ECLI:NL:RBNHO:2018:2687

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
15/800417-17 + 15-209926-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het minderjarigenstrafrecht bij een veroordeling voor poging tot woningoverval op een bejaard echtpaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen een poging tot woningoverval heeft gepleegd op een bejaard echtpaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, betrokken was bij de overval, waarbij de slachtoffers ernstig zijn bedreigd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten gehonoreerd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan het medeplegen van de poging tot afpersing, en heeft hem een jeugddetentie opgelegd van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/800417-17 + 15-209926-16 (TUL)
Uitspraakdatum: 27 februari 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2018 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [jeugdgevangenis] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks [datum] te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen (de inhoud van) een kluis en/of een of meerdere andere goed(eren) van zijn, verdachtes, en/of zijn, mededaders, gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en/of [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] en/of [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van (de inhoud van) een kluis en/of een of meerdere andere goed(eren) van zijn, verdachtes, en/of zijn, mededaders, gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] toebehoorde,
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar de woning gelegen op of aan de [adres] is toegegaan, waarna, hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s):
- op het raam van bovengenoemde woning heeft/hebben gebonkt en/of geklopt en/of
- ( vervolgens) (nadat de deur was open gedaan) met (een) bivakmuts(en) op de woning is/zijn binnen gegaan en/of
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of [slachtoffer] heeft/hebben geduwd en/of die [slachtoffer] en/of [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of die [slachtoffer] op de grond heeft/hebben gegooid en/of
- die [slachtoffer] en/of [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "De kluis, anders vermoord ik je", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integraal vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Er zijn, aldus de raadsman, geen bewijsmiddelen waaruit volgt dat verdachte aanwezig is geweest op de plaats delict. Evenmin kan gesteld worden dat verdachte past binnen één van de door de getuigen opgegeven signalementen van de daders, de signalementen door sommige getuigen gegeven, zouden hem zelfs uitsluiten. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat tussen de aanhouding van verdachte en het tijdstip van de poging overval een tijdspanne van ruim een uur zit en dat verdachte voor zijn aanwezigheid op de plaats waar hij samen met een medeverdachte is aangehouden, een alternatief scenario heeft dat past binnen de bewijsmiddelen.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat het als eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde -kort gezegd- het medeplegen van de poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het als tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. [datum] (dossierpagina’s 19-21) inhoudende:
Ik doe aangifte van een overval in mijn woning aan de [adres] op [datum] . (…) Ik denk dat het 21:00 uur of 21:15 uur was. Er werd op het raam gebonkt. (…) De persoon die ik zag staan toen ik de deur open deed was in het zwart gekleed met een bivakmuts op. (…) Toen ik de deur open deed, kwamen er nog twee te voorschijn en alle drie tegelijk kwamen ze naar binnen. Ze duwden me zo weg en liepen naar de kamer. (…) Ik zag dat alle drie mannen waren. (…) Alle drie waren ze in het zwart gekleed en ze droegen alle drie een bivakmuts. (…) In de woonkamer vond een worsteling plaats.(…) Tijdens de worsteling hoorde ik dat één van de jongens iets tegen mijn man riep van: “de kluis, anders vermoord ik je”. Ik zag dat deze jongen achter mijn man stond en zijn hand op de mond en hals van mijn man had. Mijn man en ik hebben samen tegen de jongens gevochten. We hebben ze terug kunnen duwen en wisten ze weg te werken.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. [datum] (dossierpagina 24-26) inhoudende:
(…) Toen ze [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) op de grond gooiden werd ik furieus. (…) Ik zag dat de grootste dader een hand voor de mond van [slachtoffer] hield. Ik hoorde roepen: “de kluis of ik vermoord je”. De kleinste jongen hoorde ik tegen mij zeggen “het is voor u eigen bestwil”. (…) Ik ben aangeraakt op mijn linker onderarm, daar heb ik blauwe plekken alsof ik daar door iemand ben vastgepakt.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] d.d. [datum] (dossierpagina 36 - 37) inhoudende:
(…) Ik hoorde mijn vrouw gillen. Er stonden drie mannen in de woonkamer in volledig zwarte pakken met een bivakmuts. (…) Eén van hen pakte mij bij mijn gezicht met zijn hand over mijn mond en riep: “de kluis anders vermoord ik je”. Er ontstond een worsteling en hij duwde me op de grond. (…) Uiteindelijk hebben mijn vrouw en ik ze naar buiten weten te werken. De worsteling heeft op één plek in de woonkamer plaatsgevonden. (…) Die grote man pakte mij beet en gooide mij op de grond.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met bijlagen door verbalisant [verbalisant] d.d. [datum] (dossierpagina 22 en volgende) inhoudende:
Op [datum] omstreeks 10.00 uur was ik in de woning aan de [adres] op bezoek bij [slachtoffer] en [slachtoffer] . Ik zag bij [slachtoffer] op haar linker onderarm een aantal roodkleurig bloeduitstortingen zitten. Ik zag dat deze aan de buitenzijde van haar arm ter hoogte van haar pols aanwezig waren. Op de binnenzijde op de pols van linkerarm was ook nog een rode verkleuring van de huid zichtbaar. [slachtoffer] verklaarde dat ze dit letsel gisteren nog niet had en dat ze dit letsel waarschijnlijk heeft opgelopen tijdens de woningoverval omdat één van de daders haar had vastgepakt.
