ECLI:NL:RBNHO:2018:2920

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
6083360
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een aansluitende vlucht en toepasselijkheid van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Emirates wegens compensatie voor vertraging van een aansluitende vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Emirates voor een reis van Amsterdam naar Melbourne, met een tussenstop in Dubai. De vlucht van Dubai naar Melbourne was vertraagd, waardoor de passagier meer dan vier uur later op zijn eindbestemming aankwam. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.

Emirates betwistte de vordering en stelde dat de Verordening niet van toepassing was op de vlucht van Dubai naar Melbourne, omdat deze vlucht door een niet-Europese luchtvaartmaatschappij werd uitgevoerd. De kantonrechter oordeelde echter dat de Verordening wel degelijk van toepassing was, omdat de passagier vanaf een EU-luchthaven vertrok en de vertraging op de eindbestemming relevant was. De rechter concludeerde dat de passagier recht had op compensatie, ongeacht het feit dat de vertraging op een vlucht buiten de EU had plaatsgevonden.

De kantonrechter heeft Emirates veroordeeld tot betaling van € 600,00 aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vertraging. Daarnaast zijn de proceskosten aan de kant van de passagier toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6083360 \ CV EXPL 17-5681
Uitspraakdatum: 11 april 2018
Vonnis in de zaak van:
[passagier]wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. H. Yildiz
tegen
de rechtspersoon naar het recht van het land van haar vestiging,
Emirates
statutair gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten), mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Emirates
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 13 juni 2017 een vordering tegen Emirates ingesteld. Emirates heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Emirates een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Emirates een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis naar Melbourne, Australië. Emirates zou de passagier op 22 juni 2015 vervoeren van Amsterdam, Schiphol Airport naar Dubai International Airport om 15:20 uur lokale tijd (vluchtnummer EK 148) met als aankomsttijd die dag om 23:59 uur lokale tijd. Vervolgens zou Emirates de passagier op 23 juni 2015 vanaf Dubai International Airport (met een tussenstop op Kuala Lumpur), met vertrektijd 02:40 uur lokale tijd, vervoeren naar Melbourne, Australië (vluchtnummer EK 408) met als aankomststijd op 24 juni 2015 om 01:00 uur lokale tijd. Deze vluchtgegevens staan vermeld op het boekingsoverzicht van de passagier.
2.2.
De vlucht met vluchtnummer EK 408 is vertraagd waardoor de passagier meer dan 4 uur later op zijn eindbestemming is gearriveerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Emirates gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Emirates heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Emirates bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Emirates vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hem te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Emirates betwist de vordering. Zij voert aan dat de Verordening niet van toepassing is op vluchten die een niet-communautaire luchtvaartmaatschappij buiten Europa uitvoert, in dezen de vlucht van Dubai naar Melbourne, op welke vlucht de vertraging is ontstaan. Uit het Emirates-arrest (Emirates/Schenkel arrest van het Hof van 10 juli 2008, C-173/07) moet worden afgeleid dat de vluchten van Amsterdam naar Dubai en van Dubai naar Melbourne (met een tussenstop op Kuala Lumpur) als separate vluchten moeten worden aangemerkt met ieder een eigen planning, eigen vluchtnummer en eigen bemanning. Beide vluchten dienen apart te worden getoetst aan het toepassingsbereik van de Verordening. De eindbestemming van de eerste vlucht is Dubai. De daarop volgende vlucht van Dubai naar Melbourne valt niet onder het bereik van de Verordening, nu de plaats van vertrek en de eindbestemming niet zijn op een in de EU gelegen luchthaven en Emirates een niet-communautaire luchtvaartonderneming is. Emirates verwijst ter ondersteuning van haar standpunt onder meer naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2016.
4.2.
Ten slotte verweert Emirates zich tegen de wettelijke rente en de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
Emirates is gevestigd in het buitenland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter stelt vast dat zij op grond van het bepaalde in artikel 26 van de Brussel I bis-Verordening (nr. 1215/2012) bevoegd is om van de onderhavige vordering kennis te nemen, nu Emirates in de onderhavige procedure is verschenen en de bevoegdheid niet heeft betwist.
5.2.
Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de discussie of de Verordening ook op het traject Dubai – Melbourne van toepassing is. Emirates voert aan dat er sprake is geweest van twee separate vluchten en dat de laatste vlucht, nu deze buiten de EU heeft plaatsgevonden, niet onder de Verordening valt.
5.3.
Voorop staat dat artikel 3 lid 1 onder a van de Verordening bepaalt dat deze verordening van toepassing is op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die is gelegen op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is. Alleen al om reden dat de vlucht vanaf Schiphol is vertrokken en daardoor in een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, is de Verordening van toepassing. Daarbij is niet relevant of de vlucht al dan niet door een communautaire luchtvaartmaatschappij wordt uitgevoerd. Daarnaast is het volgende van belang.
5.4.
In artikel 2, sub h van de Verordening wordt het begrip ‘eindbestemming’ gedefinieerd als: de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht. In het Folkerts-arrest heeft het Hof geoordeeld dat voor de toepassing van de in artikel 7 Verordening voorziene forfaitaire compensatie, in geval van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen enkel de vertraging van belang is die is vastgesteld ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd op de eindbestemming, omdat het ongemak bij vertraagde vluchten zich voordoet op die eindbestemming (r.o. 33 en 35).
5.5.
In het Folkers-arrest spreekt het Hof van ‘een vlucht met rechtstreekse aansluitingen’ en van ‘de bestemming van de laatste vlucht’. Hierdoor kan niet anders worden geoordeeld dan dat het Hof is uitgegaan van meerdere vluchten met één eindbestemming en derhalve niet van twee separate vluchten die ieder een eigen eindbestemming hebben, zoals Emirates aanvoert. Emirates gaat in haar uitvoerige betoog voorbij aan ‘de eindbestemming’ zoals vermeld op het boekingsbewijs van de passagier. Gesteld noch gebleken is dat de passagier Dubai als eindbestemming heeft geboekt. Niet in geschil is dat de passagier beschikt over één elektronisch ticket of bevestigde boeking. Daarmee is vast komen te staan dat de passagier één boeking had voor een vlucht van Schiphol via Dubai naar Melbourne. Voort is daarmee vast komen te staan dat het hierbij ging om twee rechtstreekse aansluitende vluchten; een vlucht van Schiphol naar Dubai en een daarop rechtstreekse aansluitende vlucht van Dubai naar Melbourne. Net als in het Folkerts-arrest betekent dit dat in het onderhavige geval het tweede gedeelte van de vlucht als rechtstreekse aansluiting onderdeel is geworden van het traject Schiphol – Dubai en is het niet leidend of de rechtstreekse aansluitende vlucht op zichzelf onder het bereik van de Verordening valt. Gelet hierop dient Melbourne als eindbestemming in het onderhavige geval te worden aangehouden.
5.6.
Anders dan Emirates lijkt aan te voeren is in het Folkerts-arrest niet geoordeeld dat alleen aanspraak op de compensatie over het gehele traject kan worden gemaakt in geval een vertraging bij vertrek van de eerste vlucht tot een vertraging op de eindbestemming heeft geleid. Nu het tweede gedeelte van de vlucht (Dubai – Melbourne) onderdeel is geworden van het traject Schiphol – Dubai, gaat de stelling van Emirates dat de vlucht van Schiphol naar Dubai niet relevant is, niet op. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan de aangehaalde uitspraak van zijn collega van de rechtbank Midden-Nederland. Hetgeen overigens nog is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat het verweer van Emirates dat de Verordening niet van toepassing is op de vlucht van Dubai naar Melbourne, strandt. De vervolgvraag die voorligt is of Emirates compensatie is verschuldigd. Niet in geschil is dat de vlucht van Dubai naar Melbourne een vertraging had van meer dan 4 uur. Emirates is dan ook op grond van artikel 6 lid 1 sub c en artikel 7 lid 1 sub c van de Verordening compensatie aan de passagier verschuldigd. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.5. is overwogen doet aan dit oordeel niet af dat de vertraging heeft plaatsgevonden op het tweede deel van het traject in een niet EU-lidstaat.
5.8.
Emirates betwist wettelijke rente verschuldigd te zijn over de hoofdsom. De vertraging van de vlucht is ontstaan op 23 juni 2015. Per die datum heeft de passagier schade geleden. Er is, in tegenstelling tot hetgeen Emirates stelt, in dit geval sprake van een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, welke schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 23 juni 2015.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van Emirates, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Emirates tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juni 2015 tot aan de dag van gehele betaling;
6.2.
veroordeelt Emirates tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 97,31;
griffierecht € 223,00
salaris gemachtigde € 200,00
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Candido, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter