ECLI:NL:RBNHO:2018:2895

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3345 T
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake herziening en terugvordering van toeslag op basis van de Toeslagenwet met betrekking tot gezamenlijke huishouding

Op 10 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.A.M. Koolen, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin de toeslag van eiseres op grond van de Toeslagenwet over de periode van 1 april 2010 tot en met 31 januari 2017 was verlaagd en een te veel betaalde toeslag van € 25.355,70 werd teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, wat een voorwaarde is voor het recht op de toeslag als alleenstaande. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met een termijn van zes weken voor het indienen van een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder binnen twee weken moet meedelen of hij gebruik maakt van deze gelegenheid. De uitspraak is openbaar gedaan en de verdere beslissing is aangehouden tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/3345

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 10 april 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.A.M. Koolen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Ritsma).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de toeslag van eiseres op grond van de Toeslagenwet (Tw) over de periode van 1 april 2010 tot en met 31 januari 2017 verlaagd en de te veel betaalde toeslag, zijnde een bedrag van € 25.355,70 (bruto), van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 13 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres ontvangt sinds 6 september 1996 een WAO-uitkering. Eiseres heeft in april 2010 een aanvraag gedaan voor een alleenstaandentoeslag op grond van de Tw per
7 juli 2009. Deze is door verweerder per die datum toegekend.
1.2
Omdat uit Suwinet bleek dat eiseres samenwoonde met [naam 1] heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van eiseres. Op 7 september 2010 heeft een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij eiseres een verklaring heeft afgelegd. Zoals tijdens het huisbezoek was afgesproken heeft eiseres een huurovereenkomst en een afschrift van haar betaalrekening nagestuurd. De resultaten van het onderzoek gaven verweerder geen aanleiding om de (hoogte van de) toegekende toeslag te wijzigen.
1.3
Naar aanleiding van een anonieme tip dat eiseres zwart zou werken heeft verweerder onderzoek verricht, waarbij ook de woonsituatie opnieuw is onderzocht. Eiseres heeft op
21 november 2016 een verklaring afgelegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het onderzoeksverslag van 25 november 2016.
1.4
Bij primair besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres over de periode 1 april 2010 tot en met 31 januari 2017 teveel toeslag heeft ontvangen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres met ingang van 1 april 2010 een gezamenlijke huishouding voert met [naam 1] . Er bestaat daarom geen recht op toeslag als alleenstaande. Verweerder heeft zijn standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
2.1
Eiseres voert in beroep aan dat op grond van de vastgestelde feiten niet aangenomen kon worden dat sprake was van een gezamenlijke huishouding.
2.2
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat sprake is van een financiële verstrengeling die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Daarnaast draagt eiseres zorg voor diverse taken in de huishouding zoals wassen, koken en boodschappen.
2.3
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 1, vierde lid, van de Tw bepaalt dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
Vaststaat dat eiseres haar hoofdverblijf heeft in de woning van [naam 1] .
Wederzijdse zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars zorg voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het criterium van wederzijdse zorg in een concreet geval is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook aan dit tweede criterium voldaan. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Eiseres heeft op 21 november 2016 tegenover inspecteurs [naam 2] en [naam 3] verklaard dat zij aanvankelijk alleen de boodschappen betaalde, maar later meer is gaan betalen, zoals de hypotheek, PWN, UPC en servicekosten. Eiseres heeft voorts verklaard dat zij beiden zorg voor elkaar hebben. Eiseres verzorgt de was voor beiden en kookt soms. Sinds [naam 1] ontslagen is, is zij steeds meer zaken gaan betalen voor [naam 1] . Verder is sprake van een bepaalde mate van financiële verstrengeling, zo hebben eiseres en [naam 1] een gezamenlijke lening afgesloten. Ook mag eiseres de auto van [naam 1] gebruiken.
Verweerder heeft dan ook op goede gronden geconcludeerd dat in ieder geval ten tijde van het onderzoek in 2016 sprake is van een gezamenlijke huishouding van eiseres met [naam 1] .
3.1
Voor zover wel sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding heeft eiseres aangevoerd dat de situatie niet is gewijzigd sinds 2010. Toen heeft verweerder de situatie ook beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. Eiseres doet in dit kader een beroep op het vertrouwensbeginsel.
3.2
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Een inspecteur van verweerder, [naam 4] , heeft op 7 september 2010 een huisbezoek bij eiseres afgelegd. Eiseres heeft bij die gelegenheid verklaard dat zij zichzelf als kostganger beschouwt, maar ook dat zij en [naam 1] elkaars eenzaamheid opheffen. Volgens eiseres was afgesproken dat zij de boodschappen à € 150,- per week zou betalen. Een huurcontract zou nog worden opgesteld. Eiseres heeft een contract nagezonden, waarin is neergelegd dat zij € 200,- per maand betaalt voor de inwoning bij [naam 1] en voorts de huishoudelijke klussen doet en een deel van de boodschappen betaalt. Op grond van deze informatie heeft verweerder besloten de toeslag te continueren, omdat toen is aangenomen dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. Niet gebleken is dat verweerder van dit standpunt is teruggekomen. Verweerder heeft zich voorts ook niet op het standpunt gesteld dat eiseres destijds onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.
Naar aanleiding van de vraag van gemachtigde van eiseres hoe verweerder het verschil ziet tussen de situatie die in 2010 is beoordeeld en de situatie in 2016, heeft gemachtigde van verweerder ter zitting opgemerkt dat de situatie zich kennelijk heeft ontwikkeld. Daaruit leidt de rechtbank af dat de gezamenlijke huishouding in de visie van verweerder geleidelijk is ontstaan, en wel ná het huisbezoek in 2010. Dat standpunt is echter niet te rijmen met de intrekking van de toeslag met een datum van vóór het huisbezoek. Nu verweerder het recht op toeslag heeft ingetrokken per 1 april 2010 kan het bestreden besluit op dat punt dan ook niet in stand blijven, omdat een deugdelijke motivering daarvoor ontbreekt.
4. Zoals hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder bepalen op welk moment de situatie zodanig is gewijzigd dat van een gezamenlijke huishouding gesproken kan worden. Verweerder zal zo nodig nader onderzoek dienen te verrichten. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, voorzitter, mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. A. Buiskool, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.