- de letselbeschrijving van Forensische Geneeskunde GGD Hollands Noorden betreffende [slachtoffer] , d.d. [datum] (dossierpagina 27 t/m 28) inhoudende:
Letselbeschrijvingen
Linkerarm: aan de linker bovenarm in het midden aan de binnen/bovenzijde een blauwpaarse verkleuring.
Aan de linker onderarm in het midden aan de strekzijde gegroepeerd enkele blauwpaarse verkleuringen van de huid.
Aan de linker onderarm nabij de pols aan de zijde van de duim is er een blauwpaarse verkleuring van de huid.
Soort: bloeduitstorting
Past bij toedracht: Het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door de onderzochte persoon aangegeven toedracht.
Linker been: Aan het linker been ter hoogte van de bil is er een blauwpaarse verkleuring van de huid.
Soort: Bloeduitstorting
Past bij toedracht: Het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door de onderzochte persoon aangegeven toedracht.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. [datum] (dossierpagina 46 - 49) inhoudende:
Gisteravond [datum] , rond 21:15 uur fietste ik met drie vrienden, onder wie [getuige] , over de [adres] . Ter hoogte van de woning waar, naar later bleek, een overval gaande was, werden wij aangesproken door een man die zei: “er is een woningoverval gaande en jullie moeten mij helpen”. Hij wees hierbij naar een woning. (…) Ik zag gedaantes in het zwart voor het raam en ik zag ze vervolgens door de voordeur naar buiten rennen. Ik zag dat een persoon in de richting [naam] rent en twee andere rennen richting het station. Ze hadden hun hoofd bedekt. Ik kan de twee personen beschrijven die richting het station renden. Beiden waren rond de 1.80 -1.85 m. Eén persoon had een normaal postuur en de andere persoon was gezetter. Deze had ook een gewatteerde jas aan met horizontale stiksels. Ik ben met [getuige] en [getuige] achter deze twee personen aangefietst. (…) Bij het gezinspaviljoen zijn ze over een laag hekje gegaan. Wij konden daar niet komen met de fiets dus zijn wij om het gezinspaviljoen gefietst. Toen we aan de zijde van de [adres] fietsten zagen wij ze lopen. (…) Wij zagen dat de jongens weer terug liepen en weer op de [adres] liepen. Op een gegeven moment zijn de jongens gestopt. Wij zijn ongeveer op een meter of 30-40 achter hun gestopt.(…) Zij stonden daar redelijk verlicht. Ik zag toen dat zij geen bivakmutsen meer droegen. (…) Ik kon zien dat de één wat gezetter was dan de andere en dat de gezette man ook een boller gezicht had. (…) Vervolgens gingen de jongens weer rennen. Ze renden de [adres] in. Toen wij de bocht van de [adres] om gingen, was de straat leeg. (…) We zijn teruggefietst naar de hoek [adres] met de [adres] . Mijn vriend [getuige] zag opeens de jongens staan. Op het moment dat [getuige] dit zei, zag ik dat de jongens wegrenden de straat in. We hebben vervolgens in de omgeving gezocht maar konden de jongens niet meer vinden. We hebben aan agenten verteld waar we de jongens zijn kwijtgeraakt.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. [datum] (dossierpagina 76 t/m 78) inhoudende:
(…) de chauffeur van een auto zei tegen ons dat wij hem moesten helpen omdat er een overval in een woning bezig was. Hij wees naar een woning gelegen op de [adres] . Op datzelfde moment zag ik dat uit de voordeur van die woning drie personen met bivakmutsen op kwamen. (…) Ik zag dat twee van de overvallers rechtsaf gingen richting het spoor. Ik zag twee van mijn vrienden, onder wie [getuige] , achter deze twee aanfietsen. Ik ben er ook achteraan gegaan. Ik zag ze rennen in de richting van het gezinspaviljoen. Wij zijn rechts om het gezinspaviljoen heen gefietst. Ik wist dat die twee daders verder