeeld worden dat de Verordening ingevolge artikel 3 lid 1 sub b toepassing mist. De vordering van de passagiers zal derhalve worden afgewezen.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Air Canada worden vastgesteld op een bedrag van € 200,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Candido en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.