ECLI:NL:RBNHO:2018:2970

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
C/15/230355 / HA ZA 15-544
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de waardebepaling van aandelen en de gedwongen overname in een geschil tussen aandeelhouders

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een geschil tussen aandeelhouders over de waardebepaling van aandelen en de gedwongen overname daarvan. De eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, die ook aandeelhouders zijn van de betrokken vennootschap. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen waarin voorwaarden zijn gesteld aan de gedaagden om te voldoen aan de eisen voor het wegnemen van het nadeel voor de eiser. De gedaagden hebben in hun akte betoogd dat zij aan deze eisen hebben voldaan, maar de rechtbank oordeelt dat zij hierin niet zijn geslaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden niet voldoende inzicht hebben gegeven in de gewerkte uren van de betrokken persoon en dat de managementvergoeding niet conform de overeenkomst is vastgesteld. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat er voldoende redenen zijn om de vordering van de eiser tot gedwongen overname van de aandelen toe te wijzen. De rechtbank heeft een deskundigenbericht gelast om de waarde van de aandelen op de peildatum te bepalen en heeft de gedaagden opgedragen om de kosten van de deskundige te deponeren. Tevens is tussentijds hoger beroep toegestaan, wat betekent dat partijen de mogelijkheid hebben om tegen deze beslissing in beroep te gaan voordat het eindvonnis is gewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats [plaats 3]
zaaknummer / rolnummer: C/15/230355 / HA ZA 15-544
Vonnis van 11 april 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
gevestigd te [plaats 3] ,
eiseres,
advocaat mr. J.F.A. de Voldere te [plaats 1] ,
tegen
1. de stichting
[gedaagde 2],
gevestigd te [plaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te [plaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.J.M.F. Voogt te [plaats 1] .
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 2] , [gedaagde 1] B.V en [gedaagde 3] genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk met [gedaagde 3] c.s. worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 februari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tweede tussenvonnis van 25 oktober 2017 heeft de rechtbank [gedaagde 3] c.s. andermaal in de gelegenheid gesteld om te voldoen aan de voorwaarden die de rechtbank heeft geformuleerd in r.o. 4.19 van het tussenvonnis van 8 maart 2017 voor het wegnemen van het nadeel voor [eiser] als bedoeld in artikel 2:343 lid 6 BW. [gedaagde 3] c.s. diende daartoe bewijs over te leggen waaruit blijkt i) dat besluitvorming en administratieve verwerking van de terugbetaalde managementvergoedingen heeft plaatsgevonden, ii) dat [gedaagde 3] c.s. met zoveel woorden toezeggen dat zij over de jaren 2016 en 2017 in géén geval meer dan € 150.000,- per jaar aan managementvergoeding, eventuele bonussen daaronder begrepen, op basis van fulltime, aan [betrokkene 1] zullen toekennen/betalen en iii) hoeveel uren [betrokkene 1] voor [gedaagde 3] in die jaren heeft gewerkt, aan de hand waarvan wordt vastgesteld op welk bedrag de maximale managementvergoeding in de jaren 2016 en 2017 uitkomt en een gedeelte door [gedaagde 3] wordt teruggevorderd over in elk geval 2016.
2.2.
In hun akte uitlating tevens houdende overlegging producties van 15 november 2017 hebben [gedaagde 3] c.s. betoogd dat zij ten volle hebben voldaan aan de door de rechtbank gestelde eisen en verzocht om de uittredingsvordering af te wijzen. [gedaagde 3] c.s. hebben dat als volgt gemotiveerd.
De correcties met betrekking tot de managementvergoedingen voor de jaren 2014 tot en met 2016 zijn verwerkt in de gecorrigeerde jaarrekening 2016. Deze is vastgesteld door de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: BAVA) van [gedaagde 3] op 13 november 2017. Tijdens de BAVA is ook besloten:
- te bevestigen dat [gedaagde 3] een vordering had op VDB ter hoogte van
€ 363.000,- aan teveel betaalde managementvergoeding inclusief btw over de jaren 2014 en 2015;
- toe te zeggen dat over de jaren 2016 en 2017 in geen geval meer dan € 150.000,- per jaar aan managementvergoeding, eventuele bonussen daaronder begrepen, op basis van fulltime zal worden betaald aan VDB dan wel [betrokkene 1] ;
- de managementvergoeding voor 2016 en 2017 vast te stellen op € 75.000,- per jaar omdat VDB in die jaren 50% (parttime) heeft gewerkt.