geen kant op konden en dat wij hen weer tegen zouden komen. Dat gebeurde dus ook. Op het moment dat zij ons zagen gingen zij weer rennen. Wij zijn vervolgens weer achter hen aangefietst. (…) Ik zag dat ze de [adres] in renden. Op een gegeven moment kwamen wij bij een bocht in genoemde straat. Daar zagen wij hen niet meer. Ik hoorde een geluid achter een geparkeerde camper vandaan komen. (…) Ik ben in een voortuin gaan staan zodat ik de achterkant van de camper kon zien. Ik zag toen dat daar een persoon stond strak tegen de camper aan. Deze persoon zette het op een rennen. Ik zag toen de tweede persoon uit een van de voortuinen komen en deze persoon rende weer met die andere mee waarop wij er weer achter aan gingen. Ik zag dat de twee een steeg in renden. Via deze steeg kom je in de [adres] . Aan het einde van de steeg zagen wij de personen niet meer. Toen wij een politiewagen de [adres] zagen in rijden, hebben wij verteld waar we de daders voor het laatst hadden gezien. (…) Ik weet 100% zeker dat de personen waar ik achteraan heb gezeten steeds dezelfde personen waren. (…)Voordat ze de [adres] in renden zag ik dat de achterste dader zijn bivakmuts van zijn hoofd trok. Ik heb zijn gezicht ook goed gezien. De dader die zich achter de camper had verstopt was die achterste dader. Ik zag hem achter die camper staan en herkende hem aan zijn gezicht, kleding en postuur. De dader die uit de tuin kwam herkende ik ook aan zijn gezicht, zijn kleding en postuur. Op het moment dat de daders omkeerden en de [adres] in renden heb ik hen heel goed in hun gezicht kunnen zien. (…) De dader die voorop liep was een man met een tenger postuur, ik schat 1.80 meter, kort zwart haar, getinte huid, donkere ogen, donkere wenkbrauwen, geen baard, nog geen twintig jaar oud. De dader die achterop liep, schat ik 1.85 meter, grover postuur dan de andere dader, geen baard, kort zwart haar, donkere ogen, rond en beetje plat gezicht, nog geen twintig jaar oud, zwart glimmend jack met stiksels. (…)
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] d.d. [datum] (dossierpagina’s 14 t/m 16) inhoudende:
Op [datum] , omstreeks 21:18 uur, kregen wij de melding om te gaan naar de [adres] . Aldaar zou een woningoverval hebben plaats gevonden waarbij één verdachte door omstanders was aangehouden. Tevens hoorden wij dat er twee personen waren weggerend. (…) Vervolgens hoorden wij dat er burgers op de fiets achter de twee verdachten aan zaten. Wij hoorden dat de verdachten beide mannen waren en donkere kleding droegen met een bivakmuts op. (…) Wij hoorden dat de aangehouden verdachte, [verdachte] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , betrof. Wij hoorden vervolgens dat de politiehelikopter twee personen zag staan achter een auto op de [adres] . Wij hoorden dat deze personen achter een auto stonden die tegen bosschage en onder de bomen stond geparkeerd. Wij zijn vervolgens de [adres] in gereden. Wij hoorden vervolgens dat de politiehelikopter aangaf dat we moesten stoppen. (…) Aan onze linkerzijde zagen wij, ter hoogte van de achtertuin van huisnummer [nummer] , een donkerkleurige personenauto staan die met zijn rechterzijde tegen de bossage en onder de bomen stond geparkeerd. Wij hoorden van de politiehelikopter dat dit het voertuig betrof waarachter twee personen zaten. Wij zijn vervolgens naar het voertuig, een [auto] , gelopen en hebben op niet mis verstane wijze geroepen “Politie, kom te voorschijn”. Vervolgens zagen wij dat er twee hoofden te voorschijn kwamen vanachter de [auto] . De linker verdachte bleek later te zijn:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , wonende op de [adres]
.
