In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 4 april 2018 uitspraak gedaan in een alimentatiekwestie tussen een vrouw en een man, die een affectieve relatie hebben gehad en samen een minderjarig kind hebben. De vrouw verzocht om een kinderalimentatie van € 1.077 per maand, terwijl de man de hoogte van de behoefte betwistte en een draagkrachtverweer voerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkelijke woonlasten van de vrouw substantieel lager zijn dan de forfaitaire woonlasten, en heeft besloten om deze werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen bij de berekening van de kinderalimentatie. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de gezamenlijke draagkracht van partijen voldoende is om in de behoefte van het kind te voorzien. Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de man een bijdrage van € 109 per maand aan de vrouw moet betalen, met ingang van 27 augustus 2016. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de rechtbank heeft de mogelijkheid tot hoger beroep aangegeven.