ECLI:NL:RBNHO:2018:2774

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
C/15/245909 / FA RK 16-4215
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om zorgregeling en ontzegging van contact tussen vader en minderjarige dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man betreffende de zorgregeling voor hun minderjarige dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontzeggingsgronden ex artikel 1:377a BW aanwezig zijn, maar omdat de vader mede gezag heeft, wordt zijn verzoek om een zorgregeling vast te stellen afgewezen. De rechtbank verbiedt de vader het (recht op) contact met de minderjarige dochter voor de duur van één jaar. De procedure is gestart na een eerdere beschikking van de rechtbank van 10 mei 2017, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw werd vastgesteld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport geadviseerd om de vader de uitoefening van het recht op een zorgregeling te ontzeggen, omdat dit in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. De vrouw heeft het advies van de Raad gesteund en verzocht om de omgang van de vader met de dochter te ontzeggen. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige zwaar laten wegen en geconcludeerd dat contact met de vader schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/245909 / FA RK 16-4215
beschikking van 4 april 2018 betreffende echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.J.M. Plat, kantoorhoudende te Den Helder,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E. van Meeteren, kantoorhoudende te Schagen.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 10 mei 2017;
- het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 november 2017, ingekomen ter griffie op 9 november 2017;
- het bericht van 29 november 2017, met bijlage, van de advocaat van de vrouw;
- het bericht van 2 december 2017, met bijlage, van de advocaat van de man.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 maart 2018 in
aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. N.J.M. Plat en de man door
mr. E. van Meeteren. Tevens is ter zitting aanwezig [medewerker Raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 10 mei 2017.
2.2
De rechtbank neemt hier over en verwijst naar hetgeen is overwogen en opgenomen in de beschikking van 10 mei 2017.
2.3
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] .
2.4
Bij hiervoor genoemde beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben, is het verzoek van de man om tussen hem en [minderjarige 1] , mede gelet op zijn leeftijd, een zorgregeling vast te stellen afgewezen, en zijn de stukken in handen gesteld van de Raad voor onderzoek en advies met betrekking tot de vraag of het belang van [minderjarige 2] zich verzet tegen het vaststellen van een zorgregeling en zo nee, welke zorgregeling in haar belang is.
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank van 29 mei 2017 is [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de De Jeugd- en Gezinsbeschermers. Bij beschikking van 25 september 2017, gegeven door de rechtbank Rotterdam, is voormelde G.I. vervangend door de JBRR.
2.6
De Raad heeft in haar rapport van 7 november 2017 de rechtbank geadviseerd om de man de uitoefening van het recht op een zorgregeling voor de duur van één jaar te ontzeggen, omdat een zorgregeling in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige.
2.7
De vrouw heeft bij bericht van 29 november 2017 de rechtbank meegedeeld dat zij het eens is met het advies van de Raad en zij verzoekt om die reden haar verzoek om tussen [minderjarige 2] en de man een zorgregeling vast te stellen af te wijzen en de man, op grond van artikel 1:377a lid 1 sub d BW, de omgang te ontzeggen.
2.8
De man heeft bij bericht van 2 december 2017 meegedeeld dat hij zich conformeert aan het advies dat hem in het kader van de ondertoezichtstelling wordt gegeven. Hij stelt zich op het standpunt dat kan worden volstaan met het afwijzen van zijn verzoek om een zorgregeling vast te stellen. Hij acht een ontzegging te verstrekkend, niet nodig en niet van toegevoegde waarde.