De rechter verdachte bleek later te zijn:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , wonende op de [adres]
.
(…)
Wij keken achter de struik ter hoogte van de neus van de auto. Wij zagen op de grond 2 zwarte handschoenen en een donkerblauwe bivakmuts liggen. Deze goederen lagen op ongeveer 1 á 1,5 meter vanwaar [verdachte] en [verdachte] hadden gezeten. De twee handschoenen en bivakmuts zijn in beslag genomen.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant] d.d. [datum] (dossierpagina’s 245 ev) inhoudende:
In het onderzoek [onderzoek] werden de historische verkeersgegevens opgevraagd van het mobiele nummer [nummer] , in gebruik bij verdachte [verdachte] . Dit voor de periode van af 1 oktober 2017 tot en met 6 november 2017. (…)
Uit de aangeleverde historische verkeersgegevens bleek onder meer het volgende:
Op [datum] te 19:57:15 en om 19:58:07 uur was er contact met het nummer [nummer] , vermoedelijk in gebruik bij verdachte [verdachte] . Hierbij werden de zendmasten op de [adres] en de [adres] aangestraald.
Te 19:46:37 uur werd door de gebruiker van het mobiele nummer [nummer] , vermoedelijk in gebruik bij verdachte [verdachte] , in gebeld en vond er een gesprek van 43 seconden plaats. Hierbij werd de zendmast op [adres] aangestraald.
-Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen signalement [verdachte] en jas [verdachte] door [verbalisant] d.d. [datum] met bijlage (los proces-verbaal), inhoudende:
Getuige [getuige] beschreef de jas van verdachte [verdachte] als volgt: donkere gewatteerde jas met horizontale stiksels. Getuige [getuige] beschreef de jas van verdachte [verdachte] als volgt: zwart glimmend jack met stiksels. Aan dit proces-verbaal is de foto van de jas die verdachte [verdachte] droeg ten tijde van de aanhouding, toegevoegd.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [verdachte] d.d. [datum] (dossierpagina’s 235 ev.):
Ik wil over mijzelf verklaren, niet over anderen. Ik ben 2 weken van tevoren gevraagd om mee te doen met een overval. Hieruit begreep ik dat er al wat gepland was. Toen werd ik voor de eerste keer gevraagd. Ik weet niet wanneer ze zouden gaan. Ze vroegen alleen of ik mee wou doen. (…) Ik heb er nog een week over nagedacht en toen wou ik toch mee. (…) Een week later werd ik gevraagd om in de avond te gaan. (…)We zijn met een auto naar [plaats] gereden. Een grijze. De bestuurder bleef daar wachten. Die auto bleef wachten in die woonwijk. Op de [adres] . Volgens mij zijn wij rond 20:00 uur - 20:30 uur naar [plaats] gereden. Daar in die straat, [adres] . En wij zijn lopend naar de woning gelopen. Ik kreeg een bivakmuts mee. (…)Toen we buiten kwamen rende ik het spoor over. Toen de eerste straat links, dan de eerste straat rechts en gelijk weer links, dan de 2e rechtsaf. In de steeg rende ik naar het einde richting de [adres] . Daar stond een auto geparkeerd. Daar ben ik achter gaan liggen. Ik heb de bivakmuts weggegooid op de plek waar ik lag. Ik heb de handschoenen weggegooid op de zelfde plek als de bivakmuts. (…) Rond 20:00 uur was ik gebeld om te komen (…).