Tot slot is van belang dat [gedaagde 3] op basis van een besluit daartoe in de BAVA de teveel betaalde managementvergoeding over 2016 ad € 75.000,- en over 2017 ad € 40.000,-, beiden vermeerderd met 21% btw, heeft teruggevorderd. VDB heeft de gevorderde bedragen aan [gedaagde 3] teruggestort.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de terugvordering van de teveel betaalde managementvergoeding van € 300.000,- en de daarbij door [betrokkene 1] aan [gedaagde 3] doorbelaste btw inmiddels de nodige besluitvorming heeft plaatsgevonden in de BAVA van [gedaagde 3] van 13 november 2017 en dat de terugvordering ook administratief is verwerkt. Daarnaast is tijdens die BAVA besloten dat [gedaagde 3] over de jaren 2016 en 2017 in geen geval meer dan € 150.000,- aan managementvergoeding, eventuele bonussen daaronder begrepen, op basis van fulltime zal betalen aan VDB dan wel [betrokkene 1] . Daarmee hebben [gedaagde 3] c.s. voldaan aan de punten i) en ii) zoals hiervoor genoemd in r.o. 2.1.
2.4.
Ten aanzien van punt iii) hebben [gedaagde 3] c.s. gesteld dat niet meer is vast te stellen hoeveel uren [betrokkene 1] in 2016 en 2017 heeft gewerkt voor [gedaagde 3] , maar dat dit minimaal 50% is geweest. Een en ander blijkt volgens [gedaagde 3] c.s. uit overgelegde verklaringen van twee fulltime medewerkers en de externe boekhouder. Tijdens de BAVA van [gedaagde 3] van 13 november 2017 is de managementvergoeding voor 2016 en 2017 op basis van part-time (50%) vastgesteld op € 75.000,- per jaar. [eiser] betwist de juistheid van die vaststelling..
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 3] c.s. in het geheel niet inzichtelijk heeft gemaakt hoeveel uren VDB of [betrokkene 1] voor [gedaagde 3] heeft gewerkt. Voor zover nog enig begrip kan worden opgebracht voor de stelling dat de gewerkte uren achteraf niet op de minuut nauwkeurig kunnen worden verantwoord, geldt dat [gedaagde 3] c.s. zelfs geen urenverantwoording in hoofdlijnen of zelfs maar een schatting op basis van zijn werkzaamheden heeft over kunnen leggen. De verklaringen van de twee medewerkers en de boekhouder dragen daar ook niet aan bij, nu de betreffende personen louter in percentages (kunnen) verklaren over de aanwezigheid van [betrokkene 1] op de kantoorlocatie van [gedaagde 3] , hetgeen in feite niet relevant is. [gedaagde 3] c.s. zijn er aldus niet in geslaagd de rechtbank ervan te overtuigen dat zij het nadeel voor [eiser] als beknelde aandeelhouder afdoende hebben weggenomen. Daarvoor was immers (onder meer) nodig dat [gedaagde 3] c.s. de managementvergoeding voor [betrokkene 1] zou vaststellen conform de Overeenkomst, waarin de managementvergoeding is gerelateerd aan de verrichte arbeid. Dat is niet gebeurd, sterker nog, tijdens de BAVA van 13 november 2017 hebben zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] . op basis van dezelfde informatie als waarover de rechtbank beschikt zonder meer ingestemd met het voorstel om de managementvergoeding voor 2016 en 2017 vast te stellen op € 75.000,-. Ook hier geldt dat het stemgedrag van [gedaagde 2] als meerderheidsaandeelhouder doorslaggevend was bij de besluitvorming in de BAVA. [gedaagde 2] heeft zich dus klaarblijkelijk andermaal willens en wetens als aandeelhouder van [gedaagde 3] door [betrokkene 1] laten manipuleren om [gedaagde 3] jegens [eiser] te laten wanpresteren bij de nakoming van de Overeenkomst. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de rechtbank [gedaagde 3] c.s. ex artikel 2:343 lid 6 BW meermaals in de gelegenheid heeft gesteld om het optreden van [gedaagde 2] zodanig te reguleren dat [eiser] daar als medeaandeelhouder geen nadeel van ondervindt en [gedaagde 3] c.s. daarin niet is geslaagd. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat na haar vonnis van 8 maart 2017 onverminderd sprake is van een voldoende zwaarwichtige reden voor toewijzing van het beroep van [eiser] op artikel 2:343 BW.
2.6.
De vordering van [eiser] tot veroordeling van [gedaagde 2] tot gedwongen overname van alle door [eiser] gehouden aandelen in [gedaagde 3] zal dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal conform artikel 2:343 lid 2 BW juncto artikel 2:339 BW een deskundigenbericht gelasten.
2.7.
De deskundige zal de waarde dienen te bepalen van de aandelen in [gedaagde 3] op de peildatum. [eiser] heeft de rechtbank verzocht de peildatum vast te stellen op 1 januari 2015, omdat - kortgezegd - de schadeveroorzakende gebeurtenissen, zoals de concurrerende activiteiten van Numerator, medio februari 2015 een aanvang hebben genomen. [gedaagde 3] c.s. heeft betoogd dat de prijs dient te worden bepaald op het moment dat de aandelen worden overgedragen.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat in een procedure als de onderhavige de over te dragen aandelen in beginsel dienen te worden overgedragen tegen de waarde die de aandelen hebben op de dag van het toewijzende eindvonnis, althans op een tijdstip dat daar zo dicht mogelijk bij ligt. De rechtbank zal de deskundige daarom verzoeken bij diens waardeadvies uit te gaan van de datum zo dicht mogelijk bij die waarop het deskundigenrapport wordt uitgebracht.
2.9.
Voorts heeft [eiser] verzocht een billijke verhoging toe te passen. Daartoe kan aanleiding zijn als aannemelijk is dat de gedragingen van de gedaagde, of anderen dan de gedaagde, hebben geleid tot een vermindering van de waarde van de over te dragen aandelen en deze vermindering niet, of niet volledig, voor rekening van eiser hoort te blijven (artikel 2:343 lid 4 BW). Met het oog op mogelijke toepassing van een billijke verhoging zal de rechtbank de deskundige verzoeken ook een waardeadvies te geven met als peildatum 1 januari 2015. Voor zover de deskundige de aandelen op die datum significant hoger waardeert dan op de datum zo dicht mogelijk bij die waarop het deskundigenrapport wordt uitgebracht als bedoeld in r.o. 2.8, zal de deskundige tevens worden gevraagd om dat waardeverschil te verklaren. De rechtbank acht daarbij een verschil in waarde van 20% of meer significant.
2.10.
Alvorens deskundige(n) te benoemen zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen, alsmede over de methode die als meest geëigende waarderingsmaatstaf zou moeten worden gehanteerd. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
2.11.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van accountancy en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
Wat is de waarde van de aandelen in [gedaagde 3] per de datum zo dicht mogelijk bij die waarop het deskundigenrapport wordt uitgebracht?
Wat is de waarde van de aandelen in [gedaagde 3] per 1 januari 2015?
Voor zover de waarde van de aandelen in [gedaagde 3] per de datum als bedoeld onder 1. met 20 % of meer is gedaald ten opzichte van de waarde van de aandelen in [gedaagde 3] op 1 januari 2015: wat is/zijn de oorza(a)k(en) van die waardedaling?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
2.12.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geding, te weten het feit dat [gedaagde 3] c.s. in het ongelijk zullen worden gesteld, aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door [gedaagde 3] c.s. moeten worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [gedaagde 3] c.s. moeten worden betaald.
2.13.
Nu dit oordeel over de grondslag voor toewijzing van de vordering en over de afwijzing van de andere aangevoerde grondslagen mogelijk ingrijpende gevolgen heeft voor het vervolg van de procedure en partijen mogelijk omvangrijke investeringen in tijd en kosten moeten doen in het kader van de waardering van de aandelen, zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan (en daarmee ook van de vonnissen van 8 maart 2017 en 25 oktober 2017).
2.14.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 april 2018voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage als bedoeld in 2.10,
3.2.
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga, mr. M.M. Kruithof en mr. M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 797