In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de intrekking en terugvordering van een nabestaandenpensioen. De eiseres ontving sinds 1998 een nabestaandenpensioen op grond van de Algemene wet nabestaanden (Anw). De Svb heeft in 2016 besloten het pensioen van eiseres met terugwerkende kracht in te trekken, omdat zij van mening was dat eiseres samenwoonde met een partner, wat volgens de wet leidt tot verlies van recht op het pensioen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de claim dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank oordeelde dat de Svb niet voldoende feiten en omstandigheden had aangetoond die de conclusie rechtvaardigden dat de partner van eiseres zijn hoofdverblijf in haar woning had. De rechtbank vernietigde het besluit van de Svb en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens werd de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die op € 1.002,- werden vastgesteld.