Bewijsoverwegingen:
Alternatief scenario
Verdachte verklaart dat hij niets met de overval te maken heeft. Hij was op 6 november 2017 om andere redenen in [plaats] en kwam daar in de avond bij toeval [verdachte] tegen. Hij zag [verdachte] rennen en achter een auto gaan zitten. Verdachte is vervolgens naar [verdachte] toe gegaan om te vragen wat er aan de hand was waarna zij beiden werden aangehouden door de politie.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario onvoldoende aannemelijk is geworden. Verdachte is samen met een medeverdachte, die inmiddels heeft bekend dat hij bij de poging tot woningoverval betrokken was, in de nabijheid van de plaats delict en relatief kort na de poging tot woningoverval aangetroffen achter een geparkeerd staande auto. De aanwezigheid van verdachte op die plek, in aanwezigheid van een medeverdachte, en op dat tijdstip ‘schreeuwt’, mede bezien in het licht van de verklaringen van getuigen dat zij achter twee personen die uit de overvallen woning kwamen rennen, aangegaan zijn en zeker weten dat degenen achter wie zij aangingen, steeds dezelfde personen zijn geweest, dan ook om een uitleg/toelichting maar die wenst verdachte niet te geven. Nader onderzoek naar het door verdachte geschetste scenario is derhalve niet mogelijk en ook in de onderhavige stukken heeft de rechtbank geen feitelijkheden aangetroffen die de lezing van verdachte ondersteunen. De rechtbank stelt het alternatieve scenario dan ook als onaannemelijk terzijde.
Signalement verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat op grond van de door de aangevers en getuigen gegeven signalementen niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de poging tot woningoverval omdat hij niet past binnen één van de gegeven signalementen. Sommige signalementen zouden verdachte zelfs uitsluiten als medepleger omdat door een getuige wordt verklaard dat de desbetreffende dader geen baard had en verdachte wel een baard heeft.
Met betrekking tot het gebruik van de door getuigen opgegeven signalementen overweegt de rechtbank als volgt. In deze zaak zijn verschillende getuigen gehoord onder wie de slachtoffers. Dat deze verklaringen wat betreft de signalementen van de daders onderling op details van elkaar kunnen verschillen, behoeft geen betoog. Waarneming is subjectief en bovendien afhankelijk van verschillende factoren waaronder de standplaats van de getuige ten opzichte van de daders, de lichtval en de mate waarin voor een getuige sprake is van een stressvolle situatie. De rechtbank is zich hiervan bewust en betracht bij het gebruik en de bewijswaarde van de opgegeven signalementen de nodige behoedzaamheid.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen van de beschrijvingen volledig past bij het signalement van verdachte. Uit de diverse signalementen komt echter wel een algemeen beeld naar voren van de drie daders dat overeenkomt met het algemeen signalement van de aangehouden verdachten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen één kleinere dader en twee grotere daders van wie er één een normaal/slank postuur heeft en de andere grover/gezet is met een boller, rond gezicht.
De rechtbank constateert dat verdachte qua uiterlijk en kleding past binnen het laatstgenoemde algemene signalement. Daar komt bij dat ook de jas die verdachte ten tijde van zijn aanhouding droeg, past in het door de getuigen beschreven signalement.
Dat één van de getuigen heeft verklaard dat deze dader geen baard had doet daaraan niet af. Uit de stukken blijkt dat verdachte op het moment van aanhouding weliswaar een baard had maar dat dit geen volle baard was die de gehele onderkant van zijn gezicht bedekte maar baardgroei met name onder aan de kin die door een sjaal of kraag mogelijk niet zichtbaar is geweest voor de getuige.
Gelet op de omstandigheden dat:
- verdachte tot twee keer toe telefonisch contact had met de medeverdachte [verdachte] kort voordat [verdachte] zou worden opgehaald om naar [plaats] gebracht te worden in verband met de te plegen overval;
- een aantal getuigen twee daders achtervolgt vanaf de plaats delict tot de [adres] waar ze de daders definitief uit het oog verliezen;
- verdachte en [verdachte] , die inmiddels heeft bekend betrokken te zijn geweest bij de poging overval, vlakbij de plek waar de getuigen de daders zijn kwijtgeraakt door de politie worden aangetroffen achter een auto, en
- verdachte past binnen het algemene signalement dat door de getuigen wordt gegeven, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van de als tweede alternatief/cumulatief tenlastegelegde poging tot afpersing.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op [datum] te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] en/of [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van (de inhoud van) een kluis die aan die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] toebehoorde,
met zijn mededaders naar de woning, gelegen aan de [adres] , is toegegaan, waarna, hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s):
- op het raam van bovengenoemde woning heeft/hebben gebonkt en
- vervolgens, nadat de deur was open gedaan, met bivakmutsen op de woning zijn binnen gegaan en
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft/hebben geduwd en die [slachtoffer] en/of [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en die [slachtoffer] op de grond heeft/hebben gegooid en
- die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "De kluis, anders vermoord ik je",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het tweede alternatief/cumulatief bewezenverklaarde levert op:
Poging tot afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het sanctierecht voor meerderjarigen zal toepassen en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij Reclassering Nederland.
6.2.
Standpunt van verdachte/de verdediging
De raadsman heeft toepassing van het adolescentenstrafrecht bepleit. Verdachte is na zijn voorgeleiding naar een Justitiële Jeugdinrichting overgebracht waar hij naar school is gegaan, begeleid is en behandeling kreeg. Verdachte heeft het goed gedaan in de JJI en het is daarom vreemd dat de officier van justitie nu toepassing van het meerderjarigenstrafrecht eist. Ondanks dat ook de reclassering ervan uitgaat dat in beginsel het volwassenstrafrecht dient te worden toegepast, zijn zij bij hun eerdere advies gebleven om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de strafeis erg hoog is gelet op veroordelingen voor soortgelijke gevallen. De raadsman bepleit primair een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijk deel met reclasseringstoezicht, subsidiair een jeugddetentie voor de duur van 99 dagen en een werkstraf en meer subsidiair zes maanden jeugddetentie. Mocht de rechtbank oordelen dat het volwassenstrafrecht van toepassing is, dan is een aanhouding op zijn plaats om nader onderzoek naar de cognitieve vermogens van verdachte te verrichten.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Aan het begin van de avond zijn ze, voorzien van bivakmutsen, de woning van een bejaard echtpaar binnengedrongen. Bij het naar binnen gaan hebben ze de 80-jarige bewoonster opzij geduwd en zijn ze naar de woonkamer gerend waar ze de 83-jarige bewoner hebben gedreigd te vermoorden als hij niet zou zeggen waar de kluis was. De man is hierbij vastgepakt en tegen de grond gewerkt. Door het kranige optreden van de bewoners, die het gevecht zijn aangegaan met de daders, hebben de daders de woning uiteindelijk zonder buit moeten verlaten.
Beide slachtoffers hebben de overval als zeer bedreigend ervaren. Ze zijn overvallen in hun eigen woning, de plek waar zij zich juist bij uitstek veilig zouden moeten kunnen voelen. Dat deze gebeurtenis een grote impact op hen heeft gehad waarvan zij nog steeds nadelige gevolgen ondervinden, blijkt wel uit de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben bij hun handelen blijkbaar enkel hun eigen financieel gewin voor ogen gehad en hebben in het geheel niet stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank rekent verdachte en zijn medeverdachten dit feit des te meer aan nu het ging om kwetsbare slachtoffers. Dit soort laaghartige misdrijven roepen niet alleen bij het slachtoffer, maar ook bij familie en in de samenleving gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op.
Gezien de aard en de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur op zijn plaats.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 januari 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict door de strafrechter is veroordeeld. Verdachte is wel eerder veroordeeld terzake van het medeplegen van opzetheling en liep in verband met deze veroordeling ten tijde van het begaan van het onderhavige feit in een proeftijd.
- het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van mevrouw [reclasseringswerker] , reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, gedateerd 8 februari 2018.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het strafrecht voor meerderjarigen zal toepassen. De raadsman heeft toepassing van het adolescentenstrafrecht bepleit.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit 18 jaar oud en dus meerderjarig. Toepassing van het meerderjarigenstrafrecht is uitgangspunt, tenzij de rechtbank op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht aanleiding ziet de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank kan hiertoe beslissen op grond van de persoon(lijkheid) van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De reclassering acht indicaties aanwezig voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Er is sprake van beperkte handelingsvaardigheden; er is sprake van beïnvloedbaarheid en impulsiviteit bij verdachte en hij is gebaat bij een pedagogische benadering. Het is een kwetsbare jongen. Verdachte is opgegroeid in een stabiele gezinssituatie. Het sociaal netwerk van verdachte is volgens de reclassering een risico-verhogende factor voor strafbaar gedrag. Beïnvloedbaarheid en meeloopgedrag lijken een rol te hebben gespeeld. Duidelijk is geworden dat verdachte de consequenties van zijn gedrag nauwelijks overziet. Het aanleren van vaardigheden om na te denken over zijn keuzes en in oorzaak-gevolg kan een gunstige werking hebben op het voorkomen van strafbaar gedrag. Het onderzoek van de reclassering heeft uitgewezen dat een reclasseringsaanbod geïndiceerd is. In het kader van het toezicht kan gekeken worden of het volgen van een Cognitieve Vaardigheidstraining of een soortgelijke gedragsinterventie door verdachte noodzakelijk is.
