In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen [eiser] en [gedaagde] naar aanleiding van het testament van erflaatster, die op 28 december 2015 is overleden. In haar testament had erflaatster haar echtgenoot als enig erfgenaam benoemd, met een alternatieve erfstelling voor [gedaagde] en [eiser]. De kern van het geschil betreft de clausule in het testament die bepaalt dat de alternatieve erfstelling voor [gedaagde] vervalt indien de vriendschap tussen haar en erflaatster ten tijde van het overlijden verbroken was. [eiser] stelt dat deze vriendschap verbroken was en vordert dat hij als enig erfgenaam wordt aangemerkt. [gedaagde] betwist dit en voert aan dat de vriendschap in stand is gebleven.
De rechtbank heeft de procedure in verschillende stappen doorlopen, waarbij onder andere getuigen zijn gehoord. De rechtbank oordeelt dat [eiser] niet heeft aangetoond dat de vriendschap ten tijde van het overlijden was verbroken. De getuigenverklaringen van [gedaagde] en anderen wijzen op een blijvende vriendschap, terwijl de verklaringen van [eiser] en zijn getuigen niet overtuigend zijn. De rechtbank concludeert dat de vriendschap niet was verbroken en wijst de vorderingen van [eiser] af. Tevens wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].