3.Beoordeling

3.1
Gelet op de samenhang tussen de verzoeken van de man en de vrouw zal de rechtbank deze hierna gezamenlijk bespreken.
3.2
De verzoeken worden beoordeeld aan de hand van art. 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) aangezien beide ouders het gezag hebben. In het geval van een meningsverschil over de zorg- en contactregeling kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen, wijzigen of (tijdelijk) verbieden.
3.3
De rechtbank merkt op dat doorgaans contact tussen ouder en kind in het belang van het kind is. Dit kan anders zijn als er omstandigheden zijn die maken dat het contact voor het kind schadelijk is. De wetgever heeft die omstandigheden aangemerkt als ontzeggingsgronden (deze zijn omschreven in art. 1:377a BW). Volgens de Raad is in het geval van [minderjarige 2] sprake van een ontzeggingsgrond, namelijk dat omgang tussen [minderjarige 2] en haar vader in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 2] . De Raad schrijft in haar advies aan de rechtbank dat [minderjarige 2] , omschreven als gesloten en ook eigenwijs en stoer, veel last heeft van de al langer durende strijd tussen haar ouders. Dat heeft haar vertrouwen in volwassenen onder druk gezet (met name het vertrouwen in haar vader), en voor veel spanningen gezorgd. Onder druk van de problemen tussen haar ouders, de relatie met haar vader, en problemen op school, heeft zij pillen geslikt als wanhoopspoging. Gelukkig is dat goed afgelopen. [minderjarige 2] zit nu volgens de Raad na de verhuizing met haar moeder en broer en een nieuw school, goed in haar vel. Zij zal, omdat zij onder toezicht is gesteld, ook nog begeleiding krijgen van een jeugdbeschermer.
[minderjarige 2] heeft in haar gesprek met de Raad verteld geen contact met haar vader te willen. Ook de Raad vindt het geen goed idee om een contact regeling voor [minderjarige 2] vast te stellen. Dit zou voor [minderjarige 2] teveel spanningen veroorzaken en daardoor een negatieve invloed hebben op haar ontwikkeling, en dit betekent volgens de Raad dat er sprake is van een grond voor ontzegging van de omgang.
De vrouw heeft eerder in deze procedure gevraagd om vaststelling van een (beperkte) contactregeling. Ook tijdens het Raadsonderzoek was zij van mening dat er contact zou moeten komen tussen [minderjarige 2] en haar vader, ook al had de man het volgens de vrouw laten afweten ten opzichte van [minderjarige 2] en was hij te weinig op haar betrokken. Na het advies van de Raad heeft de vrouw haar verzoek gewijzigd, en gevraagd haar eerdere verzoek af te wijzen en de man vanwege de aanwezigheid van een ontzeggingsgrond, de omgang te ontzeggen. Zij is het dus eens met het advies van de Raad.
De man heeft in reactie op het advies van de Raad de rechtbank laten weten dat hij zich daarbij neerlegt. Dat wil zeggen dat hij contact met [minderjarige 2] niet langer wil afdwingen door een uitspraak van de rechter, en dat zijn verzoek wat hem betreft kan worden afgewezen door de rechtbank. Hij is het er niet mee eens dat hem de omgang ontzegd wordt, dat ervaart hij als te zwaar en onnodig.
Wat duidelijk is geworden, is dat iedereen het nu wel eens is dat het beter is voor [minderjarige 2] wanneer er geen contact is tussen [minderjarige 2] en haar vader. Ook de rechtbank ziet dat dit voor [minderjarige 2] nu de beste oplossing is met het oog op de bescherming van haar belangen.
Dit betekent in ieder geval dat het verzoek van de man moet worden afgewezen. Wat het verzoek van de moeder betreft, merkt de rechtbank nog het volgende op.
Omdat de ouders beide het gezag hebben, spreekt de wet niet van ontzeggen maar van een verbod tot het hebben van contact (zie art. 1:253a lid 2 onder a BW). De ontzeggingsgronden gelden ook voor ouders met gezamenlijk gezag (zie art. 1:253a BW). De rechtbank heeft hierboven al beoordeeld dat in het geval van [minderjarige 2] er een ontzeggingsgrond is aan de kant van de man.
Tijdens de zitting heeft de Raad op een vraag van de rechtbank geantwoord dat alleen een afwijzing van het verzoek van de man, geen recht zou doen aan de gevoelens die [minderjarige 2] heeft. [minderjarige 2] zou zich dan niet serieus genomen voelen, terwijl dit voor haar erg belangrijk is. De Raad is van mening dat de man het heeft laten afweten als het gaat om het leggen van een basis voor een goede relatie met [minderjarige 2] waarin contact met haar mogelijk is, daarin ook onvoldoende lijkt te willen investeren en zich onvoldoende bewust is geweest welk effect zijn handelen heeft gehad op [minderjarige 2] , bijvoorbeeld door zijn nieuwe gezin onderdeel uit te willen laten maken van het leven van [minderjarige 2] . Een letterlijk weergegeven telefoongesprek tussen de man en de raadsonderzoeker in het rapport laat volgens de rechtbank zien dat de man het liefst het verleden achter zich wil laten, omdat hij bang is dat het anders ontaardt in “modder gooien”. Daarmee verwacht de man kennelijk ook dat zijn kinderen het verleden achter zich laten. Het is ook duidelijk dat [minderjarige 2] daar nog niet aan toe is, waardoor er begrijpelijkerwijze een grote afstand tussen [minderjarige 2] en haar vader is ontstaan, en [minderjarige 2] zich door haar vader in de steek gelaten voelt.
3.4
De rechtbank zal dan ook het verzoek van de vrouw toewijzen in die zin dat de man het contact met [minderjarige 2] verboden zal zijn, voor de duur van 1 jaar zoals de Raad heeft geadviseerd. Dit betekent niet dat er over een jaar automatisch weer contact zal kunnen zijn, dat is afhankelijk van de omstandigheden. Het betekent alleen dat de man over een jaar weer een verzoek zal kunnen indienen of eerder als de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechtbank gaat er echter van uit dat de man voordat hij overweegt opnieuw een verzoek tot contact te doen, eerst gaat nadenken over wat hij zelf kan bijdragen aan het herstellen van de relatie met zijn dochter, en als hij daar zelf niet uitkomt, daarvoor hulp gaat inschakelen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1
wijst het verzoek van de man tot het vaststellen van een zorgregeling af en verbiedt hem het (recht op) contact voor de duur van één jaar met de minderjarige [minderjarige 2] :
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
4.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Friedberg, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van D.J. Witsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2018.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.