Gelet op het voorgaande onderschrijft de rechtbank, evenals de raadsman, het advies van de reclassering met betrekking tot het toe te passen sanctiestelsel en zal daarom recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan, gelet op het bepaalde in artikel 77y van het Wetboek van Strafrecht, een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarbij acht de rechtbank het met het oog op het beperken van het recidiverisico van belang dat verdachte op zijn pad naar volwassenheid en zelfstandigheid wordt ondersteund en begeleid door Reclassering Nederland.

7.vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

A.
De benadeelde partij mevrouw [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.850,-- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie:De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag in zijn geheel kan worden toegewezen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft de rechtbank voorts verzocht daarbij de hoofdelijkheidsclausule op te nemen.
Standpunt van de verdediging:
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering omdat verdachte vrijgesproken dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank:
Gelet op de bewezenverklaring is de benadeelde partij, naar het oordeel van de rechtbank, ontvankelijk in de vordering. Voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het tweede alternatief/cumulatief bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden is door de verdediging niet betwist. De rechtbank acht het gevorderde bedrag billijk gelet op de ernst van het feit, de leeftijd van de slachtoffers en de grote impact die het handelen van de daders heeft gehad op de slachtoffers. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen en zal de vordering toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 1.850,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien één van de mededaders dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot het medeplegen van afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
B.
De benadeelde partij de heer [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.850,-- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag in zijn geheel kan worden toegewezen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft de rechtbank voorts verzocht daarbij de hoofdelijkheidsclausule op te nemen.
Standpunt van de verdediging:
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering omdat de verdachte vrijgesproken dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank:
Gelet op de bewezenverklaring is de benadeelde partij, naar het oordeel van de rechtbank, ontvankelijk in de vordering. Voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het tweede alternatief/cumulatief bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden is door de verdediging niet betwist. De rechtbank acht het gevorderde bedrag billijk gelet op de ernst van het feit, de leeftijd van de slachtoffers en de grote impact die het handelen van de daders heeft gehad op de slachtoffers. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen en zal de vordering toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 1.850,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien één van de mededaders dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot het medeplegen van afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 13 december 2016 in de zaak met parketnummer 15-209926-16 heeft de kinderrechter verdachte ter zake van het medeplegen van opzetheling veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op één jaar bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 29 december 2016 aan verdachte toegezonden.
De bij voornoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 27 december 2016 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke werkstraf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd en 317 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte als eerste cumulatief/alternatief ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) MAANDEN.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
6 (zes) MAANDENniet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardendat veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde:
- zich zal melden bij Reclassering Nederland, locatie Alkmaar, Drechterwaard 102 en zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Veroordeelde dient daartoe contact te blijven onderhouden met Reclassering Nederland, zolang en zo frequent als genoemde instelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Benadeelde partijen
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot het gevorderde bedrag van
€ 1.850,-- (duizend achthonderd vijftig euro),bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededaders is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.850,-- (duizend achthonderd vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 9 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededaders aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot het gevorderde bedrag van
€ 1.850,-- (duizend achthonderd vijftig euro),bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening, aan S.J. Visser tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededaders is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag
van € 1.850,-- (duizend achthonderd vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 9 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededaders aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-209926-16 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 13 december 2016.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. D.H. Steenmetser-Bakker en mr. H.H.E. Boomgaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier M. Woudman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 februari 2018.
Mr. Burgers en mr. Steenmetser-Bakker zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.